Home

Raad van State, 26-03-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1040, 201300956/1/A3

Raad van State, 26-03-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1040, 201300956/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij brief van 3 april 2012 heeft de directeur namens het bestuur van de SRC een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van stukken afgewezen.

Uitspraak

201300956/1/A3.

Datum uitspraak: 26 maart 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2012 in zaak nr. 12/2096 in het geding tussen:

[appellant]

en

de stichting Stichting Reclame Code (hierna: de SRC).

Procesverloop

Bij brief van 3 april 2012 heeft de directeur namens het bestuur van de SRC een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van stukken afgewezen.

Bij brief van 20 april 2012 hebben de voorzitter en de secretaris van de SRC op een door [appellant] daartegen gemaakt bezwaar gereageerd.

Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De SRC heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De SRC heeft een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.H.C.M. Biemans, advocaat te Ridderkerk, en de SRC, vertegenwoordigd door mr. P.E.C. Ansion-Kors, werkzaam bij de SRC, bijgestaan door mr. F.E. de Bruijn en mr. A.C. Rop, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:

a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

2. Bij e-mail van 29 maart 2012 heeft [appellant] de SRC gevraagd of een overzicht bestaat waarop alle ingediende klachten staan vermeld. Daarnaast heeft hij de SRC, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), gevraagd hem op de hoogte te houden van alle klachten die worden ingediend.

Bij brief van 3 april 2012 heeft de directeur van de SRC [appellant] medegedeeld dat zijn verzoek niet kan worden ingewilligd, omdat de SRC geen bestuursorgaan is waarop de Wob, ingevolge artikel 1a, eerste lid, van die wet, van toepassing is.

Bij brief van 20 april 2012 hebben de voorzitter en de secretaris van de SRC gereageerd op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de brief van 3 april 2012. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat de SRC geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. De SRC is een privaatrechtelijke rechtspersoon en is op initiatief van het bedrijfsleven en consumentenorganisaties in het leven geroepen. Aan de SRC zijn geen overheidstaken opgedragen en geen publiekrechtelijke bevoegdheden toegekend. De SRC behandelt op basis van zelfregulering klachten over reclame, aldus de voorzitter en de secretaris van de SRC.

3. De rechtbank heeft overwogen dat de SRC geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb en heeft zich derhalve op grond van artikel 8:1, eerste lid, van die wet onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat zij heeft miskend dat de SRC een bestuursorgaan is. Hij voert hiertoe aan dat op 27 oktober 2004 de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (hierna: de Verordening) tot stand is gekomen. Sindsdien is het de taak van de overheid om consumenten te beschermen tegen, onder meer, misleidende reclame. De overheid heeft volgens [appellant] deze taak aan de SRC toebedeeld. Dat de statuten van de SRC niet vermelden dat zij een overheidstaak uitoefent, doet daar niet aan af. De taak valt immers binnen de omschrijving van artikel 2, tweede lid, onder b, van de statuten. Daarnaast is in het samenwerkingsprotocol tussen de SRC en de Consumentenautoriteit opgenomen dat zij samenwerken en informatie delen ter uitvoering van de Verordening. Bovendien bepaalt de Reclame Code Commissie, onderdeel van de SRC, of de Nederlandse Reclame Code wordt overtreden. Hiermee bepaalt zij de rechtspositie van adverteerders. Hoewel de SRC niet door de overheid wordt gefinancierd, zijn media-instellingen wel verplicht zich bij de SRC aan te sluiten en worden adverteerders verplicht een financiële bijdrage te leveren. Indien een media-instelling zich niet onderwerpt aan het toezicht van de SRC kan het Commissariaat voor de Media ingevolge artikel 7:12 van de Mediawet 2008 een boete opleggen van maximaal € 225.000,00. Door in de Mediawet 2008 aansluiting bij de SRC en het onderworpen zijn aan haar toezicht verplicht te stellen, is de financiering volgens [appellant] wettelijk geregeld. Gelet hierop worden de beslissingen van de SRC genomen ter uitoefening van enig openbaar gezag, aldus [appellant].

4.1. Niet in geschil is dat de SRC geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Beoordeeld dient te worden of de SRC een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Voor het antwoord op de vraag of de SRC met enig openbaar gezag is bekleed, is bepalend of hieraan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend.

4.2. Op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: de Whc) is onder meer de Consumentenautoriteit aangewezen als bestuursorgaan belast met de handhaving van de consumentenregels als neergelegd in de Verordening. De SRC is bij besluit van 14 mei 2007, op grond van artikel 6.2 van de Whc, door de overheid aangewezen als instelling met een rechtmatig belang bij de beëindiging of het verbieden van intracommunautaire inbreuken. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Whc (Kamerstukken II 2005/06, 30 411, nr. 3, p. 48) volgt dat de SRC zich ten doel stelt als private klachteninstantie snel en doeltreffend te oordelen over reclame-uitingen en dat de Europese Commissie te kennen heeft gegeven dat deze zelfregulering is toegestaan in het licht van de Verordening, mits er altijd een bevoegde autoriteit met publiekrechtelijke bevoegdheden aanwezig is om desgevraagd door een buitenlandse bevoegde instantie handhavend te kunnen optreden. Hieruit kan worden afgeleid dat de SRC toezicht houdt en klachten afhandelt op basis van zelfregulering en dat haar geen publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Dat de SRC op grond van een samenwerkingsprotocol informatie uitwisselt met de Consumentenautoriteit, leidt niet tot een ander oordeel, nu daaruit evenmin volgt dat aan de SRC publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Voor zover [appellant] verwijst naar de Mediawet 2008 en de daarin vervatte verplichting voor media-instellingen om zich te onderwerpen aan het toezicht van de SRC, wordt overwogen dat dit evenmin leidt tot een ander oordeel. Hoewel uit artikel 2.92, eerste lid, en artikel 3.6, eerste lid, van de Mediawet 2008 volgt dat zowel publieke als commerciële media-instellingen die reclame- of telewinkelboodschappen in hun programma-aanbod willen opnemen, zich dienen te onderwerpen aan het toezicht van de SRC, is daarin geen aan de SRC toegekende publiekrechtelijke bevoegdheid gelegen. De SRC beschikt immers op grond van de Mediawet 2008, anders dan het Commissariaat voor de Media, niet over bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat daarnaast uit de statuten van de SRC noch uit het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie blijkt dat aan de SRC publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend ter uitvoering van een aan haar toebedeelde overheidstaak. De Reclame Code Commissie beschikt bovendien evenmin over bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen. De rechtbank heeft aldus terecht overwogen dat de SRC geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

4.3. Nu de SRC geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de brieven van 3 april en 20 april 2012 geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat zij gelet op artikel 8:1, eerste lid, van de Awb niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014

280-730.