Raad van State, 16-04-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1292, 201300621/1/A2
Raad van State, 16-04-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1292, 201300621/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 16 april 2014
- Datum publicatie
- 16 april 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:1292
- Zaaknummer
- 201300621/1/A2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het college [appellant] een bedrag van € 45.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, toegekend ter vergoeding van planschade.
Uitspraak
201300621/1/A2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Roermond,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 januari 2013 in zaak nr. 12/421 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het college [appellant] een bedrag van € 45.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, toegekend ter vergoeding van planschade.
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 4 januari 2011, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 14 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Lenders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen het college van gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door R.J. Wanders, werkzaam bij de provincie.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze bepaling gold tot 1 juli 2008, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
3. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
4. [appellant] is sinds 27 april 1995 eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [locatie] in Roermond (hierna: het perceel). Hij heeft op 7 november 2005 verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te lijden ten gevolge van het op 2 juni 2005 vastgestelde en op 26 oktober 2005 in werking getreden bestemmingsplan "Oosttangent Roermond noordelijke deel" (hierna: het bestemmingsplan). Deze planologische wijziging maakt de aanleg van het noordelijk deel van de provinciale weg N293 nabij het perceel mogelijk.
5. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde toekenning van een vergoeding van planschade van € 45.000,00 een advies van de schadecommissie van 15 december 2009, een nader advies van deze commissie van 28 juni 2011 en een advies van de commissie behandeling bezwaarschriften van 16 december 2011 ten grondslag gelegd. De schadecommissie is bij de planvergelijking bij de maximale invulling van het bestemmingsplan uitgegaan van een maximum snelheid van 50 km per uur op de N293. Zij heeft geconcludeerd dat de planologische wijziging leidt tot een verslechtering van uitzicht en een verslechterde woonomgeving, een beperkte verslechtering van de akoestische situatie en mogelijk een verslechtering van de luchtkwaliteit. De schadecommissie heeft het planologisch nadeel van [appellant] getaxeerd op € 45.000,00.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat het college op de adviezen van de schadecommissie mocht afgaan, heeft miskend dat die zijn gebaseerd op een onjuiste planvergelijking. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de maximum snelheid van 50 km per uur op de N293 planologisch is begrensd in het bestemmingsplan. Hij verwijst in dit verband naar de procedure over de afwijzing van zijn verzoek om handhaving van die maximum snelheid, waarin het college het standpunt heeft ingenomen dat die snelheid niet planologisch is begrensd. [appellant] voert voorts aan dat het bestemmingsplan een weg met twee rijbanen met ieder twee rijstroken mogelijk maakt en dat een dergelijke weg kan worden gebruikt als een autoweg waarvoor een maximum snelheid van 100 km per uur geldt. Volgens [appellant] heeft de rechtbank dan ook miskend dat het college, in navolging van de schadecommissie, bij de planvergelijking ten onrechte is uitgegaan van een maximum snelheid van 50 km per uur op de N293. De schadecommissie had bij beoordeling van de te verwachten geluidhinder en fijn stof vanaf die weg van een maximum snelheid van 100 km per uur moeten uitgaan.
[appellant] voert verder aan dat volgens snelheidsmetingen in de periode 21 april 2010 - 26 mei 2010, gemeten over de gehele dag, 85% van het verkeer op de N293 72 of 73 km per uur reed. Volgens hem moet bij de planvergelijking tevens rekening worden gehouden met te verwachten overschrijdingen van de maximaal toegestane snelheid.
[appellant] voert tot slot aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de schadecommissie de geluidsbelasting op de derde bouwlaag van zijn woning onvoldoende bij de planvergelijking heeft betrokken. Hij verwijst naar een door hem in bezwaar aangehaald rapport van Ruijsenaars Expertises van 18 oktober 2007, waarin is vermeld dat de geluidsbelasting op de derde bouwlaag 65 dB(A) bedraagt.
6.1. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2010 in zaak nr. 200907020/1/H2) dient in het kader van het onderzoek of het nieuwe planologische regime dat de aanleg van de weg mogelijk maakt, leidt tot een planologische verslechtering die schade tot gevolg heeft, bij de gestelde geluidsoverlast van het verkeer op de weg een vergelijking te worden gemaakt tussen de maximale geluidsbelasting onder het oude planologische regime en de maximale geluidsbelasting onder het nieuwe planologische regime. De feitelijke geluidsbelasting is derhalve niet van belang. Het bestuursorgaan dient bij de beoordeling van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het nieuwe planologisch regime op de peildatum uit te gaan van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsbelasting. Aan de hand daarvan dient te worden onderzocht of die belasting zodanig is, dat het nieuwe regime tot planologische verslechtering met een daaruit voortvloeiende waardevermindering van de woning heeft geleid. Op dezelfde wijze dient te worden onderzocht of de gestelde verslechtering van de luchtkwaliteit zich voordoet en leidt tot schade.
6.2. Het bestemmingsplan maakt de aanleg van de provinciale weg N293 mogelijk. Voor de maximale invulling daarvan en de beoordeling van de schadeaspecten is de maximale snelheid van het verkeer op die weg van belang. Het college is, in navolging van de schadecommissie, ten onrechte ervan uitgegaan dat de maximum snelheid op de weg planologisch is begrensd, in die zin dat de snelheid in het bestemmingsplan is beperkt tot 50 km per uur. De op de plankaart opgenomen geluidscontour kan die conclusie niet dragen, nu die contour alleen een geluidszone weergeeft. Dat volgens de toelichting bij het bestemmingsplan de aan dat plan ten grondslag liggende geluids- en luchtkwaliteitsonderzoeken uitgaan van een snelheidslimiet van 50 km per uur, kan die conclusie evenmin dragen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de maximale snelheid van 50 km per uur op de N293 planologisch is begrensd. Het college had bij de planvergelijking moeten beoordelen welk type weg het bestemmingsplan mogelijk maakt en voor welk snelheidsregime die weg geschikt is. De door [appellant] aangevoerde veelvuldige overtredingen van de maximum snelheid mogen bij de planvergelijking niet worden betrokken, nu die overtredingen niet een planologisch gevolg zijn van het bestemmingsplan, maar feiten zijn die voor de planvergelijking niet van belang zijn. Het door [appellant] reeds in bezwaar aangehaalde rapport van Ruijsenaars Expertises is ook in hoger beroep niet overgelegd, zodat dit rapport reeds hierom buiten verdere bespreking moet blijven.
Het college heeft niet weersproken dat de gemiddelde snelheid op de N293 hoger ligt dan 50 km per uur. Nu het bestemmingsplan een vierbaans weg mogelijk maakt die geschikt is voor een hogere snelheid dan 50 km per uur en de schadecommissie zich bij het bepalen van de ten gevolge van het bestemmingsplan te verwachten extra geluidbelasting en extra aantasting van de luchtkwaliteit ter plaatse van het perceel heeft gebaseerd op onderzoeken die zijn gebaseerd op een maximale snelheid van 50 km per uur, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het college de adviezen van de schadecommissie aan het besluit van 8 februari 2012 ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog slaagt.
7. De conclusie is dat het besluit van 8 februari 2012 in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om het college op de voet van artikel 8:51a van de Awb op te dragen het gebrek in dat besluit te herstellen. Daartoe dient het college uiterlijk 24 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen, een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe dient het college in het kader van de planvergelijking de gestelde extra geluidhinder en de gestelde aantasting van de luchtkwaliteit te onderzoeken.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Roermond op om binnen 24 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 8 februari 2012, kenmerk 2012/UIT/37185, te herstellen en een nieuw besluit te nemen en dit tevens aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
609.