Raad van State, 07-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1617, 201302714/1/A3
Raad van State, 07-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1617, 201302714/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 7 mei 2014
- Datum publicatie
- 7 mei 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:1617
- Zaaknummer
- 201302714/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij brief van 25 oktober 2011 heeft de korpsbeheerder aan [appellant] op diens verzoek enige documenten verstrekt en medegedeeld dat het verzoek wordt doorgezonden aan de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: CVOM) voor zover het informatie betreft die onder de verantwoordelijkheid van de CVOM valt.
Uitspraak
201302714/1/A3.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2013 in zaak nr. 12/2147 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van het politiekorps Midden en West Brabant (thans: de korpschef van politie).
Procesverloop
Bij brief van 25 oktober 2011 heeft de korpsbeheerder aan [appellant] op diens verzoek enige documenten verstrekt en medegedeeld dat het verzoek wordt doorgezonden aan de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: CVOM) voor zover het informatie betreft die onder de verantwoordelijkheid van de CVOM valt.
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
2. [appellant] heeft bij brieven van 2 en 5 september 2011 verzocht om toezending van alle documenten die betrekking hebben op de processen-verbaal met nummer 21.06.2011.0040.000862 onderscheidenlijk 09.07.2011.0315.404460. Verder heeft hij verzocht om de stand van zaken van het politieonderzoek hieromtrent kenbaar te maken en hem te berichten over eventuele verdere vervolging. Desgevraagd heeft hij zijn verzoek bij brief van 5 oktober 2011 nader gespecificeerd.
Bij de brief van 25 oktober 2011 heeft de korpsbeheerder de processen-verbaal geanonimiseerd verstrekt en medegedeeld dat hij het verzoek voor het overige niet kan beantwoorden en dat dit in zoverre zal worden doorgestuurd naar de CVOM.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek tot toezending van documenten zich heeft beperkt tot de door de korpsbeheerder verstrekte processen-verbaal. Hij heeft niet enkel verzocht in bezit te worden gesteld van de processen-verbaal doch tevens om toezending van alle daarop betrekking hebbende documenten. Verder betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de omstandigheid dat de korpsbeheerder het verzoek gedeeltelijk heeft doorgestuurd aan de CVOM, deze instantie het heeft doorgezonden aan het Centraal Justitieel Incassobureau en dit het ter afhandeling vervolgens heeft teruggezonden aan de korpsbeheerder, volgt dat de korpsbeheerder ten onrechte niet op het gehele verzoek heeft beslist.
3.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de brieven van 2 en 5 september 2011 geen verzoek in de zin van artikel 3 van de Wob bevatten. In de brieven verzoekt [appellant] om hem afschriften toe te zenden van alle stukken die betrekking hebben op de daarbij vermelde aangelegenheid, zijnde de processen-verbaal die zijn opgemaakt naar aanleiding van de staandehouding van [appellant] op verdenking van overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet. In zijn brieven refereert [appellant] niet aan de Wob. Ook anderszins is niet gebleken dat [appellant] heeft beoogd de documenten te verkrijgen op grond van de Wob. Het verzoek is derhalve uitsluitend gedaan in het kader van de tegen [appellant] opgemaakte processen-verbaal en het diende in het kader van die procedure te worden begrepen. Hieruit volgt dat de korpsbeheerder ten onrechte de Wob van toepassing heeft geacht en het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Gelet hierop behoeft het betoog van [appellant] geen bespreking.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 maart 2012 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 25 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2013 in zaak nr. 12/2147;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van het politiekorps Midden en West Brabant van 27 maart 2012 met kenmerk JZ 11.237;
V. verklaart het bezwaar van 6 december 2011 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
176-782.