Raad van State, 14-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1758, 201309293/1/R1
Raad van State, 14-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1758, 201309293/1/R1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 14 mei 2014
- Datum publicatie
- 14 mei 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:1758
- Zaaknummer
- 201309293/1/R1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Rozenhofje 3/4 Montfort" vastgesteld.
Uitspraak
201309293/1/R1.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van
artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Montfort, gemeente Roerdalen,
2. [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V., gevestigd te Posterholt, gemeente Roerdalen, onderscheidenlijk De Bilt,
en
de raad van de gemeente Roerdalen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Rozenhofje 3/4 Montfort" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V. beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2014, waar [appellanten sub 1], in de persoon van Strik, [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [directeur] van [appellante sub 2A], en bijgestaan door mr. J.P.C. Obbink, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Aussems, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Volgens vaste jurisprudentie is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit is bij bestemmingsplannen slechts het geval indien de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het bestemmingsplan voorziene bedrijvigheid.
Het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van detailhandel op het perceel [locatie 1] te Montfort. In de plantoelichting staat dat [belanghebbende] voornemens is om op het perceel een supermarkt te exploiteren en dat zij thans een buurtsuper elders in Montfort exploiteert. [appellante sub 2A] exploiteert een supermarkt in Posterholt. Plus Vastgoed B.V. verhuurt het pand waarin [appellante sub 2A] geëxploiteerd wordt aan [appellante sub 2A] Deze supermarkt ligt op een afstand van ongeveer 6 km hemelsbreed en ongeveer 8 km via de gangbare verkeersroute over Sint Odiliënberg van het plangebied. Voorts zijn er op vergelijkbare of kortere afstand verschillende supermarkten gelegen, waaronder een Plusmarkt in Sint Odiliënberg. Gelet op deze omstandigheden acht de Afdeling het niet aannemelijk dat [appellante sub 2A], als exploitant van de supermarkt, en Plus Vastgoed B.V., als verhuurder van het pand, en de in het plangebied voorziene supermarkt in dezelfde verzorgingsgebieden werkzaam zullen zijn. [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V. worden daarom niet rechtstreeks door het bestemmingsplan in hun belangen geraakt. Om die reden oordeelt de Afdeling dat [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V. niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Derhalve is het beroep van [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V. niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. [appellanten sub 1] betogen dat het bestemmingsplan zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. In dit verband voeren zij aan dat het bestemmingsplan met name in de nacht zal leiden tot geluidsoverlast en dat de grotere bouwhoogte zal leiden tot schaduwwerking in hun tuin. Voorts dragen [appellanten sub 1] een alternatief voor het huidige bestemmingsplan aan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene detailhandel noodzakelijk is om het voorzieningenniveau in stand te houden. De raad onderkent dat hierdoor de ruimtelijke omgeving verandert en dat enige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 1] kan ontstaan. Volgens de raad zijn de geluidsbelasting en schaduwwerking op het perceel van [appellanten sub 1] evenwel niet zodanig dat niet langer van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gesproken.
4.2. [appellanten sub 1] wonen op het perceel [locatie 2] dat in het zuidoosten grenst aan de voorziene supermarkt.
Aan het bestreden plandeel zijn de bestemming "Detailhandel" en de aanduidingen "bouwvlak", "maximale bouwhoogte 8,5 m" en "maximale goothoogte 5 m" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels voldoen gebouwen aan de volgende kenmerken:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. de hoogte ter plaatse van de aanduiding "bouwhoogte" mag niet worden overschreden.
4.3. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer mag het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag- (7.00-19.00 uur), avond- (19.00-23.00 uur) en nachtperiode (23.00-7.00 uur) en mag het maximale geluidsniveau niet meer bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag- (7.00-19.00 uur), avond- (19.00-23.00 uur) en nachtperiode (23.00-7.00 uur).
4.4. De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de geluidsbelasting voor de omliggende woningen vanwege de voorziene detailhandel, waarvan de uitkomsten zijn vastgelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek nieuwe Supermarkt Rozenhofje 3/4 Montfort" van 25 oktober 2012, opgesteld door Adviesburo Van der Boom (hierna: het akoestisch rapport).
In het akoestisch rapport staat dat het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau voor de woning van [appellanten sub 1] hooguit 30 dB(A) overdag, 33 dB(A) in de avond en 28 dB(A) voor de nacht bedraagt. Het maximale geluidsniveau bedraagt hooguit 42 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avond en 49 dB(A) voor de nacht.
4.5. Met betrekking tot de geluidsbelasting blijkt uit het akoestisch rapport dat de grenswaarden zoals bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer op de woning van [appellanten sub 1] niet overschreden worden. Deze resultaten zijn door [appellanten sub 1] niet gemotiveerd betwist.
Het betoog faalt.
4.6. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
[appellanten sub 1] hebben voorgesteld om ter plaatse waar in het bestemmingsplan de supermarkt is voorzien, te voorzien in parkeerplaatsen en ter plaatse van de parkeerplaatsen, te voorzien in de supermarkt. De raad heeft toegelicht dat het alternatief dat door [appellanten sub 1] is voorgesteld niet wenselijk is, nu de parkeerplaatsen in dat alternatief tussen de woning van [appellanten sub 1] en de voorziene supermarkt in komen te liggen, hetgeen meer geluidshinder ter plaatse van de woning van [appellanten sub 1] tot gevolg zal hebben. Verder is de situering zoals deze is neergelegd in het bestemmingsplan nodig voor een goede ontsluiting. Gelet hierop hebben [appellanten sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de raad dit alternatief onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken.
Het betoog faalt.
4.7. In de Nota van zienswijzen staat dat naar aanleiding van de zienswijze van [appellanten sub 1] aan het desbetreffende plandeel een maximale goothoogte van 5 m zal worden toegekend.
4.8. Ingevolge artikel 1.2.3, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is indien na vaststelling de inhoud van de langs elektronische weg vastgelegde plannen en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, de eerstbedoelde inhoud beslissend. De Afdeling stelt voorop dat, gelet op die bepaling, de digitale versie van de verbeelding doorslaggevend is.
De Afdeling stelt vast dat in de digitale planregels bij het voorliggende plan, anders dan in de papieren planregels, geen bepaling is opgenomen omtrent de maximale goothoogte. Het bestemmingsplan maakt, gelet op artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels, in samenhang gelezen met de aanduiding "maximale bouwhoogte 8,5 m", slechts een bouwhoogte van 8,5 m ter plaatse van het bestreden plandeel mogelijk.
De raad heeft ter zitting erkend dat abusievelijk geen bepaling omtrent de maximale goothoogte van 5 m is opgenomen in de digitale versie van de planregels.
Nu uit de Nota van zienswijzen, die tegelijk met het bestemmingsplan is vastgesteld, en het verhandelde ter zitting volgt dat uitdrukkelijk niet is beoogd in de planregels geen bepaling omtrent de maximale goothoogte op te nemen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
4.9. Ter zitting heeft [belanghebbende] aangegeven niet voornemens te zijn om de toegestane bouwhoogte van 8,5 m ter plaatse te realiseren, maar zich te zullen beperken tot 5 m.
De raad heeft ter zitting erkend dat de raad met de wetenschap dat [belanghebbende] niet voornemens is de bouwhoogte van 8,5 m te realiseren, de toegestane bouwhoogte wellicht tot 5 m had willen beperken.
De raad heeft zich, gelet op het voorgaande, in zoverre onvoldoende vergewist van de relevante feiten en derhalve niet gemotiveerd waarom hij aan het desbetreffende plandeel een maximale bouwhoogte van 8,5 m heeft toegekend. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb ontoereikend gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
4.10. Ondanks deze gebreken ziet de Afdeling aanleiding om de beroepsgrond met betrekking tot de schaduwhinder inhoudelijk te behandelen, omdat in de berekening van de schaduwhinder voor de woning van [appellanten sub 1] is uitgegaan van een bouwhoogte van 8,5 m ter plaatse van de voorziene supermarkt. Het eventueel vaststellen van een lagere maximale bouwhoogte door de raad, zal niet meebrengen dat meer schaduwhinder te duchten is voor [appellanten sub 1].
4.11. De raad heeft een berekening van de schaduwwerking die zal ontstaan door de bebouwing overgelegd. Hieruit volgt dat met name achter in de tuin van [appellanten sub 1] het gehele jaar vanaf het einde van de middag schaduw zal ontstaan vanwege de voorziene bebouwing.
4.12. [appellanten sub 1] stellen terecht dat zij vanwege de voorziene bebouwing op het plandeel met de bestemming "Detailhandel" enige schaduwhinder op hun perceel zullen ondervinden. Uit de berekening van de schaduwwerking volgt echter dat deze hinder bij een bouwhoogte van 8,5 m niet dusdanig is dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de schaduw slechts op het achterste deel van de tuin van [appellanten sub 1] valt en dat er geen schaduw op de woning valt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
5. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb, op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen 4.8 en 4.9 het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, dan wel toereikend te motiveren waarom de vastgestelde bouw- en goothoogte ter plaatse van het bestreden plandeel dienen te worden toegekend. In het eerste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
Proceskosten
6. Ten aanzien van [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V. bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van [appellanten sub 1] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2A] en Plus Vastgoed B.V. niet-ontvankelijk;
II. draagt de raad van de gemeente Roerdalen naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] op om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van de overwegingen 4.8 en 4.9 het besluit van 27 juni 2013 tot het vaststellen van het bestemmingsplan "[locatie 1] Montfort" te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het eventueel gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
533-812.