Home

Raad van State, 21-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1833, 201308635/1/R2

Raad van State, 21-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1833, 201308635/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oortjespad" vastgesteld.

Uitspraak

201308635/1/R2.

Datum uitspraak: 21 mei 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Kamerik, gemeente Woerden,

2. [appellante sub 2], wonend te Kamerik, gemeente Woerden,

3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te Kamerik, gemeente Woerden,

en

1. de raad van de gemeente Woerden,

2. het college van burgemeester en wethouders van Woerden,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oortjespad" vastgesteld.

Bij besluit van 5 augustus 2013, kenmerk U-14134, heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bestaande bebouwing op het adres [locatie] te Kamerik.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.

Het college en de raad hebben een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende A] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, [appellante sub 2], en [appellanten sub 3], beiden vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college en de raad, beide vertegenwoordigd door A.H. Chaudron en A. Lacroix, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting als partij gehoord Recreatie Midden-Nederland, vertegenwoordigd door ir. M. Fleer en mr. J.M.J. Meijs, [belanghebbende A], vertegenwoordigd door J.J.M. Voorn, bijgestaan door mr. A. de Groot, advocaat te Utrecht, en E. de Bruin, werkzaam bij De Bruin Advies, en [belanghebbende B], bijgestaan door mr. A de Groot, advocaat te Utrecht.

Overwegingen

1. De besluiten van 27 juni 2013 en 5 augustus 2013 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wro gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.

Het plan

Belanghebbendheid

2. De raad betoogt dat [appellante sub 2], [appellanten sub 3] op een te grote afstand wonen van de percelen betreffende de plandelen die bebouwing mogelijk maken en dat zij daarom niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Hierover overweegt de Afdeling dat [appellante sub 2] op een afstand van ongeveer 600 meter van de grens van het plangebied woont. [appellant sub 3A] woont op ruim 300 meter van die grens. [appellante sub 3B] woont op bijna 500 meter van de grens van het plangebied. Gelet op het feit dat het plan voorziet in de uitbreiding van het recreatieterrein en daarbij zelfstandige horeca en meerdaagse evenementen mogelijk maakt, acht de Afdeling niet uitgesloten dat [appellante sub 2], [appellanten sub 3] ondanks de genoemde afstanden tot het plangebied, gevolgen van het besluit kunnen ondervinden.

Gelet hierop zijn [appellante sub 2], [appellanten sub 3] belanghebbenden bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het betoog faalt.

Planbeschrijving

3. Het plan voorziet in de planologische en juridische verankering van de beoogde ontwikkelingen voor het bestaande recreatiegebied aan het Oortjespad te Kamerik. Hiermee worden de kaders gegeven voor de beoogde bouw en exploitatie van het multifunctioneel recreatiecentrum Kameryck en de ontwikkelingen bij de kinderboerderij.

Milieueffectrapportage

4. [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] betogen dat de raad ten onrechte heeft besloten dat geen milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) voor het plan behoeft te worden gemaakt. Hiertoe voert [appellant sub 1] aan dat sprake is van een verschuiving van het gebruik van natuurrecreatie naar intensieve horeca-activiteiten waarmee in de m.e.r.-beoordeling in ieder geval voor het aspect geluid geen rekening is gehouden. [appellante sub 2], [appellanten sub 3] voeren aan dat de drempelwaarde van 250.000 bezoekers zal worden overschreden en dat het gebied bovendien een oppervlakte van meer dan 10 hectare heeft in het Belvedèregebied Nieuwkoop-Harmelen dat deel uitmaakt van het Nationaal Landschap Groene Hart. Op grond van artikel 7 van de Wet milieubeheer had daarom een m.e.r. moeten worden uitgevoerd en een milieueffectrapport (hierna: MER) moeten worden opgesteld. In de m.e.r.-beoordeling is volgens hen bovendien ten onrechte vermeld dat er geen geluidsintensieve vormen van recreatie zullen plaatsvinden en dat de toename van de geluidsproductie daarom geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd op basis waarvan het besluit is genomen geen MER op te stellen. De m.e.r.-beoordeling is door bureau Tauw beoordeeld en onderschreven, aldus de raad.

4.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Ingevolge het vierde lid worden ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Ingevolge artikel 7.19, eerste lid, neemt het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit dat krachtens het vierde lid van artikel 7.2 is aangewezen, een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Ingevolge artikel 1.1, tweede lid, onder a, moet onder gevolgen voor het milieu in ieder geval worden verstaan: gevolgen voor het fysieke milieu, gezien van uit het belang van de bescherming van mensen, dieren planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.

Ingevolge het vierde lid worden als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.

Ingevolge het vijfde lid geldt, voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer:

a. in zodanige gevallen en

b. in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

In onderdeel D van de bijlage wordt in categorie 10, aanhef en onder e. als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van themaparken in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. 250.000 bezoekers of meer per jaar,

2. een oppervlakte van 25 hectare of meer,

3. 100 ligplaatsen of meer, of

4. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

In kolom 4 van onderdeel D, categorie 10, is bij deze activiteiten onder meer het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening aangewezen.

4.2.1. In de plantoelichting is vermeld dat een m.e.r.-beoordeling voor het bestemmingsplan is uitgevoerd. Uit de beschrijving van de potentiële milieueffecten in de m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat de uitbreiding van het recreatiecentrum geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het initiatief heeft evenmin grote gevolgen voor het Belvedèregebied Nieuwkoop-Harmelen. Voorts is daarin vermeld dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk is en dat de volledige beoordeling is opgenomen in bijlage 1 bij de plantoelichting.

In de notitie ‘MER-beoordeling uitbreiding recreatiecentrum Oortjespad, Kamerik’ van 27 maart 2013 van Bureau Waardenburg B.V. (hierna: de m.e.r.-beoordeling) is vermeld dat de te beoordelen activiteit de drempelwaarde van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied overschrijdt. Het plangebied ligt in het Belvedèregebied Nieuwkoop-Harmelen. Dit gebied is opgenomen in het Nationaal Landschap Groene Hart. Het totale recreatieterrein exclusief de plas is ongeveer 21 hectare. Het te verwachten aantal bezoekers ligt rond de 240.000. In 2008 was het jaarlijkse aantal bezoekers 197.000. Voorts is daarin vermeld dat voor het recreatiecentrum al eerder omgevingsvergunning is verleend, en dat daarom alleen de uitbreiding waarvoor een nieuw bestemmingsplan en een nieuwe omgevingsvergunning noodzakelijk zijn, in de beoordeling wordt betrokken.

In de m.e.r.-beoordeling is op pagina’s 8 en 9 een inschatting gemaakt van de potentiële milieueffecten. Onder het kopje ‘Toename geluidsproductie’ is daarover het volgende vermeld:

"De intensivering zal mogelijk een toename van de geluidsproductie tot gevolg hebben. Het soort recreatie dat op het centrum plaatsvindt, is echter geen geluidsintensieve vorm van recreatie. Er vinden geen activiteiten plaats als het rijden met gemotoriseerde voertuigen, schieten met vuurwapens of andere lawaai producerende activiteiten. Voor de geluidsproductie zal het recreatiecentrum moeten voldoen aan de geluidsvoorschriften uit de omgevingsvergunning, dan wel het Activiteitenbesluit milieubeheer. De toename van de geluidsproductie zal geen zodanige omvang hebben dat dit "belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu" tot gevolg heeft, die het uitvoeren van een MER noodzakelijk maken."

In de brief van 5 juni 2013 van Tauw B.V. is een second opinion gegeven over de m.e.r.-beoordeling (hierna: de second opinion). In de second opinion is vermeld dat Tauw de effectinschattingen en de conclusie van de m.e.r.-beoordeling onderschrijft.

4.3. Over het betoog van [appellante sub 2], [appellanten sub 3] over de eerder genoemde drempelwaarden uit categorie 10, aanhef en onder e, van onderdeel D van de bijlage, overweegt de Afdeling het volgende. Vast staat dat het plan in ieder geval één van deze drempelwaarden overschrijdt. Een overschrijding van de drempelwaarden heeft in dit geval echter niet tot gevolg dat een MER moet worden opgesteld, maar dat een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Niet in geschil is dat ter voorbereiding op het plan een m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd. Het betoog dat ten onrechte aan de drempelwaarden is voorbij gegaan, faalt derhalve.

4.4. Over de m.e.r.-beoordeling overweegt de Afdeling het volgende. Hoewel bij de beschrijving van de nieuwe situatie op pagina 5 een vrij uitgebreide opsomming is gegeven van alle uitbreidingen waarin het plan wat bebouwing en aanleg betreft voorziet, is daarbij geen inzicht gegeven in de gevolgen die die uitbreidingen en de planregels hebben voor de intensiteit van het gebruik. Zo is onder meer niet ingegaan op het aantal toegestane al dan niet meerdaagse evenementen, zelfstandige horeca, zakelijke bijeenkomsten en de mogelijk gemaakte buitenactiviteiten. Voorts is uit de effectinschatting zoals hierboven geciteerd in het geheel niet op te maken hoe de uitgangssituatie wat geluid betreft is ingeschat, welke effecten het plan op dat punt zou kunnen hebben en of die effecten ten opzichte van de referentiesituatie belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zouden kunnen hebben. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de m.e.r.-beoordeling niet zorgvuldig tot stand is gekomen en de beslissing op grond van artikel 7.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer, omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt, daarom niet op de m.e.r.-beoordeling kon worden gebaseerd. Deze beslissing kon dan ook niet aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingplan ten grondslag worden gelegd.

De betogen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] slagen. Het plan is in strijd artikel 3:2 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7.19, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, vastgesteld.

Provinciale verordening en beleid

5. [appellante sub 2], [appellanten sub 3] betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met het nabijgelegen stiltegebied. Hierdoor maakt het plan allerlei activiteiten mogelijk die in strijd zijn met het provinciaal beleid en Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Daarnaast voeren zij aan dat het plan in strijd met het provinciaal beleid extra verstedelijking mogelijk maakt.

5.1. De raad stelt dat op de rand van het stiltegebied kan worden voldaan aan de richtwaarde van 35 dB(A). Voorts zal de recreatieve gebruikswaarde aanzienlijk door het plan worden versterkt. Er is dan ook geen sprake van strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (hierna: PRV 2013), aldus de raad.

5.2. Ingevolge artikel 1.1, onder 2 van de PRV 2013 moet onder een recreatieve poort worden verstaan: een bovenlokaal toeristisch-recreatief attractiepunt, een knooppunt van wandel-, fiets- en/of vaarroutes waar tevens het achterliggende toeristische recreatieve gebied ervaren kan worden. Recreatieve poorten bieden informatie over het gebied, zelfstandige horeca en voldoende parkeervoorzieningen.

Onder verstedelijking moet worden verstaan: nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Onder het begrip verstedelijking vallen niet complexen ten behoeve van verblijfsrecreatie die bedrijfsmatig geëxploiteerd worden en kleinschalige dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen.

Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, wordt als "Verstedelijking landelijk gebied" aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landelijk gebied.

Ingevolge het tweede lid bevat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels die verstedelijking toestaan, tenzij de ruimtelijke ontwikkelingen betrekking hebben op en in overeenstemming zijn met artikel 4.17 Bovenlokaal recreatieterrein, en plaatsvinden in de daartoe aangewezen gebieden.

Ingevolge artikel 4.17, eerste lid, wordt als "Bovenlokaal recreatieterrein" aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Recreatie.

Ingevolge het tweede lid kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten die ontwikkeling van aan het recreatieve gebruik gerelateerde voorzieningen op bestaande bovenlokale recreatieterreinen toestaan en die nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande recreatieve poorten toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de recreatieve gebruikswaarde van het gebied wordt versterkt;

b. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Ingevolge het vierde lid bevat de toelichting op een ruimtelijk plan een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Ingevolge artikel 4.19, eerste lid wordt als "Stiltegebied" aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Recreatie.

Ingevolge het tweede lid bevat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden.

Ingevolge het derde lid bevat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid en de wijze waarop hiermee in het plan is omgegaan.

5.3. De Afdeling overweegt dat uit het tweede lid van artikel 4.2 van de PRV 2013 volgt dat verstedelijking in het landelijk gebied is toegestaan indien dat in overeenstemming is met artikel 4.17 en plaatsvindt in een daartoe aangewezen gebied. Vast staat dat het plangebied op grond van kaart 9 behorend bij de PRV 2013 binnen de zone "Bovenlokaal recreatieterrein" ligt. In de plantoelichting is vermeld dat de recreatieve gebruikswaarde aanzienlijk wordt versterkt en dat de agrarische bedrijven in de omgeving door de uitbreiding niet worden gehinderd. Daarnaast wordt het recreatief medegebruik gewaarborgd door onder meer het wandelpand rond de plas, zo vermeldt de plantoelichting. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat wordt voldaan aan artikel 4.17 van de PRV 2013 en dat het plan derhalve niet in strijd met de PRV 2013 voorziet in verstedelijking in het landelijk gebied.

Voorts overweegt de Afdeling dat de gronden op een afstand van ongeveer 240 meter ten oosten van het plangebied op kaart 9 als een stiltegebied zijn aangeduid. In de plantoelichting is hierover vermeld dat de Provinciale Milieuverordening een richtwaarde geeft van 35 dB(A) op 50 meter van de rand van het stiltegebied. Het evenemententerrein ligt op ruime afstand van deze grens. Daarnaast wordt het stiltegebied van het recreatiegebied gescheiden door de drukke provinciale weg Ingenieur Enschedeweg. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat het stiltegebied negatieve invloed ondervindt van de activiteiten binnen het recreatiegebied aan het Oortjespad, zo vermeldt de plantoelichting. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op de publieksaantrekkende werking en de aard van de toegestane recreatie, hiermee niet is komen vast te staan dat het plan de geluidsbelasting op het stiltegebied niet negatief zal beïnvloeden zoals is voorgeschreven in artikel 4.19, tweede lid van de PRV 2103.

Het betoog van [appellante sub 2], [appellanten sub 3] slaagt. Het plan is derhalve in zoverre in strijd met artikel 4.19 van de PRV 2013 vastgesteld.

Horeca

6. [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] stellen dat het plan een te grote vloeroppervlakte aan horeca mogelijk maakt, waardoor de horeca niet ondergeschikt blijft aan de recreatiebestemming. Zij wijzen hierbij tevens op de tenten die maximaal 100 dagen per jaar op het terrein mogen worden opgericht die ook voor horeca mogen worden gebruikt en op de mogelijkheden voor tijdelijk nachtverblijf dat niet recreatief hoeft te zijn. [appellante sub 2], [appellanten sub 3] vrezen in dat verband dat de mogelijkheid voor dagrecreatie ter plaatse helemaal zal verdwijnen en voeren tevens aan dat het plan in strijd is met het gemeentelijk recreatiebeleid en de Horecastructuurvisie Woerden uit 2010.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat 73% van de bezoekers komt voor de recreatiegebonden voorzieningen. De mogelijkheid voor zelfstandige horeca is dan ook bedoeld om het recreatiecentrum ook in de winter, als er veel minder recreatie is, een bron van inkomsten te geven. Bovendien is voor het gebruik als horeca ter plaatse een maximum netto vloeroppervlak in het plan opgenomen van 975 m². Dit is inclusief de bestaande permanente tenten. Voorts zal de mogelijkheid van tijdelijk nachtverblijf niet leiden tot een hotel en soortgelijke overnachtingsmogelijkheden. Hiermee wordt alleen mogelijk gemaakt dat bijvoorbeeld een overnachting na een bruiloft is toegestaan, hetgeen bij recreatief nachtverblijf niet mogelijk was, aldus de raad. Het plan is volgens de raad dan ook in overeenstemming met de Horecastructuurvisie Woerden 2010.

6.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:

a. recreatie, waaronder begrepen een kinderboerderij;

[…]

d. sport- en spelvoorzieningen, zoals voorzieningen voor pitch&putt- en voetgolf;

e. horeca, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 1";

f. horeca, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 2";

g. kortdurend nachtverblijf in groepsaccommodaties, trekkershutten, tenten en al dan niet verplaatsbare logiesvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - nachtverblijf".

Ingevolge artikel 8, lid 8.2, zijn in aanvulling op het bepaalde in artikel 4 "Recreatie" en artikel 5 "Water" ter plaatse van de aanduiding "evenemententerrein" maximaal 3 extra evenementen per kalenderjaar toegestaan voor een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen. Ten behoeve van deze evenementen mag in afwijking van de bouwregels worden gebouwd voor zover het betreft tijdelijke bouwwerken voor de duur van het evenement.

Ingevolge artikel 1, aanhef en lid 1.16, moet onder evenement worden verstaan: periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten, niet zijnde de normale en toegestane bedrijfsactiviteiten;

Ingevolge die aanhef en lid 1.20, moet onder horeca worden verstaan: al of niet los van recreatie functionerende voorzieningen en activiteiten bestaande uit het bedrijfsmatig:

-verstrekken van etenswaren en dranken voor gebruik ter plaatse, en

-exploiteren van zaalaccommodaties voor onder meer groepsactiviteiten, bedrijfsbijeenkomsten, seminars, voorstellingen, presentaties, kleinschalige conferentie- en vergaderaccommodatie en besloten feesten en partijen;

daaronder zijn hier niet begrepen dancings, discotheken, nachtclubs en soortgelijke gelegenheden, en voorts niet hotels en soortgelijke overnachtingsgelegenheden.

Ingevolge de aanhef en lid 1.29, moet onder recreatie worden verstaan: ontspannen in de vrije tijd, bestaande uit buitenrecreatie, recreatie binnen, waterrecreatie en -sport, zelf sporten, culturele activiteiten en beleving.

6.3. Volgens de plantoelichting is in de Nota Recreatie en Toerisme uit 2008 vermeld dat recreatieterrein Oortjespad een concentratiepunt is, met ruime parkeermogelijkheden en een bushalte. Voorts dat de grootste kans voor Woerden ligt in het bieden van gezonde openluchtrecreatiemogelijkheden vlakbij huis en dat de belangstelling voor evenementen en nieuwe, tijdelijke locaties waar iets leuks valt te beleven ook een kans is. De ontwikkeling in het plangebied sluit aan bij de visie van de gemeente Woerden en speelt in op de behoeften die uit het marktonderzoek in het Groene Hart zijn gebleken, aldus de plantoelichting.

Voorts is in de plantoelichting vermeld dat in de Horecastructuurvisie Woerden uit 2010 uitgebreid aandacht is besteed aan recreatiecentrum Kameryck. Volgens de plantoelichting sluit het plan aan op de doelstellingen van de Horecastructuurvisie. De horeca hoeft niet ondergeschikt te zijn, maar is ondersteunend aan de hoofdbestemming "Recreatie". De horeca is toegestaan ter versterking van de hoofdfunctie opdat de duurzaamheid van de hoofdfunctie is gewaarborgd. Dat wil niet zeggen dat geen zelfstandige horeca-activiteiten mogelijk zijn, maar er mag geen situatie ontstaan dat er een geheel zelfstandige horecavoorziening ontstaat die geheel los komt te staan van het recreatiegebied.

Daarnaast is in de plantoelichting vermeld dat in het evenementenbeleid Kameryck is aangewezen als locatie waar een aantal evenementen is toegestaan. Het gaat dan om de zogenoemde ‘grote’ buitenevenementen die passen bij de aard van Kameryck, zoals bijvoorbeeld ‘Kameryck Klassiek’. Hierbij is vermeld dat het ten aanzien van Kameryck geldt dat er maximaal drie evenementen mogen worden gehouden. In de regels wordt geregeld dat het is toegestaan om drie grote (meerdaagse) evenementen per jaar te organiseren binnen een daartoe aangewezen gebied, aldus vermeldt de plantoelichting.

6.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van de Horecastructuurvisie Woerden niet alleen ondergeschikte, maar ook ondersteunende zelfstandige horeca is toegestaan. In zoverre is het plan niet in strijd met de Horecastructuurvisie Woerden. Tevens heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gewenste ontwikkeling niet in strijd is met het gemeentelijk recreatiebeleid en bestaat in hetgeen [appellante sub 2], [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat in het geheel geen vrije dagrecreatie mogelijk zal zijn. Voorts overweegt de Afdeling dat, hoewel de raad ter zitting heeft bevestigd dat hij in het kader van de zelfstandige horeca heeft beoogd ter plaatse van het evenemententerrein maximaal drie evenementen mogelijk te maken, is komen vast te staan dat het plan op grond van artikel 8, lid 8.2 van de planregels voorziet in maximaal drie extra evenementen. Gelet hierop maakt het plan meer evenementen mogelijk dan de raad wenselijk acht. Het plan is in zoverre dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid.

De betogen die zijn gericht tegen de horeca die is voorzien met de bestemming "Recreatie" slagen. Het plan is ook in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Geluid

7. [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] voeren aan dat de mogelijkheden voor zelfstandige horeca, al dan niet in tenten, zullen leiden tot een onaanvaardbare overlast door geluid en verkeer, vooral in de avond en nacht.

7.1. De raad stelt dat in de permanente en tijdelijke tenten geen versterkte muziek mag worden geproduceerd. Uit de onderzoeken blijkt dat de wettelijke waarden niet worden overschreden.

7.2. Het geluidsonderzoek van 29 maart 2013 is uitgevoerd door de Bruijn Advies en is als bijlage 3 bij de plantoelichting gevoegd. In paragraaf 5 van het geluidsonderzoek is de representatieve bedrijfssituatie beschreven waarop het onderzoek is gebaseerd. Hierin is vermeld dat is uitgegaan van muziek- en stemgeluid op de terrassen, muziekgeluid in de horecaruimten en het geluid vanwege het komende en gaande verkeer op het terrein van de inrichting. In tabel 6 en tabel 7 staan de uitkomsten van de berekeningen. In het geluidsonderzoek is vermeld dat blijkt dat alle berekende geluidsbelastingen lager zijn dan de aangegeven grenswaarden.

Als bijlage bij het verweerschrift is bijgevoegd het aanvullend geluidsonderzoek van 5 juni 2013. Daarin is vermeld dat in het aanvullend onderzoek is uitgegaan van stemgeluid en achtergrondmuziek in drie vaste tenten, stemgeluid in de tijdelijke tent(en) en geluid ten gevolge van maximaal drie evenementen per jaar. In paragraaf 6.5 van het aanvullend onderzoek is vermeld dat bij mogelijke evenementen bijvoorbeeld wordt gedacht aan ‘Kameryck Klassiek’, een ‘Winterfair’ en ‘de Dag van het Groene Hart’, en dat op basis van het beleid van Kameryck alleen evenementen zullen worden georganiseerd die passen bij het landelijke karakter van het recreatieterrein. Op basis van dit beleid zullen er geen evenementen worden georganiseerd met luidruchtige muziek. De conclusie van het aanvullend onderzoek is dat ook voor deze activiteiten aan de grenswaarden kan worden voldaan.

7.3. De Afdeling stelt vast dat de geluidsonderzoeken zijn gebaseerd op de verwachte exploitatie van het multifunctioneel recreatiecentrum Kameryck. Hierbij is ervan uitgegaan dat er alleen in de gebouwen versterkt geluid zal zijn en dat alleen het soort evenementen zal plaatsvinden dat past bij het landelijke karakter van het terrein zoals genoemd in het aanvullend onderzoek. Hierover overweegt de Afdeling dat het plan evenwel niet waarborgt dat slechts de in de onderzoeken genoemde (soorten) evenementen zullen worden georganiseerd en evenmin dat er geen versterkt geluid op de terrassen mag zijn. Gelet hierop zijn bij de voorbereiding van het plan in het geluidsonderzoek en tevens in het aanvullend geluidsonderzoek niet de maximale planologische mogelijkheden van het plan wat betreft geluid onderzocht. Het plan is in zoverre dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid.

De betogen slagen. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Overige beroepsgronden

8. [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] betwisten de noodzaak van het plan en wijzen daarbij op de onderbouwing ten behoeve van de verleende vrijstelling die nog zag op een natuurrecreatiecentrum met ondersteunende horeca. Voorts voeren zij aan dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat vanaf het begin duidelijk is geweest dat de horeca-inkomsten essentieel zijn voor een gezonde bedrijfsvoering van het recreatiecentrum.

8.2. Over de financiële uitvoerbaarheid overweegt de Afdeling dat ter plaatse reeds een recreatiecentrum met ondersteunende horeca gevestigd is. De voorziene bestemmingen zijn derhalve voor een deel al gerealiseerd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

Voorts overweegt de Afdeling dat, zoals onder 6.3 is weergegeven, in de plantoelichting is vermeld dat de ontwikkeling in het plangebied aansluit bij de visie van de gemeente Woerden en inspeelt op de behoeften die uit het marktonderzoek in het Groene Hart zijn gebleken. [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] hebben hun stelling dat aan het plan geen behoefte is niet nader onderbouwd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in een recreatieve behoefte. Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

9. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.4, 5.3, 6.4 en 7.3, dient het besluit te worden vernietigd. De beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellanten sub 3] zijn gegrond.

10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

De omgevingsvergunning

11. Nu het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 27 juni 2013 dient te worden vernietigd en de op basis hiervan verleende omgevingsvergunning in strijd is met het vorige plan, dient het besluit tot verlening hiervan eveneens te worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Proceskostenveroordeling

12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt:

a. het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oortjespad";

b. het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woerden van 5 augustus 2013, kenmerk U-14134;

III. draagt de raad van de gemeente Woerden op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II.a wordt verwerkt op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van Woerden aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoeden ten bedrage van: a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1];

b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellante sub 2]; en

c. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Vreugdenhil

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014

545.