Home

Raad van State, 25-06-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2296, 201307606/1/R2

Raad van State, 25-06-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2296, 201307606/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
25 juni 2014
Datum publicatie
25 juni 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:2296
Zaaknummer
201307606/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Arsenaal Woerden" vastgesteld.

Uitspraak

201307606/1/R2.

Datum uitspraak: 25 juni 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Woerden,

en

de raad van de gemeente Woerden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Arsenaal Woerden" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2014, waar

[appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.O. Klaassen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.M. Muetstege, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door

drs. A. Lacroix, A.H. Chaudron, ing. P. van den Bosch, mr. W. Lam en

J.C. Jansen Venneboer, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

[partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], is ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om een hotel, brasserie en proeflokaal te realiseren in het centrum van Woerden aan Groenendaal 26, in het gebouw dat bekend staat als het ‘Arsenaal’.

Belanghebbendheid

3. De raad betoogt dat [appellante] geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft nu het plan voorziet in een hotel dat niet is gericht op hetzelfde marktsegment als dat van [appellante].

3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007, in zaak nr. 200606317/1) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit is bij bestemmingsplannen slechts het geval indien de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en hetzelfde marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid.

Niet in geschil is dat [appellante] eigenaar is van een hotel gevestigd aan de [locatie] gelegen op een afstand van ongeveer 900 m tot het in het plan voorziene hotel. Gelet hierop acht de Afdeling het niet uitgesloten dat het hotel van [appellante] en het in het plan voorziene hotel zich richten op hetzelfde verzorgingsgebied en hetzelfde marktsegment. Dat de beoogde exploitant van het in het plan voorziene hotel zich op een andere doelgroep zegt te zullen richten doet hier niet aan af, nu het bestemmingsplan exploitatie van het hotel voor elke doelgroep mogelijk maakt. Het belang van [appellante] is dan ook rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

4. [appellante] stelt dat onvoldoende is aangetoond dat het plan in economische zin uitvoerbaar is. In dit verband wijst [appellante] op het Eindrapport Economische Potenties voor Hotels van BRO in opdracht van de gemeente Woerden van 29 januari 2008 (hierna: het eindrapport) waaruit blijkt dat een hotel in het centrum van Woerden niet rendabel te exploiteren is.

4.1. De raad betoogt dat het vereiste dat een bestemmingsplan in economische zin uitvoerbaar dient te zijn, niet strekt tot bescherming van de belangen van [appellante]

4.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3. Artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro strekt mede ertoe om te voorkomen dat belanghebbenden worden geconfronteerd met de nadelige ruimtelijke gevolgen van een bestemming die niet uitvoerbaar is. Aldus beoogt artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro de bij het daadwerkelijk realiseren van de bestemming betrokken belang en te beschermen, waaronder in ieder geval begrepen die van grondeigenaren en grondgebruikers in en om het plangebied. Daaronder wordt niet begrepen de belangen van een concurrent die niet in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied is gevestigd. Nu het dichtstbij gelegen hotel van [appellante] op 900 m van het plangebied is gelegen kan hetgeen [appellante] over de economische uitvoerbaarheid van het plan heeft aangevoerd, op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.

5. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte afwijkt van de Horecastructuurvisie Woerden, vastgesteld door de raad op 10 maart 2011, (hierna: Horecastructuurvisie). Daartoe stelt zij dat in de Horecastructuurvisie is aangegeven dat wordt aangesloten bij het eindrapport, waarin staat dat alleen een kleinschalig hotel met een maximum van tien kamers in Woerden haalbaar is. In dit verband wordt door [appellante] aangevoerd dat de Horecastructuurvisie beleidsregels bevat als bedoeld in artikel 4:84, eerste lid, Awb en dat de raad hiervan niet heeft mogen afwijken.

5.1. De raad betwist dat het plan in strijd is met de Horecastructuurvisie nu het plan voorziet in een kwalitatief hoogwaardig hotel in een markant gebouw. Voor zover de raad afwijkt van de Horecastructuurvisie betoogt hij onder verwijzing naar de notitie Marktruimte stadshotel Arsenaal van BRO van de gemeente Woerden van 1 november 2013, dat voldoende marktruimte aanwezig is voor de vestiging van het in het plan voorziene hotel, waarmee in zoverre gemotiveerd van de Horecastructuurvisie is afgeweken.

5.2. De Horecastructuurvisie bevat in hoofdstuk 2 een inventarisatie van het aanbod en functioneren van de horeca in Woerden, waarbij tevens eerder vastgesteld beleid en beschikbare rapportages zijn vermeld. Tot de stukken die in hoofdstuk 2 worden genoemd, behoort onder meer het eindrapport. In hoofdstuk 2 staat vermeld dat het college van burgemeester en wethouders het eindrapport heeft vastgesteld en als uitgangspunt neemt voor hotelontwikkelingen. Uit de vermelding van het eindrapport in de Horecastructuurvisie en de vermelding dat het college van burgemeester en wethouders het eindrapport als uitgangspunt voor de beoordeling van hotelontwikkelingen toepast, volgt niet zonder meer dat de raad is gebonden aan het eindrapport. De beleidsuitgangspunten van de raad voor horeca-ontwikkeling zijn vermeld in de hoofdstukken 4 en 5 van de Horecastructuurvisie. In deze hoofdstukken zijn geen kwantitatieve eisen opgenomen waaraan nieuw te vestigen hotels moeten voldoen. De stelling van [appellante] dat het plan in overstemming met het eindrapport slechts zou mogen voorzien in een hotel met maximaal tien kamers, vindt derhalve geen steun in de Horecastructuurvisie. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de Horecastructuurvisie is vastgesteld.

Het betoog faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Van Baaren

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014

579-779.