Home

Raad van State, 02-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2428, 201310381/1/A2

Raad van State, 02-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2428, 201310381/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 juli 2014
Datum publicatie
2 juli 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:2428
Zaaknummer
201310381/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [wederpartij] om huurtoeslag over 2011 afgewezen.

Uitspraak

201310381/1/A2.

Datum uitspraak: 2 juli 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2013 in zaak nr. 12/5010 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [wederpartij] om huurtoeslag over 2011 afgewezen.

Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 oktober 2012 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken opnieuw op het bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, en [wederpartij], bijgestaan door J. Roodhorst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Awir kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.

2. [wederpartij] heeft op 28 maart 2012 telefonisch uitstel aangevraagd voor het doen van aangifte inkomstenbelasting. Het uitstel is, naar zij stelt, direct door het geautomatiseerd systeem van de BelastingTelefoon verleend. Bij brief van 23 april 2012 heeft de inspecteur van de Belastingdienst laten weten het uitstelverzoek niet te behandelen omdat hem geen verplichting tot het doen van aangifte inkomstenbelasting over 2011 bekend is. Op 26 mei 2012 heeft [wederpartij] huurtoeslag over 2011 aangevraagd.

3. Aan het besluit van 16 juli 2012, gehandhaafd bij dat van 30 oktober 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [wederpartij] de aanvraag na 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar heeft ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na 1 april eindigt, zodat zij de aanvraag niet tijdig heeft gedaan.

4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] niet kan worden tegengeworpen dat zij haar aanvraag buiten de daarvoor geldende termijn heeft ingediend en voert daartoe aan dat [wederpartij] niet is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen over het jaar 2011. Dat [wederpartij], naar zij stelt, niettemin wist dat zij vanwege ontvangen alimentatie verplicht was aangifte te doen maakt dit niet anders, aldus de Belastingdienst/Toeslagen, omdat deze plicht ingevolge artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen pas ontstaat als een uitnodiging tot het doen van aangifte is verzonden. Voor zover via de BelastingTelefoon al een mededeling zou zijn gedaan over het verlenen van uitstel voor het doen van aangifte inkomstenbelasting, hetgeen niet aannemelijk is gemaakt, kon [wederpartij] hieraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij na 1 april 2012 nog een aanvraag om huurtoeslag over 2011 kon indienen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

4.1. Uit artikel 15, eerste lid, van de Awir volgt dat een aanvraag om een tegemoetkoming slechts kan worden ingediend na 1 april van het jaar volgend op het betreffende berekeningsjaar, indien de belanghebbende vóór die datum is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt. Niet in geschil is dat [wederpartij] niet vóór 1 april 2012 is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting. Daargelaten wat de reactie van de BelastingTelefoon op haar verzoek om uitstel is geweest, kon zij hieraan daarom hoe dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij haar aanvraag om huurtoeslag na 1 april 2012 kon indienen. De klacht van de Belastingdienst/Toeslagen is in zoverre terecht voorgedragen, maar deze leidt niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.

4.2. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat [wederpartij] wist dat zij over de door haar in 2011 ontvangen alimentatie inkomstenbelasting moest betalen, dat zij wist dat zij in verband met een operatie langdurig in het ziekenhuis moest verblijven, dat zij voorzag dat zij daardoor niet voor 1 april 2012 aangifte inkomstenbelasting 2011 zou kunnen doen en huurtoeslag over 2011 zou kunnen aanvragen, en dat zij daarom voorafgaand aan dat ziekenhuisverblijf uitstel heeft aangevraagd voor het doen van aangifte inkomstenbelasting.

Ter zitting heeft [wederpartij] nader toegelicht dat zij in 2011 is gescheiden en dat zij in 2012 nog enige tijd in afwachting is geweest van beslissingen omtrent haar rechten op uitkering en pensioen, waardoor zij pas in de loop van 2012 duidelijkheid kreeg omtrent de werkelijke hoogte van haar inkomen in 2011. Vanwege een voorziene langdurige ziekenhuisopname heeft zij om uitstel tot het doen van aangifte verzocht. Op het moment dat de inspecteur van de Belastingdienst haar bij brief liet weten dat het verzoek om uitstel niet in behandeling werd genomen doorliep zij een langdurig revalidatietraject, waardoor zij niet onverwijld kon reageren, aldus [wederpartij].

In het licht van deze zeer bijzondere omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanvraag van [wederpartij] in verband met het verstrijken van de aanvraagtermijn moest worden afgewezen.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Van Dokkum

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014

480-799.