Raad van State, 10-09-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3337, 201311283/1/A2
Raad van State, 10-09-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3337, 201311283/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 10 september 2014
- Datum publicatie
- 10 september 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:3337
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:4267, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 201311283/1/A2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college een verzoek van de vennootschap om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Uitspraak
201311283/1/A2.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Lievelde, gemeente Oost Gelre,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 november 2013 in zaak nr. 12/122 in het geding tussen:
de vennootschap
en
het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college een verzoek van de vennootschap om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2012 heeft het college het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2013 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2014, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door B.W.J. Weenink, bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door drs. G.C. Béguin, werkzaam bij de gemeente, en mr. J.H.J. van Erk, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.
2. De vennootschap exploiteert op het perceel [locatie] in Lievelde een bedrijf. Het op dit perceel gelegen complex bestaat uit een voor horecadoeleinden ingericht monumentaal pand met diverse zalen, een brouwerij annex museumwinkel, een museum met open terreinen en bijbehorende bebouwing en een aan de voorzijde bij de weg gelegen parkeerterrein. De vennootschap heeft op 3 november 2009 verzocht om een tegemoetkoming in schade, die zij stelt te lijden ten gevolge van het op 7 maart 2008 in werking getreden en op 5 november 2008 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Buitengebied 1998, herziening 31, Kaasboerderij Eimersweg 3 Lievelde" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). De vennootschap stelt dat zij ten gevolge van de in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen wijzigingen op het aan de overzijde van de weg gelegen perceel Eimersweg 3 schade lijdt in de vorm van waardevermindering alsmede inkomensschade.
3. In het nieuwe bestemmingsplan heeft het perceel Eimersweg 3, evenals in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" (hierna: het oude bestemmingsplan), de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden". Het nieuwe plan heeft de ingevolge het oude bestemmingsplan op dit perceel rustende medebestemming kaasboerderij en bierbrouwerij/proeverij uitgebreid met een keuken voor kookworkshops, detailhandel ten behoeve van ter plaatse gemaakte en streekeigen producten en aan die activiteiten ondergeschikt horeca.
4. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek een advies van de SAOZ van juni 2011 en een advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften van 12 december 2011 ten grondslag gelegd. De SAOZ heeft de verruiming van de nevenactiviteiten beoordeeld en geconcludeerd dat, voor zover de gestelde inkomensschade een gevolg zou zijn van toegenomen concurrentie, die schade volgens vaste jurisprudentie al op voorhand niet voor een tegemoetkoming op de voet van artikel 6.1 van de Wro in aanmerking komt. Zij heeft voorts geconcludeerd dat die verruiming, ondanks de in het nieuwe bestemmingsplan meer dan voorheen vastgelegde beperking daarvan in plaats en omvang, heeft geleid tot een zekere toename van de aantrekkende werking van het bedrijf op publiek en verkeer. Die toename moet volgens de SAOZ echter in perspectief worden gezien van de daar voorheen al toegestane agrarische bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten. Daarbij heeft zij tevens betrokken dat het bedrijf van de vennootschap eveneens publiek en verkeer aantrekt en dat de extra aantrekkende werking van de planologische wijziging op het buurperceel relatief beperkt is door de gestelde oppervlaktebeperkingen. Voorts is het volgens de SAOZ niet aannemelijk dat de toename van publiek en verkeer de exploiteerbaarheid van het bedrijf van de vennootschap heeft verminderd, omdat de ligging, bereikbaarheid en zichtbaarheid onveranderd zijn gebleven en mogelijke nadelen in bijvoorbeeld milieuhygiënisch opzicht niet aan de orde zijn. De SAOZ heeft op grond van het voorgaande geconcludeerd dat de planologische maatregel voor de vennootschap niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 6.1 van de Wro voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering of inkomensschade is voortgevloeid.
5. De vennootschap betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in navolging van de SAOZ in het kader van de planvergelijking ten onrechte het aspect concurrentie apart heeft beoordeeld. Dit aspect dient te worden bezien in samenhang met alle overige effecten van de planologische wijziging. Volgens de vennootschap leidt het geheel aan activiteiten die het nieuwe bestemmingsplan toestaat tot aantasting van het karakter van het gebied. De horeca is niet ondergeschikt aan de activiteiten. Zij heeft er ter zitting op gewezen dat op het perceel volwaardige horeca is gevestigd, waar bijvoorbeeld bruiloften en feesten tot twee uur in de nacht worden gegeven.
5.1. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201009114/1/H2) zijn bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, slechts ruimtelijke gevolgen relevant. Onder omstandigheden kan toegenomen concurrentie weliswaar worden aangemerkt als een gevolg van een planologische situatie, maar dit is geen ruimtelijke relevant gevolg daarvan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in navolging van de SAOZ hiervan terecht is uitgegaan. De SAOZ is in het kader van de planvergelijking ook ingegaan op schadeaspecten, zoals parkeeroverlast en hinder door toegenomen publiek en verkeer. De conclusie van de SAOZ dat de planologische wijziging niet heeft geleid tot een planologisch nadeel is gebaseerd op alle door haar besproken schadeaspecten. Voorts is de SAOZ bij de maximale invulling van het nieuwe bestemmingsplan terecht uitgegaan van aan de toegestane nevenactiviteiten ondergeschikte horeca. De al in het oude bestemmingsplan opgenomen medebestemming kaasboerderij en bierbrouwerij/proeverij op het perceel Eimersweg 3 zijn in het nieuwe plan uitgebreid met een keuken voor kookworkshops, detailhandel en aan die activiteiten ondergeschikte horeca. De activiteiten zijn alleen inpandig toegestaan en de daarvoor toegestane oppervlakte is gelijk gebleven aan de voorheen toegestane oppervlakte van 800 m2 voor de kaasboerderij en de bierbrouwerij/proeverij. Daarvan is maximaal 118 m2 bestemd voor ondergeschikte horeca. Verder is op de plankaart van het nieuwe bestemmingsplan op het perceel een viertal terrassen ten dienste van alle nevenactiviteiten opgenomen met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 200 m2. Niet valt in te zien dat hiermee zelfstandige horeca op het perceel mogelijk is gemaakt. Het van de zijde van de vennootschap gestelde dat dit wel de feitelijke situatie op het perceel is, ziet veeleer op handhaving van het nieuwe bestemmingsplan en is voor de planvergelijking niet van belang. Nu de vennootschap geen gronden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de door SAOZ verrichte planvergelijking onjuist dan wel onvolledig is, mocht het college op het advies van de SAOZ van juni 2011 afgaan.
Het betoog faalt.
6. De vennootschap betoogt voorts evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de SAOZ niet gehouden was een taxatie aan haar advies ten grondslag te leggen. De vennootschap gaat met dit betoog eraan voorbij dat de SAOZ in het advies van juni 2011 tot de conclusie is gekomen dat het nieuwe bestemmingsplan voor de vennootschap niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 6.1 van de Wro voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering of inkomensschade is voortgevloeid. Gelet op deze conclusie, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat nu geen sprake is van een planologisch nadelige situatie, een taxatie van planschade niet van belang is.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
609.