Raad van State, 30-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:371, 201311182/1/A3 en 201311182/2/A3
Raad van State, 30-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:371, 201311182/1/A3 en 201311182/2/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 30 januari 2014
- Datum publicatie
- 5 februari 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:371
- Zaaknummer
- 201311182/1/A3 en 201311182/2/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Maastricht (hierna: de woning) te sluiten voor de duur van zes maanden.
Uitspraak
201311182/1/A3 en 201311182/2/A3.
Datum uitspraak: 30 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 9 december 2013 in zaken nrs. 13/3378 en 13/3377 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Maastricht (hierna: de woning) te sluiten voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 1 november 2013 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en hem alsnog onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning te sluiten voor de duur van drie maanden.
Bij uitspraak van 9 december 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.A. de Jonge, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst II is hennep, zijnde softdrugs, vermeld.
Ter uitvoering van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester het Damoclesbeleid Lokalen en woningen van 20 maart 2013 (hierna: het beleid) vastgesteld.
Volgens dit beleid is met betrekking tot de omschrijving van het "verkopen, afleveren dan wel daartoe aanwezig hebben" van verdovende middelen aansluiting gezocht bij de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Dit betekent dat zich een overtreding in de zin van het beleid voordoet bij de aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs. Er wordt tot sluiting van de woning overgegaan indien sprake is van handel in verdovende middelen. Van handel wordt in ieder geval uitgegaan indien zich een meer dan geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid verdovende middelen voordoet. In het geval de overschrijding gering is, moeten er andere indicatoren zijn die wijzen op handel. Daarbij kan worden geacht aan contacten met dealers en klanten in of vanuit een woning, waarbij het totaal aan handelingen valt onder ‘verkoop’, ook al vinden levering dan wel betaling elders plaats. Voorts kan worden gedacht aan verklaringen van klanten dan wel drugskoeriers die met drugs zijn onderschept en de aanwezigheid van handelsattributen. Indien er onvoldoende aanwijzingen zijn voor handel, kan in concrete gevallen, wanneer het middel van sluiting niet toereikend of evenredig is, bekeken worden welke andere maatregel dan sluiting kan worden opgelegd. Indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel het daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, wordt bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden, aldus het beleid.
3. Aan het besluit van 1 november 2013 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat uit een sluitingsrapportage van de politie van 19 juni 2013 volgt dat bij onderzoek in de woning op 9 juni 2013 15 gram hennep, 0,3 gram cocaïne en 40,6 gram versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen, die aan een indicatieve test zijn onderworpen en positief reageerden. Voorts zijn bij dat onderzoek twee mobiele telefoons, een weegschaal en € 1.300,00 aan contant geld aangetroffen. Daarbij komt dat uit een verklaring van [appellant] aan de politie volgt dat hij handelt in harddrugs en ongeveer vijf klanten per dag van harddrugs voorziet. Verder hebben buurtbewoners bij de politie gemeld dat, nadat [appellant] was aangehouden en meegenomen, nog ongeveer tien personen in zijn woning zijn gekomen.
Gelet op de overschrijding van de toegestane hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik, de aangetroffen voorwerpen en het feitenrelaas is voldoende komen vast te staan dat zich handel in softdrugs voordoet en de softdrugs voor het verkopen, afleveren of verstrekken in de woning aanwezig waren. Tevens is voldoende aannemelijk dat de woning bekendheid heeft gekregen in het circuit van drugsverkopers. Wegens de ernstige inbreuk op de openbare orde bij illegale drugshandel bestaat volgens de burgemeester een algemeen belang bij het sluiten van de woning.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was een last onder bestuursdwang op te leggen en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken door te gelasten de woning voor drie maanden te sluiten. Volgens hem is de voorzieningenrechter buiten de omvang van het geschil getreden door aan dit oordeel ten grondslag te leggen dat aannemelijk is dat zich handel in verdovende middelen voordeed, terwijl de burgemeester aan de sluiting van de woning ten grondslag heeft gelegd dat aannemelijk is dat zich handel in softdrugs voordeed.
Voorts is volgens hem niet aangetoond dat in de woning hennep is aangetroffen. Ook al zou hennep zijn aangetroffen, dan was de aangetroffen hoeveelheid hennep slechts een geringe overschrijding van de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik. Verder kan de aangetroffen hoeveelheid versnijdingsmiddel niet duiden op handel in softdrugs. Daarnaast was de aangetroffen weegschaal defect en kan de aanwezigheid van twee mobiele telefoons en het contante geld niet van doorslaggevende betekenis worden geacht. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zijn verklaringen niet tot bewijs kunnen dienen, nu bij het afleggen daarvan niet desgevraagd een tolk aanwezig was en uit zijn verklaringen niet volgt dat softdrugs in de woning aanwezig waren om te worden verhandeld en dat hij in drugs handelt vanuit de woning. Nu de strafzaak tegen hem is aangehouden, staat niet in rechte vast of en in hoeverre zich daadwerkelijk handel in softdrugs heeft voorgedaan. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter miskend dat hij "first offender" is en dat de burgemeester is afgeweken van het uitgangspunt dat in algemene zin bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning wordt overgegaan, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201303874/1/A1), mag een bestuursorgaan, in dit geval de burgemeester, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.
Dat de strafzaak tegen [appellant] is aangehouden, leidt er niet toe dat de burgemeester de processen-verbaal uit die strafzaak niet aan het bij de voorzieningenrechter bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. De burgemeester diende een eigen beoordeling te maken van hetgeen in die processen-verbaal is opgenomen. Daarbij is niet van belang of in rechte is komen vast te staan dat zich daadwerkelijk handel in softdrugs heeft voorgedaan. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012 in zaak nr. 201103629/1/A3.
Bij de voorzieningenrechter lag ter beoordeling voor of de burgemeester bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen en of de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Aan zijn oordeel heeft de voorzieningenrechter ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat de in de woning aangetroffen hennep voor handel bestemd was, alsmede de bijkomende omstandigheden die zijn vermeld in het bij hem bestreden besluit. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter buiten de omvang van het geschil is getreden.
4.2. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 in zaak nr. 201300186/1/A3), brengt de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, waarbij een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.3. Uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 10 juni 2013, dat aan de sluitingsrapportage ten grondslag is gelegd, volgt dat bij een zogenaamde MMC kleur-reactietest naar voren is gekomen dat een van de aangetroffen stoffen met een brutogewicht van 15 gram positief is getest op de aanwezigheid van hennep. De burgemeester heeft geen grond hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van dit proces-verbaal en heeft zich op grond hiervan op het standpunt mogen stellen dat, nu de hoeveelheid aangetroffen hennep groter was dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, aannemelijk is dat die hennep bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de burgemeester bevoegd was ten aanzien van de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.4. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich een zodanig ernstig geval van handel in softdrugs voordoet, dat het gerechtvaardigd is overeenkomstig het beleid over te gaan tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De burgemeester heeft aan dit standpunt ten grondslag mogen leggen dat in de woning 15 gram hennep is aangetroffen. Dat deze hoeveelheid, zoals de voorzieningenrechter heeft vastgesteld, slechts een geringe overschrijding van de hoeveelheid voor eigen gebruik betreft, leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat de burgemeester eveneens aan dit standpunt ten grondslag heeft gelegd dat er bijkomende omstandigheden zijn, te weten de aangetroffen voorwerpen en het contante geld, alsmede de meldingen van de buurtbewoners en de verklaringen van [appellant] aan de sluiting van de woning. Hieraan doet niet af dat die verklaringen van [appellant] zien op handel in harddrugs. Evenmin doet hieraan af dat bij het afleggen van die verklaringen geen tolk aanwezig was. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat uit het proces-verbaal van 9 juni 2013 volgt dat [appellant] desgevraagd heeft verklaard dat hij de Nederlandse taal verstaat en het zal aangeven als hij niet begrijpt wat wordt gezegd. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het proces-verbaal op dit punt. Voorts is, anders dan [appellant] betoogt, niet naar voren gekomen dat de burgemeester het uitgangspunt heeft dat in algemene zin bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning wordt overgegaan. Dit volgt niet uit het beleid. Daarbij komt dat de burgemeester ter zitting heeft toegelicht dat in Maastricht een stringent lik-op-stuk beleid wordt toegepast, waarbij in situaties als deze in beginsel zonder voorafgaande waarschuwing wordt opgetreden en dat in dit geval geen aanleiding bestond van dit beleid af te wijken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014
176-741.