Raad van State, 22-04-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1230, 201402261/1/A3
Raad van State, 22-04-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1230, 201402261/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 22 april 2015
- Datum publicatie
- 22 april 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:1230
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:501, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 201402261/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland (hierna: het college) op het verzoek om informatie van [appellant] beslist.
Uitspraak
201402261/1/A3.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eibergen, gemeente Berkelland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2014 in zaak nr. 13/5187 in het geding tussen:
[appellant]
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Berkelland.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland (hierna: het college) op het verzoek om informatie van [appellant] beslist.
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Berkelland het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door R.B. Kattenbelt, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:22 kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Ingevolge artikel 8:55c stelt de bestuursrechter, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
2. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
3. Het besluit van 8 juli 2013 tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van het college van 14 februari 2013 is genomen door de heffingsambtenaar. Deze was daartoe niet bevoegd, nu hij niet door het college hiertoe was gemachtigd. Het besluit had reeds om deze reden moeten worden vernietigd. Het college heeft echter bij brief van 29 januari 2015 het besluit van 8 juli 2013 voor zijn rekening genomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding het bevoegdheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft voldaan aan zijn verzoek de te verstrekken documenten te specificeren en kenbaar te maken hoe hoog de kosten zouden worden per document. Het ging, naar door verstrekking ervan is gebleken, om 25 documenten, zodat deze eenvoudig waren te kwalificeren en gemakkelijk kon worden vastgesteld om hoeveel pagina’s per document het ging. Het hoeft voor een bestuursorgaan niet moeilijk te zijn de documenten te scannen en digitaal te verstrekken, aldus [appellant].
4.1. Bij brief van 23 januari 2013 heeft het college [appellant] te kennen gegeven dat de gevraagde documenten honderden pagina’s bevatten en dat per kopie € 0,50 in rekening zal worden gebracht.
Gelet op de omvang van de documenten, heeft het college [appellant] aangeboden de documenten in te zien, zodat hij zelf kan bepalen van welke documenten hij een kopie wenst. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu [appellant] niet op dit aanbod is ingegaan, van het college niet hoefde te worden verwacht dat het elk document tevoren specificeert en vaststelt hoeveel pagina’s het bevat. Dat andere bestuursorganen dit, naar [appellant] heeft uiteengezet, wel hebben gedaan, doet daar niet aan af.
Bij brief van 23 januari 2013 heeft het college [appellant] tevens te kennen gegeven dat de documenten zich in het centrale archief bevinden en niet gedigitaliseerd zijn. Om de documenten digitaal te kunnen verstrekken moeten deze allemaal worden gescand, hetgeen, vooral met dubbelzijdig bedrukte pagina’s, veel tijd kost. Hoewel ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob de informatie in beginsel wordt verstrekt in de door de verzoeker verzochte vorm, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het verstrekken van de documenten in digitale vorm, gelet op de hoeveelheid extra werk, redelijkerwijs niet kon worden gevergd. Ook in dit kader weegt mee dat [appellant] niet is ingegaan op het aanbod van het college de stukken in te zien.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college te laat op zijn verzoek om informatie en op zijn bezwaar heeft beslist. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat hij het college in gebreke heeft gesteld, dan wel op juiste wijze in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte niet de hoogte van de door het college verbeurde dwangsommen vastgesteld, aldus [appellant].
5.1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, heeft ten doel een bestuursorgaan ertoe te bewegen alsnog een besluit te nemen. Daartoe wordt aan een belanghebbende het rechtsmiddel geboden beroep in te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Gelet op deze beperkte strekking is [appellant] op grond van deze bepaling niet tijdig opgekomen tegen het niet tijdig beslissen door het college, omdat de besluiten ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift reeds waren genomen. Aan het vaststellen van de hoogte van verbeurde dwangsommen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb wordt derhalve niet toegekomen. De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het op andere gronden, nagelaten de hoogte van de, volgens [appellant], verbeurde dwangsom vast te stellen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
43-773.