Home

Raad van State, 06-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1411, 201307326/1/R4 en 201307331/1/R4

Raad van State, 06-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1411, 201307326/1/R4 en 201307331/1/R4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 mei 2015
Datum publicatie
6 mei 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:1411
Zaaknummer
201307326/1/R4 en 201307331/1/R4
Relevante informatie
Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01]

Inhoudsindicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 23 mei 2013 heeft de raad de bestemmingsplannen "Delfzijl - Buitengebied Zuid" en "Delfzijl - Buitengebied Noord" vastgesteld. Deze besluiten zullen hierna worden aangeduid als oorspronkelijk besluit Zuid onderscheidenlijk oorspronkelijk besluit Noord.

Uitspraak

201307326/1/R4 en 201307331/1/R4.

Datum uitspraak: 6 mei 2015 AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in de gedingen tussen: 1. het college van gedeputeerde staten van Groningen,

2. de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, thans haar rechtsopvolger de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V. (hierna: Gasunie), gevestigd te Groningen,

3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Woldendorp, gemeente Delfzijl,

4. de stichting Natuur- en Milieufederatie Groningen (hierna: NMF), gevestigd te Groningen,

5. [appellant sub 5], wonend te Holwierde, gemeente Delfzijl,

6. [appellant sub 6A], wonend te Holwierde, gemeente Delfzijl, en [appellant sub 6B], wonend te [woonplaats],

7. [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]), beiden wonend te Spijk, gemeente Delfzijl,

8. [appellant sub 8], wonend te Spijk, gemeente Delfzijl,

9. [appellant sub 9], wonend te Holwierde, gemeente Delfzijl,

10. [appellante sub 10], wonend te Krewerd, gemeente Delfzijl,

11. [appellant sub 11], wonend te Den Haag,

12. [appellant sub 12], wonend te Holwierde, gemeente Delfzijl, en de raad van de gemeente Delfzijl,

verweerder. Procesverloop in beide zaken Bij afzonderlijke besluiten van 23 mei 2013 heeft de raad de bestemmingsplannen "Delfzijl - Buitengebied Zuid" en "Delfzijl - Buitengebied Noord" vastgesteld. Deze besluiten zullen hierna worden aangeduid als oorspronkelijk besluit Zuid onderscheidenlijk oorspronkelijk besluit Noord. Tegen het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" hebben het college, Gasunie, [appellant sub 3] en de NMF beroep ingesteld. Tegen het vaststellingsbesluit "Delfzijl - Buitengebied Noord" hebben het college, Gasunie, de NMF, [appellant sub 5], [appellanten sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellante sub 10], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] beroep ingesteld. Bij afzonderlijke besluiten van 19 december 2013 heeft de raad de bestemmingsplannen "Delfzijl - Buitengebied Zuid" en "Delfzijl - Buitengebied Noord" opnieuw en deels gewijzigd vastgesteld. Deze besluiten zullen hierna worden aangeduid als herstelbesluit Zuid onderscheidenlijk herstelbesluit Noord. De raad heeft verweerschriften ingediend. Er zijn nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 11 december 2014, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen. Buiten bezwaren van de raad heeft [appellant sub 3] in zaak nr. 201307326/1/R4 ter zitting nog stukken in het geding gebracht. Overwegingen in beide zaken 1. De plannen voorzien in een actueel juridisch-planologisch kader voor de buitengebieden Delfzijl Zuid en Delfzijl Noord. 2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. 3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Niet ingaan op zienswijzen 4. Voor zover Gasunie, [appellanten sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 8] en [appellant sub 11] betogen dat de raad ten onrechte niet op hun zienswijzen is ingegaan, overweegt de Afdeling als volgt. Bij de herstelbesluiten Zuid en Noord is ingestemd met de nota’s zienswijzen. In deze nota’s is alsnog ingegaan op de desbetreffende zienswijzen, zodat op dit punt geheel tegemoet is gekomen aan de beroepen van Gasunie, [appellanten sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 8] en [appellant sub 11] en in zoverre geen beroep van rechtswege is ontstaan tegen de herstelbesluiten Zuid en Noord waarop nog dient te worden beslist. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit deel van de beroepen ziet de Afdeling voorts aanleiding voor het oordeel dat Gasunie, [appellanten sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 8] en [appellant sub 11] in zoverre geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen tegen de oorspronkelijke besluiten Zuid en Noord. De beroepen van Gasunie, [appellanten sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 8] en [appellant sub 11], voor zover gericht tegen de oorspronkelijke besluiten Zuid en Noord, zijn in zoverre niet-ontvankelijk. De beroepen van het college 5. Het college heeft zowel beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" (hierna: het bestemmingsplan Zuid) als tegen het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" (hierna: het bestemmingsplan Noord). Het college voert aan dat artikelen van de planregels zoals vastgesteld in de oorspronkelijke besluiten strijdig zijn met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: de verordening). 6. De bestreden plandelen zijn met de herstelbesluiten aangepast. Niet in geschil is dat de raad met de herstelbesluiten geheel is tegemoetgekomen aan de beroepen van het college. Er zijn dan ook geen beroepen van rechtswege ontstaan tegen de herstelbesluiten. 7. Met de bekendmaking van deze uitspraak zijn de herstelbesluiten in zoverre onherroepelijk. Hieruit volgt dat de oorspronkelijke besluiten voor zover bestreden door het college geen betekenis meer hebben. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van de beroepen tegen de oorspronkelijke besluiten ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het college geen procesbelang meer heeft. In verband hiermee zijn de beroepen van het college niet-ontvankelijk. De beroepen van Gasunie 8. Gasunie heeft zowel beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan Zuid als tegen het bestemmingsplan Noord. Gasunie is eigenaar van in de plangebieden gelegen aardgastransportleidingen en -stations. Zij betoogt dat de gasontvangststations die zijn gelegen ter plaatse van de Vennendijk met nummer N-321, ter plaatse van de Tolhek met nummer N-019 en ter plaatse van de Godlinze Oudedijk ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Hiertoe voert zij aan dat de toegekende bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" geen risicovolle inrichtingen mogelijk maakt. Hoewel een gasontvangststation geen inrichting is op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, moet ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer een risicoafstand worden aangehouden tussen de stations enerzijds en (beperkt) kwetsbare objecten anderzijds. Voor zover een gasontvangststation gelet daarop tot een risicovolle inrichting als bedoeld in het plan behoort, zijn de genoemde gasontvangststations ten onrechte niet als zodanig bestemd. 8.1. Bij het herstelbesluit Zuid is ter plaatse van de gasontvangststations met nummers N-321 en N-019 de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - gasontvangststation" toegekend. Voorts zijn de planregels afgestemd op de functie en het gebruik van de gasontvangststations. Hiermee is op deze punten tegemoet gekomen aan het beroep van Gasunie, zodat in zoverre geen beroep van rechtswege is ontstaan tegen het herstelbesluit Zuid. 8.2. Het ter plaatse van de Godlinze Oudedijk gelegen gasontvangststation is bij het herstelbesluit Noord niet als zodanig bestemd. Nu hiermee op dit punt niet aan het beroep van Gasunie tegemoet is gekomen, heeft het beroep in zoverre mede betrekking op het herstelbesluit Noord. 8.3. De raad heeft erkend dat het ter plaatse van de Godlinze Oudedijk gelegen gasontvangststation per abuis niet als zodanig is bestemd. Gelet daarop is het herstelbesluit Noord in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt. 9. Gasunie betoogt voorts dat de raad in het bestemmingsplan Zuid ter plaatse van de stroken grond waar de aardgastransportleidingen A-509-03 en A-649 samenlopen ten onrechte slechts één aardgastransportleiding als zodanig heeft bestemd. Als gevolg hiervan is de belemmeringenstrook te smal, hetgeen in strijd is met het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb), aldus Gasunie. 9.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Bevb geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf m aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. 9.2. Bij het herstelbesluit Zuid is op dit punt niet aan het beroep van Gasunie tegemoet gekomen, zodat het beroep in zoverre mede betrekking heeft op dit besluit. 9.3. De raad heeft erkend dat de strook grond waaraan de bestemming "Leiding - Gas" is toegekend per abuis onvoldoende breed is vastgesteld. Het herstelbesluit Zuid is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt. 10. Gasunie betoogt voorts dat de bestaande aardgastransportleiding A-660 in het bestemmingsplan Zuid ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hiertoe voert zij aan dat de ligging van de leiding ter plaatse van de Provinciale weg, de Heemweg en de Borgweg niet juist is weergegeven. 10.1. Bij het herstelbesluit Zuid is op dit punt niet aan het beroep van Gasunie tegemoet gekomen, zodat het beroep in zoverre mede betrekking heeft op dit besluit. 10.2. De raad heeft erkend dat aardgastransportleiding A-660 in strijd met zijn bedoeling niet als zodanig is bestemd. Het herstelbesluit Zuid is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt. 11. Gasunie betoogt voorts dat in het bestemmingsplan Zuid het ter plaatse van de kruising Provinciale weg/Geefsweersterweg gelegen afsluiterschema ten onrechte niet als zodanig is bestemd. 11.1. Bij het herstelbesluit Zuid zijn ter plaatse de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - gasafsluiterschema" toegekend. Voorts zijn de planregels afgestemd op deze aanduiding. Hiermee is op dit punt tegemoetgekomen aan het beroep van Gasunie. Gelet hierop is in zoverre geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het herstelbesluit Zuid. 12. Gasunie betoogt voorts dat in beide plannen ten onrechte een vergunningenstelsel ontbreekt voor werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de leidingen. Dit is volgens Gasunie in strijd met het Bevb. Hiertoe voert zij aan dat de plannen de mogelijkheid bieden dat zonder omgevingsvergunning werken en werkzaamheden worden uitgevoerd tot een diepte van 30 cm. Gasunie wijst er in dit kader op dat haar buisleidingen 60 tot 120 cm diep in de grond liggen. Gelet op aanzienlijke wijzigingen die zich in de loop van de tijd kunnen voordoen in de hoogte van het maaiveld, vreest zij dat schade aan de aardgastransportleidingen zal ontstaan als gevolg van werken en werkzaamheden die reiken tot een diepte van 30 cm. 12.1. Bij de herstelbesluiten is op dit punt niet aan de beroepen van Gasunie tegemoet gekomen, zodat de beroepen in zoverre mede betrekking hebben op deze besluiten. 12.2. Volgens de verbeeldingen is aan delen van de gronden de dubbelbestemming "Leiding - Gas" toegekend. Ingevolge artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder a en b, van de regels behorend bij bestemmingsplan Zuid zijn de voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hoofdgastransportleidingen met de daarbij behorende veiligheidszones. Ingevolge lid 24.5.1, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist: […] b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm; c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm; […] e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm. In artikel 26 van het bestemmingsplan Noord is een gelijkluidende regeling getroffen. 12.3. Nu Gasunie heeft gesteld dat de leidingen op een diepte van minimaal 60 cm zijn gelegd, heeft Gasunie niet aannemelijk gemaakt dat schade aan de aardgastransportleiding zal ontstaan als gevolg van werken en werkzaamheden die reiken tot een diepte van niet meer dan 30 cm. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen planregelingen voldoende bescherming bieden tegen de aantasting van de integriteit en werking van de buisleidingen. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de plannen in zoverre in strijd zijn met het Bevb. Het betoog faalt. 13. Het beroep tegen het herstelbesluit Zuid is gegrond. Het herstelbesluit Zuid dient te worden vernietigd, voor zover ter plaatse van de stroken grond waar de aardgastransportleidingen A-509-03 en A-649 liggen een onvoldoende brede belemmeringenstrook is toegekend, alsook voor zover aardgastransportleiding A-660 niet als zodanig is bestemd. 14. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen met inachtneming van hetgeen onder 9.3 en 10.2 is overwogen een passende bestemming toe te kennen. De Afdeling zal hiertoe een termijn stellen. 15. Het beroep tegen het oorspronkelijke besluit Zuid is eveneens gegrond. Het oorspronkelijke besluit Zuid dient te worden vernietigd, voor zover ter plaatse van de stroken grond waar de aardgastransportleidingen A-509-03 en A-649 liggen een onvoldoende brede belemmeringenstrook is toegekend, alsook voor zover aardgastransportleiding A-660 niet als zodanig is bestemd. 16. Wat de overige door Gasunie bestreden plandelen betreft wordt het herstelbesluit Zuid met de bekendmaking van deze uitspraak in zoverre onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Zuid in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit deel van het beroep ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat Gasunie in zoverre geen procesbelang meer heeft. In verband hiermee is het beroep van Gasunie in zoverre niet-ontvankelijk. 17. Het beroep tegen het herstelbesluit Noord is gegrond. Het herstelbesluit Noord dient te worden vernietigd, voor zover het ter plaatse van de Godlinze Oudedijk gelegen gasontvangststation niet als zodanig is bestemd. 18. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen met inachtneming van hetgeen onder 8.3 is overwogen een passende bestemming toe te kennen. De Afdeling zal hiertoe een termijn stellen. 19. Het beroep tegen het oorspronkelijke besluit Noord is eveneens gegrond. Het oorspronkelijke besluit Noord dient te worden vernietigd, voor zover het ter plaatse van de Godlinze Oudedijk gelegen gasontvangststation niet als zodanig is bestemd. 20. Wat de overige door Gasunie bestreden plandelen betreft wordt het herstelbesluit Noord met de bekendmaking van deze uitspraak in zoverre onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Noord in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit deel van het beroep ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat Gasunie in zoverre geen procesbelang meer heeft. In verband hiermee is het beroep van Gasunie in zoverre niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 3] 21. Het beroep van [appellant sub 3] heeft betrekking op het bestemmingsplan Zuid. Ter zitting heeft [appellant sub 3] de beroepsgrond die ziet op het bouwvlak dat is toegekend aan het perceel aan de [locatie 3] ingetrokken. 22. [appellant sub 3] exploiteert aan de Oude Dijk te Woldendorp een agrarische onderneming, met name gericht op akkerbouw. Hij betoogt dat ter plaatse van het perceel aan de [locatie1] ten onrechte geen agrarische bestemming is toegekend. Verder betoogt hij dat ten onrechte geen bouwvlak met een oppervlakte van 1,5 hectare is toegekend. Hierdoor zijn de bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten en de bestaande boerderij niet als zodanig bestemd. Verder voert hij aan dat aan hem in 1991 een bouwvergunning is verleend voor het inrichten van een kampeerterrein met gebouwen. Deze vergunning is in 1997 ingetrokken. [appellant sub 3] heeft ter zitting aangevoerd dat de gemeente heeft toegezegd dat na intrekking van de vergunning aan het perceel een agrarische bestemming met bouwvlak zou worden toegekend. 22.1. Bij het bestemmingsplan Zuid is aan het perceel [locatie1] de bestemming "[appellant sub 9]" toegekend. Bij het herstelbesluit Zuid zijn aan dit perceel de bestemming "Groen" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" toegekend. Nu dat besluit op dit punt niet tegemoet komt aan het beroep van [appellant sub 3], heeft het beroep in zoverre mede betrekking op dit besluit. 22.2. Wat betreft de toekenning van een bouwvlak overweegt de Afdeling als volgt. Uit de door [appellant sub 3] ter zitting overgelegde brieven kan niet worden afgeleid dat is toegezegd dat aan het perceel een bouwvlak zou worden toegekend. Ook anderszins heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke toezegging is gedaan. Voorts heeft [appellant sub 3] ter zitting verklaard dat de boerderij op het perceel in vervallen staat verkeert en dat hij geen concrete plannen heeft voor het vervangen van de boerderij. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een bouwvlak aan het perceel. Het betoog faalt. 22.3. Wat betreft het gebruik van de gronden overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is vast komen te staan dat de gronden worden gebruikt voor de opslag van kuilgras en meststoffen. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het als zodanig bestemmen van deze agrarische activiteiten. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gegeven, is bedoeld besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt. 23. [appellant sub 3] betoogt voorts dat het plan ten onrechte geen woning mogelijk maakt op het perceel aan de [locatie 2]. Hiertoe voert hij aan dat nu de agrarische bestemming ter plaatse van het perceel aan de [locatie1] is komen te vervallen, er geen beperking meer is voor een woonbestemming op het perceel aan de [locatie 2]. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het niet mogelijk is om een woning ter plaatse toe te laten omdat de verordening dat niet toestaat, voert [appellant sub 3] aan dat met een bestemmingsregeling die ter plaatse voorziet in een woonbestemming geen nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Het gaat volgens [appellant sub 3] uitsluitend om het herleven van een van oudsher bestaande woonbestemming. 23.1. Bij het bestemmingsplan Zuid is aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Agrarisch-Wierdenlandschap" toegekend. Bij het herstelbesluit Zuid is geen woonbestemming aan dit perceel toegekend. Gelet hierop is op dit punt niet aan het beroep van [appellant sub 3] tegemoetgekomen, zodat het beroep in zoverre mede betrekking heeft op dit besluit. 23.1. De raad heeft toegelicht dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Termunten" aan het perceel een woonbestemming was toegekend. In het bestemmingsplan "Herziening 1996 bestemmingsplan buitengebied Termunten" is echter een agrarische bestemming aan het perceel toegekend. Gelet daarop wordt met het bestemmen van het perceel voor wonen een nieuwe woonfunctie aan het gebied toegevoegd, hetgeen in strijd is met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009, aldus de raad. 23.2. Uit de door de raad toegezonden plankaart die hoort bij het bestemmingsplan "Herziening 1996 bestemmingsplan buitengebied Termunten" blijkt niet dat het perceel [locatie 2] deel uitmaakt van dat plan. Gelet daarop gaat de Afdeling ervan uit dat het bestemmingsplan "Buitengebied Termunten" het voorheen geldende plan is, ingevolge welk plan volgens de raad ter plaatse een woonbestemming gold. Het voorgaande leidt ertoe dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat ter plaatse geen woonbestemming kan worden toegestaan. Het betoog slaagt. 24. [appellant sub 3] betoogt voorts dat ter plaatse van de percelen aan de [locatie 2], [locatie1] en [locatie 3] ten onrechte dubbelbestemmingen ter bescherming van archeologische waarden zijn toegekend. Hij voert hiertoe aan dat deze dubbelbestemmingen het agrarisch gebruik van de gronden ernstig belemmeren, terwijl voor de toekenning van de dubbelbestemmingen geen noodzaak bestaat. De gronden zijn in het verleden door ruilverkaveling dusdanig verstoord, dat er geen te beschermen waarden meer zijn. Ten aanzien van het perceel aan de [locatie 2] voert [appellant sub 3] in het bijzonder aan dat het voor de bedrijfsvoering nodig is om op een diepte van 1 tot 1,8 m drainage aan te brengen, hetgeen vanwege de toegekende dubbelbestemming niet langer mogelijk is. Ten slotte voert hij aan dat andere reguliere bewerkingen als gevolg van de dubbelbestemmingen niet meer mogelijk zijn, zoals egaliseren. 24.1. Bij het herstelbesluit Zuid zijn aan het perceel aan de [locatie 2] de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 4" toegekend, aan het perceel aan de [locatie1] is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend en aan het perceel aan de [locatie 3] zijn de dubbelstemmingen "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 4" toegekend. Nu het herstelbesluit op deze punten niet tegemoet komt aan het beroep, heeft het beroep in zoverre mede betrekking op dit besluit. 24.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de door de raad geraadpleegde deskundige van adviesorganisatie Libau heeft verklaard dat er ook na bewerking van agrarisch akkerbouwgebied in het kader van herverkaveling nog te beschermen archeologische resten in de grond kunnen worden aangetroffen. Dit hangt samen met de werking van de grond, waardoor deze resten zich na verloop van tijd naar de oppervlakte bewegen. 24.3. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad aan zijn besluit een archeologische beleidsadvieskaart en de nota "Herziening Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Delfzijl" (hierna: de archeologische verwachtingskaart) ten grondslag heeft gelegd. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de onderzoeken waarop de beleidsadvieskaart en de archeologische verwachtingskaart zijn gebaseerd zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten, dat de raad niet in redelijkheid op basis daarvan de bestreden dubbelbestemmingen heeft kunnen toekennen aan de percelen. Gelet op de toelichting van de raad ter zitting ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verstoring van de gronden ter plaatse van de [locatie 2] door ruilverkaveling niet zodanig is dat toekenning van de archeologische dubbelbestemming niet meer gerechtvaardigd is. Het betoog faalt. 25. Voor het overige heeft [appellant sub 3] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze en de daarin herhaalde inspraakreactie. 25.1. In de overwegingen van het herstelbesluit Zuid is de raad ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 3]. [appellant sub 3] heeft in nadere stukken, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt. 26. Het beroep tegen het herstelbesluit Zuid is gegrond. Het herstelbesluit Zuid dient te worden vernietigd, wat betreft het plandeel met de bestemming "Groen" voor het perceel aan de [locatie1] en wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Wierdenlandschap" voor het perceel aan de [locatie 2]. 27. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen met inachtneming van hetgeen onder 22.3 en onder 23.2 is overwogen passende bestemmingen toe te kennen. De Afdeling zal hiertoe een termijn stellen. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen ziet de Afdeling voorts aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen. 28. Het beroep tegen het oorspronkelijke besluit Zuid is eveneens gegrond. Het oorspronkelijke besluit Zuid dient te worden vernietigd, wat betreft het plandeel met de bestemming "[appellant sub 9]" voor het perceel aan de [locatie1] en wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Wierdenlandschap" voor het perceel aan de [locatie 2]. 29. Wat de overige door [appellant sub 3] bestreden plandelen betreft wordt het herstelbesluit Zuid met de bekendmaking van deze uitspraak onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Zuid in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit deel van het beroep ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 3] in zoverre geen procesbelang meer heeft. In verband hiermee is het beroep van [appellant sub 3], voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit Zuid, in zoverre niet-ontvankelijk. De beroepen van de NMF 30. De NMF heeft zowel tegen het bestemmingsplan Zuid als tegen het bestemmingsplan Noord beroep ingesteld. De NMF kan zich niet verenigen met de regeling die de raad heeft getroffen om te voorkomen dat de plannen leiden tot een toename van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden in Nederland en Duitsland. De NMF betoogt dat ten onrechte slechts een gebruiksregel is gesteld en niet ook een regeling in de bouwregels is getroffen. De gebruiksregel staat niet aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe stal met een grotere capaciteit in de weg, aldus de NMF. De aanvrager behoeft voor het verkrijgen van een dergelijke vergunning niet aan te tonen dat bij gebruik van de stal de stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden niet toeneemt. Er kan dus gebouwd worden, waarna de gemeente toezicht dient te houden en zo nodig handhavend moet optreden. Het is dan aan de gemeente om aan te tonen dat de gestelde overtreding plaatsvindt, en de stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de uitbreiding van de bestaande veestapel toeneemt. Volgens de NMF is de gebruiksregel in de praktijk vrijwel niet te handhaven. De NMF stelt een regeling in de bouwregels voor, zodat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen daaraan getoetst moet worden. 30.1. Met de herstelbesluiten heeft de raad zijn toelichting aangevuld, maar de plannen op dit punt niet gewijzigd. Nu aan de beroepen van de NMF niet is tegemoetgekomen hebben deze van rechtswege mede betrekking op de herstelbesluiten. 30.2. Niet in geschil is dat toename van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden niet kan worden toegestaan, omdat iedere toename kan leiden tot een (verdere) overbelasting van stikstof in deze gebieden. De raad heeft daarom in de plannen een gebruiksregel opgenomen. 30.3. In artikel 38, lid 38.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan Zuid en artikel 36, lid 36.1, onder f, van het bestemmingsplan Noord is bepaald: Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: (…) f. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en). 30.4. De raad stelt dat een gebruiksregel niet in de weg staat aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een stal. Evenwel wordt in een omgevingsvergunning voor het bouwen ook het beoogd gebruik meegenomen, en dat dient in de aanvraag vermeld te worden. Dat beoogde gebruik mag niet in strijd zijn met de bestemming. De gebruiksregel dient bij de invulling van de bestemming te worden betrokken. Indien beoogd is het aantal dieren te laten toenemen, dan moet de aanvrager aantonen dat de stikstofdepositie op de maatgevende Natura 2000-gebieden niet toeneemt, anders is de voorgenomen ontwikkeling in strijd met de bestemming. De raad bestrijdt dat handhaving van de gebruiksregel in de praktijk niet mogelijk is. Voor een uitbreiding van de veestapel dient hetzij vergunning te worden verleend, hetzij een melding te worden gedaan. Uitbreiding leidt in beginsel tot toename van ammoniakemissie, en daarmee van de stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden, tenzij dit met aanvullende maatregelen wordt voorkomen. 30.5. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 augustus 2014, nr. 201207794/1/R4, in 50.10, overwogen dat "een omgevingsvergunning voor het bouwen zal moeten worden verleend voor zover een dergelijke aanvraag past binnen de agrarische bestemming (bestemmingsomschrijving) en de bouwregels. Ook als een dergelijke vergunning is verleend, zal het gebruiksverbod in beginsel kunnen worden tegengeworpen aan de vergunninghouder." De Afdeling ziet thans aanleiding hierop de volgende precisering aan te brengen. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst aan de bouwregels en de bestemming. De bestemming kan, zoals in dit geval, nader worden ingevuld door de specifieke gebruiksregels, door daarin een concrete uitleg te geven van het gebruik dat met die bestemming in overeenstemming is. Het in de planregels opgenomen gebruiksverbod dient dan ook te worden betrokken bij de toets of het aangevraagde in overeenstemming is met de bestemming. Een voorgenomen ontwikkeling die met deze specifieke gebruiksregel in strijd is, omdat een uitbreiding van het aantal dieren is beoogd zonder dat kan worden aangetoond dat de stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden niet toeneemt, dient dan ook te worden aangemerkt als een ontwikkeling die in strijd is met die bestemming. Een omgevingsvergunning voor het bouwen dient om die reden te worden geweigerd, dan wel te worden verleend onder een beperkend voorschrift, dat bewerkstelligt dat de toename van stikstofdepositie wordt voorkomen. De gebruiksregel zal niet kunnen worden tegengeworpen aan de vergunninghouder als overeenkomstig de aanvraag een - inmiddels in rechte onaantastbare - omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend die uitdrukkelijk het beoogde gebruik, al is dat in strijd met de gebruiksregel, omvat. Dit is in overeenstemming met vaste rechtspraak waaruit volgt dat een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen een titel oplevert het vergunde bouwwerk te gebruiken overeenkomstig het doel waarvoor deze is opgericht. Als uit de aanvraag evenwel niet blijkt dat het beoogd gebruik in strijd is met de bestemming, maar het gebouwde niettemin zodanig wordt gebruikt dat het gebruiksverbod wordt overtreden, dan zal het bevoegd gezag daartegen, ondanks de verleende vergunning, handhavend kunnen (en in beginsel moeten) optreden. Gelet op het voorgaande is er - anders dan de NMF betoogt - geen aanleiding te oordelen dat het gebruiksverbod niet kan worden gehandhaafd. Voorts heeft de raad aannemelijk gemaakt dat het bevoegd gezag over voldoende informatie en instrumenten beschikt om het verbod in de praktijk te kunnen handhaven. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen volstaan met het opnemen van genoemde gebruiksregel. 30.6. Nu de plannen gelet op de gebruiksregel geen toename van stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden toestaan, zijn de plannen niet aan te merken als plannen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in die gebieden kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor die gebieden zijn aangewezen. De overige punten die de NMF heeft aangevoerd heeft de NMF, na de toelichting van de raad bij de herstelbesluiten, ingetrokken. De beroepen van de NMF zijn ongegrond. De beroepen van [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] 31. De beroepen van [appellant sub 5] en van [appellanten sub 6] hebben betrekking op het bestemmingsplan Noord. [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] hebben geen zienswijzen naar voren gebracht over het herstelbesluit Noord. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen dat besluit. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] tegen het herstelbesluit Noord zijn derhalve ongegrond. 32. Nu de beroepen van [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] tegen het herstelbesluit Noord ongegrond zijn, wordt dat besluit met de bekendmaking van deze uitspraak in zoverre onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Noord in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit deel van de beroepen ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] in zoverre geen procesbelang meer hebben. In verband hiermee zijn de beroepen van [appellant sub 5] en [appellanten sub 6], voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit Noord, niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 7] 33. Het beroep van [appellant sub 7] heeft betrekking op het bestemmingsplan Noord. Ter zitting heeft [appellant sub 7] de beroepsgrond waarin hij opkomt tegen artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels ingetrokken. 34. In het herstelbesluit Noord is niet tegemoetgekomen aan de door [appellant sub 7] tegen het oorspronkelijke besluit Noord gerichte beroepsgronden, zodat het beroep van [appellant sub 7] mede betrekking heeft op het herstelbesluit Noord. 35. [appellant sub 7] voert op het perceel [locatie 4] te Spijk een akkerbouw- en pluimveebedrijf met een omvang van 45 ha. De toekomstvisie van het bedrijf is gericht op uitbreiding en intensivering van het bestaande bedrijf. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met het bouwvlak dat aan zijn perceel is toegekend. Hij stelt dat het oppervlak van het bouwvlak op zichzelf al kleiner is dan het in de beleidsuitgangspunten van het bestemmingsplan bij recht toegestane oppervlak van 1,5 ha, terwijl op een deel daarvan bovendien niet gebouwd mag worden vanwege de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding". Daarvoor wenst hij te worden gecompenseerd. Niet in geschil is dat uitbreiding direct aansluitend aan het bouwvlak niet mogelijk is. [appellant sub 7] stelt evenwel primair dat de raad ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan het verzoek om op de verbeelding op het perceel ten zuiden van de huiskavel een tweede bouwvlak op te nemen met een koppelteken naar het bestaande bouwvlak. Voor zover de raad ter zake stelt dat het huidige bouwvlak voldoende ruimte voor uitbreiding biedt, wordt zowel miskend dat het bestemmingsplan bij recht bouwvlakken van 1,5 ha toestaat, waarbij niet op individueel niveau getoetst wordt of daaraan ook behoefte bestaat, als dat in dit geval wel behoefte bestaat aan extra bouwvlak. Subsidiair stelt [appellant sub 7] dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan het verzoek het bouwvlak in zijn geheel te verplaatsen naar de zuidzijde van de huiskavel en daar een bouwvlak van 1,5 ha te creëren. Naar zijn mening zijn hierbij geen provinciale belangen in het geding en gaat het slechts om verplaatsing van het bouwvlak naar een naastgelegen perceel in een gebied waar geen landschappelijke waarden aanwezig zijn. Tot slot stelt [appellant sub 7] dat op de verbeelding op zijn perceel de mast van de grote hoogspanningsleiding ontbreekt. 35.1. De raad stelt dat het beleid ten aanzien van agrarische bouwvlakken er weliswaar op is gericht om in het dijkenlandschap bij recht een oppervlak van 1,5 ha toe te staan, maar dat dit onverlet laat dat aan de landschappelijke randvoorwaarden - zoals die ook in de verordening staan vermeld als toetsingscriteria voor agrarische schaalvergroting - moet worden voldaan. Onder omstandigheden kan het derhalve voorkomen dat bij recht een kleiner bouwvlak wordt toegestaan dan hiervoor vermeld. Het bouwvlak van [appellant sub 7] heeft een oppervlak van 1,26 ha, waarvan ongeveer 500 m² niet bebouwd mag worden in verband met aanwezige hoogspanningsleidingen, hetgeen volgens de raad het maximum is van wat op de huidige locatie mogelijk is. De raad benadrukt voorts dat, om onnodige verstening van het buitengebied te voorkomen, als uitgangspunt wordt gehanteerd dat bebouwing zo compact mogelijk op elkaar dient te worden gerealiseerd. Uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf dienen dan ook in beginsel binnen het bouwvlak of aansluitend aan het bouwvlak te worden gezocht. Voor plannen die hiervan afwijken moet volgens de raad een maatwerkbenadering worden gehanteerd. Gelet op het voorgaande kan het door [appellant sub 7] gewenste extra bouwvlak naar het oordeel van de raad niet bij recht in het plan worden opgenomen. De raad deelt het standpunt van [appellant sub 7] dat in het gebied geen landschappelijke waarden aanwezig zijn tot slot niet. Volgens de raad zijn de kenmerken van het dijkenlandschap zoals beschreven in de plantoelichting, ondanks de aanwezigheid van hoogspanningsleidingen en de Eemshaven op de achtergrond, nog steeds in volle omvang aanwezig. 35.2. Niet in geschil is dat het door de raad gehanteerde beleid ten aanzien van agrarische bouwvlakken in beginsel is gericht op het bij recht toekennen van bouwvlakken met een oppervlakte van 1,5 ha. Evenmin in geschil is dat het bouwvlak van [appellant sub 7] een oppervlakte heeft van 1,26 ha, waarvan ongeveer 500 m² niet bebouwd mag worden in verband met aanwezige hoogspanningsleidingen, terwijl uitbreiding van dat bouwvlak tot een oppervlakte van 1,5 ha niet mogelijk is. Anders dan [appellant sub 7] voorstaat, vloeit uit voormeld beleid niet dwingend voort dat elk agrarisch bouwvlak steeds een oppervlakte van 1,5 ha dient te hebben. Gelet hierop, bezien in samenhang met de hiervoor onder 35.1. weergegeven toelichting van de raad dat en waarom uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf in beginsel binnen het bouwvlak of aansluitend aan het bouwvlak dienen te worden gezocht en dat voor plannen die hiervan afwijken een maatwerkbenadering moet worden gehanteerd, heeft de raad in redelijkheid kunnen beslissen om [appellant sub 7] niet zonder meer te compenseren voor het feit dat zijn bouwvlak kleiner is dan 1,5 ha. Weliswaar bestaat de mogelijkheid hier met een maatwerkbenadering van af te wijken, maar de raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarvoor eerst een concreet bouwplan moet worden ingediend. Dit heeft [appellant sub 7] niet gedaan. In zoverre faalt het betoog. 35.3. Met betrekking tot het ontbreken van de vakwerkmast op de verbeelding overweegt de Afdeling dat op de verbeelding op het perceel van [appellant sub 7] een strook is opgenomen waaraan de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" is toegekend. Ingevolge artikel 27, lid 27.1, aanhef en onder a en c, van de planregels, zijn de voor deze dubbelbestemming aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleidingen en de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Derhalve is binnen deze strook de aanwezigheid van zowel hoogspanningsleidingen als vakwerkmasten toegestaan, zodat geen noodzaak bestaat vakwerkmasten afzonderlijk op de verbeelding op te nemen. Ook in zoverre faalt het betoog. 36. [appellant sub 7] betoogt dat ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder i, van de planregels aan het bouwvlak op zijn perceel ten onrechte een goothoogte van maximaal 6 m is toegekend. Gelet op de eisen van deze tijd en de hoogte van landbouwmachines is volgens hem een goothoogte bij recht van 6,5 m of zelfs 8 m noodzakelijk, terwijl het plan evenmin voorziet in een afwijkingsbevoegdheid. Voor zover de raad stelt wat betreft de goothoogte te hebben aangesloten bij de maximale goothoogte die de gemeente Eemsmond hanteert, is voorts sprake van een motiveringsgebrek, aangezien de raad ter zake zelf een afweging had dienen te verrichten. 36.1. De raad stelt dat het ophogen van de goothoogte naar 6,5 m niet nodig is. Daartoe wordt gewezen op de bouwpraktijk, waaruit volgens de raad blijkt dat bedrijven geen behoefte hebben aan een goothoogte van hoger dan 6 m. Bovendien is de goothoogte van 6 m al een verruiming ten opzichte van de 5 m die onder het vorige plan was toegestaan. Een maximaal toegestane goothoogte van 8 m acht de raad niet wenselijk, aangezien daarmee een type bouwwerk mogelijk wordt gemaakt dat niet past in het bebouwingsbeeld van het gebied. 36.2. [appellant sub 7] heeft de noodzaak voor het toekennen van een goothoogte van 6,5 dan wel 8 m niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is gesteld dat de toegekende goothoogte van 6 m op dit moment gebruiksproblemen oplevert. Gelet daarop bestaat, mede in het licht van de hiervoor onder 36.1. weergegeven motivering, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder i, van de planregels een goothoogte van maximaal 6 m heeft kunnen vaststellen. Daarbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat deze bepaling al een verruiming oplevert van de goothoogte van maximaal 5 m die onder het vorige plan was toegestaan, alsmede dat artikel 38 van de planregels een algemene afwijkingsbevoegdheid bevat, op grond waarvan binnen bepaalde grenzen met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder i, van de planregels opgenomen bouwregel. Het betoog faalt. 37. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met artikel 3, lid 3.7.1, aanhef en onder a, van de planregels, op grond waarvan een omgevingsvergunning is vereist voor het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde erfbeplanting. [appellant sub 7] stelt dat dit vereiste voor hem belemmerend werkt, aangezien met het oog op het creëren van een zo natuurlijk mogelijke omgeving door verschillende certificeringsinstanties de aanplant van bosjes wordt voorgeschreven en dit derhalve onderdeel is van de bedrijfsvoering. Weliswaar worden in lid 3.7.2 werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen uitgesloten van voormelde vergunningplicht, maar volgens [appellant sub 7] is op voorhand onvoldoende duidelijk welke werkzaamheden precies onder die uitsluiting vallen. Voorts stelt [appellant sub 7] dat de vergunningplicht zijn doel voorbij schiet, aangezien de in het bestemmingsplan beschreven kenmerken van het dijkenlandschap - te weten grootschalige open ruimte met weinig verdichtingen en aaneengesloten begrenzing door dijken - in dit gebied ontbreken. Het perceel ligt binnen de invloedssfeer van de Eemshaven en vanaf het perceel zijn de RWE-centrale en de windturbines van de Eemshaven te zien. Daarnaast domineert de dubbele hoogspanningslijn met vakwerkmasten de directe omgeving. Tot slot betoogt [appellant sub 7] dat in lid 3.7.3, waarin de toetsingscriteria zijn opgenomen, ten onrechte wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de plantoelichting, aangezien de Ruilverkaveling met administratief karakter (RAK) Appingedam-Delfzijl niet van toepassing is op het gebied rond Spijk. 37.1. De raad wijst erop dat de omgevingsvergunningplicht voor het aanplanten van houtgewas niet geldt voor erfbeplanting en stelt dat, hoewel de planregels geen definitie bevatten van dat begrip, de beplanting die [appellant sub 7] binnen het bouwperceel ten behoeve van zijn bedrijfsvoering moet aanbrengen als erfbeplanting kan worden aangemerkt en derhalve niet vergunningplichtig is. 37.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.7.1 van de planregels is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist: a. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde erfbeplanting; b. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m; c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²; d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm; e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik; f. het kappen van monumentale bomen, zoals opgenomen in Bijlage 1. Ingevolge lid 3.7.2 is het bepaalde in lid 3.7.1 niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. Ingevolge lid 3.7.3 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de bodemkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden. Bij de afweging zal mede hoofdstuk 6 van de toelichting in acht worden genomen. 37.3. In de planregels is het begrip ‘erfbeplanting’ niet gedefinieerd. Voor de uitleg daarvan dient derhalve te worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. In het verweerschrift heeft de raad aangegeven dat daaronder in ieder geval moet worden begrepen alle beplanting die aanwezig is op het erf, zodat de beplanting die [appellant sub 7] ten behoeve van zijn bedrijfsvoering op het bouwperceel moet aanbrengen niet vergunningplichtig is. Hieruit volgt dat in voldoende mate duidelijk is voor [appellant sub 7] welke beplanting op zijn perceel beschouwd moet worden als erfbeplanting. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat hij niet kan vaststellen wat onder de uitzondering van de erfbeplanting valt. Voor het aanbrengen van beplanting buiten het bouwperceel is, voor zover dat niet valt onder de in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels opgenomen uitzonderingen, wel een omgevingsvergunning vereist. Het nut en de noodzaak daarvan zijn volgens de raad gelegen in het behoud van de openheid van het landschap. De Afdeling acht deze uitleg niet onredelijk. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de invloedssfeer van de Eemshaven of de aanwezigheid van hoogspanningsleidingen geen grond bieden voor het oordeel dat in het geheel geen landschappelijke waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven. Voorts dient ingevolge artikel 3, lid 3.7.3, van de planregels bij de afweging omtrent het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning mede hoofdstuk 6 van de toelichting in acht te worden genomen. Dit hoofdstuk ziet niet louter op de RAK Appingedam-Delfzijl. Daarnaast is hoofdstuk 6 slechts één van de aspecten die bij voormelde afweging zal worden betrokken en kan daaraan in die afweging een zwaarder dan wel minder zwaar gewicht worden toegekend, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de ligging van het perceel. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad artikel 3, lid 3.7.1, aanhef en onder a, van de planregels niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen of dat het in de planregels ontbreken van een definitie van het begrip ‘erfbeplanting’ in dit geval strijd oplevert met het rechtszekerheidsbeginsel. Het betoog faalt. 38. [appellant sub 7] betoogt dat de raad ontoereikend heeft gemotiveerd waarom aan een deel van zijn perceel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" is toegekend. De raad heeft ter zake verwezen naar de archeologische verwachtingskaart. In de toelichting op die kaart wordt verwezen naar gegevens van instanties en naar boerderijboeken waaruit informatie zou zijn geput. [appellant sub 7] betoogt dat de raad aldus ten onrechte heeft volstaan met een algemene verwijzing naar externe bronnen, in plaats van in het plan zelf de door hem toegekende bestemmingen op perceelsniveau te verantwoorden. Daarnaast heeft de raad ten onrechte niet zelf en op perceelsniveau beoordeeld of eventuele verwachtingswaarden inmiddels door verstoringen als gevolg van landbouwkundig gebruik en de aanleg van ondergrondse gasleidingen teniet zijn gedaan. Ook klaagt [appellant sub 7] dat deze dubbelbestemming in het vastgestelde plan zonder nadere motivering aan een groter gebied is toegekend dan in het ontwerpplan het geval was. [appellant sub 7] stelt voorts dat in het vastgestelde plan ten onrechte in afwijking van het ontwerpplan en zonder nadere motivering aan een deel van zijn perceel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" is toegekend. Ook op deze gronden is volgens [appellant sub 7] geen sprake van verwachtingswaarden en is de bodem bovendien al verstoord door landbouwkundig gebruik. 38.1. De raad verwijst naar de herziening van het archeologiebeleid die in maart 2013 is vastgesteld. In dit beleid, waarbij met name valt te wijzen op het rapport nr. 1732, "Regio Noord-Groningen" uit 2008 van RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. (hierna: het RAAP-rapport) alsmede op de archeologische verwachtingskaart, is uitvoerig gemotiveerd waarom aan bepaalde percelen een archeologische dubbelbestemming is toegekend. Nu bedoeld beleid is vertaald in de vaststelling van het plan, herkent de raad zich niet in het door [appellant sub 7] gestelde motiveringsgebrek. 38.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 9 december 2009 in zaak nr. 200801932/1), rust op het gemeentebestuur de plicht zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in het gebied alvorens bij het plan bestemmingen kunnen worden aangewezen en concrete bouwvoorschriften voor die bestemmingen kunnen worden vastgesteld. Het voldoen aan die verplichting klemt temeer nu de Monumentenwet 1988 de mogelijkheid biedt om de kosten voor het archeologische (voor)onderzoek voor rekening te laten komen van de grondeigenaren of -gebruikers. De wetgever is er immers van uitgegaan dat die financiële lasten zo veel mogelijk voorzienbaar en vermijdbaar zijn. Het onderzoek dat nodig is voor de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden kan blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2003/04, 29 259, nr. 3, blz. 46) bestaan uit het raadplegen van beschikbaar kaartmateriaal, maar wanneer het beschikbare kaartmateriaal ontoereikend is, zal plaatselijk bodemonderzoek in de vorm van proefboringen, proefsleuven of anderszins nodig zijn. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 23 november 2011 in zaak nr. 201010190/1/R3 (www.raadvanstate.nl), is voor het opnemen van een beschermingsregeling niet vereist dat de aanwezigheid van de archeologische sporen ter plaatse vaststaat, maar wel dat aannemelijk is dat dergelijke sporen in het gebied voorkomen. 38.3. Het RAAP-rapport geeft de resultaten weer van een bureauonderzoek naar de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen en de verwachte archeologische waarden in de regio Noord-Groningen. Hiervoor zijn archeologische vindplaatsen en geologische en geomorfologische gegevens geïnventariseerd. De resultaten zijn neergelegd in een archeologische verwachtingskaart. Op basis hiervan is in het RAAP-rapport een beleidsadvieskaart opgesteld die aangeeft waar en in welke vorm archeologisch onderzoek nodig is. Deze beleidsadvieskaart is vervolgens vertaald in de bestemmingsplanregels. Naar het oordeel van de Afdeling wordt hiermee in beginsel aan de hiervoor onder 38.2. weergegeven onderzoeksplicht voldaan. 38.4. [appellant sub 7] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aan het RAAP-rapport en de archeologische verwachtingskaart ten grondslag liggende onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten, dat de raad om die reden niet in redelijkheid, zonder dat op perceelsniveau nader te verantwoorden, op basis daarvan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" aan het perceel van [appellant sub 7] heeft kunnen toekennen. 38.5. Voor zover [appellant sub 7] stelt dat eventuele archeologische waarden reeds teniet zijn gedaan als gevolg van verstoring van de gronden door ruilverkaveling overweegt de Afdeling dat, gelet op hetgeen hiervoor onder 24.2. en 24.3. is overwogen, geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verstoring van de gronden ter plaatse van de [locatie 4] te Spijk niet zodanig is dat toekenning van de archeologische dubbelbestemming niet meer gerechtvaardigd is. Ook de in het perceel aanwezige buizenleidingen bieden geen grond voor dat oordeel, nu die slechts een gedeeltelijke verstoring van de archeologische waarden op dat perceel tot gevolg hebben, aangezien die verstoring zich beperkt tot de specifieke plaatsen waar die buizen zich bevinden. 38.6. Met betrekking tot het betoog dat de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 4" aan een ander, dan wel groter gebied zijn toegekend dan in het ontwerpplan het geval was, overweegt de Afdeling als volgt. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vast staat dat het plan is vastgesteld met enkele wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan. Ten aanzien van de door [appellant sub 7] genoemde afwijkingen van het ontwerp, overweegt de Afdeling dat deze afwijkingen naar aard en omvang niet zo groot zijn dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. 38.7. De betogen falen. 39. De in het ontwerpplan ten behoeve van het provinciale project Buizenzone Eemsdelta opgenomen aanduiding "vrijwaringszone - (energie)infrastructuur" is niet overgenomen in het vastgestelde plan. Volgens [appellant sub 7] is ten onrechte niet op grondslag van de daartegen aangevoerde argumenten besloten. Hij stelt dat voormeld project niet uitvoerbaar is binnen de planperiode en dat het om die reden voorbarig en in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht om daar thans bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening mee te houden door daarin een ruimteclaim, bouwbeperkingen en beperkingen voor aanlegwerkzaamheden in op te nemen. 39.1. De raad stelt dat bij de vaststelling van het thans voorliggende plan weliswaar rekening is gehouden met tracés die op dat moment gelet op de milieueffectrapportage ten behoeve van de Buizenzone Eemsdelta nog in beeld waren, maar dat dit in dit geval slechts betekent dat is bezien of het plan beperkingen met zich zou brengen in relatie tot deze tracés. Dat was niet het geval, zodat daarmee wordt voldaan aan de verordening. In het vastgestelde bestemmingsplan is ten aanzien van de toekomstige realisatie van de Buizenzone evenwel niets geregeld en zijn in verband daarmee geen ruimteclaims gelegd. 39.2. Niet in geschil is dat in het vastgestelde bestemmingsplan geen ruimteclaims zijn gelegd in verband met de toekomstige Buizenzone Eemsdelta. [appellant sub 7] heeft ook niet aangegeven tegen welk plandeel of welke planregel de beroepsgrond is gericht. Reeds hierom kan het betoog niet tot vernietiging leiden. 40. Het beroep van [appellant sub 7] tegen het herstelbesluit Noord is ongegrond. 41. Het herstelbesluit Noord wordt met de bekendmaking van deze uitspraak wat de door [appellant sub 7] bestreden plandelen betreft onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Noord in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit beroep, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 7] in zoverre geen procesbelang meer heeft. In verband hiermee is het beroep van [appellant sub 7], voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit Noord, niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 8] 42. Het beroep van [appellant sub 8] heeft betrekking op het bestemmingsplan Noord. Bij het herstelbesluit Noord is een bouwvlak aan zijn perceel aan de [locatie 5] te Spijk toegekend, dat gedeeltelijk overeenkomt met het door [appellant sub 8] gewenste bouwvlak. Gelet hierop is niet geheel aan het beroep van [appellant sub 8] tegemoetgekomen, zodat het beroep mede betrekking heeft op het herstelbesluit Noord. 43. [appellant sub 8] richt zich in de zienswijze over het herstelbesluit Noord tegen de grootte van het ter plaatse toegekende bouwvlak. Hij staat een bouwvlak voor dat in noord-oostelijke richting 10 meter groter is. [appellant sub 8] heeft dit niet nader gemotiveerd. Het betoog faalt reeds daarom. 44. Het beroep van [appellant sub 8] tegen het herstelbesluit Noord is ongegrond. 45. Het herstelbesluit Noord wordt met de bekendmaking van deze uitspraak wat de door [appellant sub 8] bestreden plandelen betreft onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Noord in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit deel van het beroep ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 8] in zoverre geen procesbelang meer heeft. In verband hiermee is het beroep van [appellant sub 8], voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit Noord, niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 9] 46. Het beroep van [appellant sub 9] heeft betrekking op het bestemmingsplan Noord. Ter zitting heeft [appellant sub 9] de beroepsgronden over de bespreking van zijn zienswijze over het voorontwerpplan en de wijze waarop de sloten zijn weergegeven op de ondergrond ingetrokken. 47. [appellant sub 9] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 6] te Holwierde. Hij betoogt dat ten onrechte een zone is toegekend ten behoeve van de realisering van een buizenzone. Hij voert aan dat het tracé van buizen elders komt te liggen, zodat een zone daarvoor ten onrechte is voorzien. 47.1. Het plan voorziet niet in de door [appellant sub 9] bedoelde buizenzone. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag. Het betoog faalt. 48. [appellant sub 9] betoogt voorts in zijn zienswijze over het herstelbesluit Noord dat de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" ten onrechte aan delen van zijn percelen is toegekend. Hiertoe voert hij aan dat de grond ter plaatse na ruilverkaveling en de daarbij horende werkzaamheden zodanig is verstoord dat zich daarin geen archeologische resten meer bevinden. De grond op zijn percelen is daarbij - anders dan bij de gronden in de omgeving - tot 1,10 m omgewoeld en diepgeploegd, aldus [appellant sub 9]. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant sub 9] onder meer waterpasstaten overgelegd. 48.1. Bij het herstelbesluit Noord is aan een aantal percelen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" toegekend. Hiermee is op dit punt niet tegemoet gekomen aan het beroep van [appellant sub 9], zodat het beroep mede betrekking heeft op dit besluit. 48.2. Gelet op de door [appellant sub 9] overgelegde stukken acht de Afdeling het niet onaannemelijk dat de grond op de door [appellant sub 9] bedoelde percelen in hogere mate is verstoord dan andere gronden, en dat daarmee mogelijk bij de toekenning van de dubbelbestemming rekening had moeten worden gehouden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad de stellingen van [appellant sub 9] noch in het verweerschrift, noch ter zitting heeft weersproken. Gelet hierop berust het besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt. 49. Het beroep tegen het herstelbesluit Noord is gegrond. Het herstelbesluit Noord dient te worden vernietigd, wat betreft het plandeel met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" voor de percelen met nummers 39, 60, 290, 244, 291, 292, 279, 289 en 268. 50. Het beroep tegen het oorspronkelijke besluit Noord is eveneens gegrond. Het oorspronkelijke besluit Noord dient te worden vernietigd, wat betreft het plandeel met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" voor de percelen met nummers 39, 60, 290, 244, 291, 292, 279, 289 en 268. Het beroep van [appellante sub 10] 51. Het beroep van [appellante sub 10] heeft betrekking op het bestemmingsplan Noord. [appellante sub 10] kan zich niet verenigen met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" die is toegekend aan haar perceel met het adres [locatie 7] te Krewerd. Zij betoogt dat de woning bestemd had moeten worden voor permanente bewoning. [appellante sub 10] betoogt dat in de koopakte van het perceel staat dat bij nieuwbouw met een bouwvergunning voor permanente bewoning, daartegen van de kant van de gemeente geen bezwaar bestaat. Voorts betoogt zij dat een brief van de gemeente is ontvangen, waarin staat dat de gemeente voor 25 woningen de mogelijkheid geeft over te gaan op permanente bewoning, waaronder de woning op [locatie 7]. Zij betoogt dat door omstandigheden de woning een tijd lang niet bewoond is geweest, maar dat dit thans wel het geval is. Ter onderbouwing van haar betoog heeft zij enkele brieven van de gemeente, twee verhuurcontracten en een akte van levering overgelegd. 51.1. Met het herstelbesluit Noord is het plandeel waar het beroep van [appellante sub 10] op ziet niet gewijzigd. Nu niet aan het beroep is tegemoet gekomen heeft het beroep van [appellante sub 10] mede betrekking op het herstelbesluit Noord. 51.2. De raad stelt dat hij een aantal gevallen van permanente bewoning van recreatiewoningen heeft gelegaliseerd. In dat verband is ook de recreatiewoning van [appellante sub 10] onderzocht. Evenwel is bij nadere beschouwing geconstateerd dat deze niet voor een woonbestemming in aanmerking komt, aangezien deze gedurende lange tijd niet is bewoond. 51.3. De door [appellante sub 10] aangeleverde stukken leveren geen bewijs van permanente bewoning, noch bevatten zij een toezegging. [appellante sub 10] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de recreatiewoning gedurende langere tijd (permanent) bewoond is geweest. Gelet daarop geeft hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad door niet de bestemming "Wonen" toe te kennen in strijd met zijn beleid heeft gehandeld. Ook heeft [appellante sub 10] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de bestemming "Wonen" zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt. 52. Het beroep van [appellante sub 10] tegen het herstelbesluit Noord is ongegrond. 53. Het herstelbesluit Noord wordt met de bekendmaking van deze uitspraak wat het door [appellante sub 10] bestreden plandeel betreft onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Noord in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit deel van het beroep ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 10] in zoverre geen procesbelang meer heeft. In verband hiermee is het beroep van [appellante sub 10], voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit Noord, niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 11] 54. Het beroep van [appellant sub 11] heeft betrekking op het bestemmingsplan Noord. [appellant sub 11] betoogt dat aan zijn perceel [locatie 8] te Godlinze ten onrechte geen woonbestemming is toegekend. Daartoe voert hij aan dat het perceel ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst in 1973 een woonbestemming had en dat, hoewel de bestemming in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Bierum" dat op 10 februari 1986 is vastgesteld al was gewijzigd naar recreatief wonen en het perceel wegens omstandigheden inmiddels reeds geruime tijd niet bebouwd is, hij nog steeds voornemens is daar uiteindelijk te gaan wonen. Voorts stelt [appellant sub 11] dat het niet toekennen van een woonbestemming een negatief effect heeft op de economische waarde van het perceel en de raad vooralsnog niet bereid is gebleken die schade te compenseren. 54.1. In het herstelbesluit Noord heeft de raad de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" voor het perceel [locatie 8] te Godlinze gehandhaafd. Nu hiermee op dit punt niet tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellant sub 11], heeft dat beroep mede betrekking op het herstelbesluit Noord. 54.2. De raad stelt dat het perceel onder het vorige bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden - kategorie (EO-R)" had, op grond waarvan recreatiewoningen met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken zijn toegestaan. [appellant sub 11] heeft de afgelopen 31 jaar geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid deze bestemming te realiseren, ook niet nadat hij er in juli 2013 expliciet op is gewezen dat de bestemming zou worden verwijderd indien geen concreet plan voor het realiseren daarvan zou worden ingediend. Gelet daarop bestaat volgens de raad geen grond voor het oordeel dat de aan het perceel toegekende bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. 54.3. De Afdeling stelt vast dat het perceel gedurende de gehele vorige planperiode van 10 februari 1986 tot 23 mei 2013 onbebouwd is geweest en dat [appellant sub 11] tot op heden geen concrete bouwplannen voor dit perceel bij de gemeente heeft ingediend. In het licht hiervan heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien een woonbestemming, dan wel opnieuw een recreatieve bestemming aan het perceel toe te kennen. In zoverre faalt het betoog. 54.4. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant sub 11] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat bovendien een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. Ook in zoverre faalt het betoog. 55. Het beroep van [appellant sub 11] tegen het herstelbesluit Noord is ongegrond. 56. Het herstelbesluit Noord wordt met de bekendmaking van deze uitspraak wat het door [appellant sub 11] bestreden plandeel betreft onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Noord in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit beroep ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 11] in zoverre geen procesbelang meer heeft. Derhalve dient het beroep van [appellant sub 11] tegen het oorspronkelijke besluit Noord niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroep van [appellant sub 12] 57. Het beroep van [appellant sub 12] heeft betrekking op het bestemmingsplan Noord. [appellant sub 12] is eigenaar van het perceel [locatie 9] te Holwierde, waaraan de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" is toegekend. Hij stelt dat in het plan ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen de bestemmingen "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" en "Agrarisch - Wierdenlandschap 2". Daartoe voert hij aan dat geen waarneembare en meetbare verschillen in natuurlijke waarden bestaan tussen beide wierdenlandschappen. Ook zijn op de verbeelding geen duidelijke grenzen opgenomen tussen beide wierdenlandschappen en heeft de raad niet nader gemotiveerd welke natuurlijke waarden extra bescherming behoeven en waar die waarden zich binnen het plangebied bevinden. Voorts is het gemaakte onderscheid volgens [appellant sub 12] niet gebaseerd op actuele kaarten en is de raad aldus bovendien voorbijgegaan aan afspraken die zijn gemaakt in de RAK Appingedam-Delfzijl, waarin dit onderscheid evenmin wordt gemaakt. Bovendien is de extra bescherming die met de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" wordt geboden niet noodzakelijk, omdat die bescherming reeds wordt geboden door de aan het perceel toegekende archeologische dubbelbestemming. Gelet op het voorgaande is het gemaakte onderscheid tussen de bestemmingen "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" en "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" overbodig en is de voor de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" gegeven beperking van het bouwvlak van 0,5 ha ten opzichte van de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" derhalve niet gerechtvaardigd, aldus [appellant sub 12]. Voorts stelt [appellant sub 12] dat de raad de toezegging het bouwvlak aan te passen zodat aan de zuidzijde van de woning 6 m overblijft om een uitbouw te realiseren, ten onrechte niet is nagekomen. 57.1. In het herstelbesluit Noord heeft de raad het bouwvlak alsnog aangepast zoals hiervoor vermeld. Op dit punt is derhalve tegemoet gekomen aan de bezwaren van [appellant sub 12], zodat in zoverre geen beroep van rechtswege is ontstaan. De daarop betrekking hebbende beroepsgrond tegen het oorspronkelijke besluit heeft [appellant sub 12] ingetrokken. In het herstelbesluit Noord is het onderscheid tussen de bestemmingen "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" en "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" gehandhaafd. Nu in zoverre niet tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellant sub 12] heeft dat beroep in zoverre mede betrekking op het herstelbesluit Noord. 57.2. De raad stelt dat het onderscheid tussen de bestemmingen "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" en "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" op goede gronden wordt gehanteerd. In het gebied waaraan de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" is toegekend komen bijzondere landschappelijke en ecologische waarden voor, waaronder wierden, herkenbare verkavelingspatronen, karakteristieke waterlopen en beheersgebieden, die bescherming behoeven. Daarbij moet bedoeld onderscheid niet zozeer worden gezocht in een verschil in landschappelijke en ecologische waarden die in beide wierdenlandschappen voorkomen, maar veeleer in een verschil in intensiteit van voormelde waarden die in beide wierdenlandschappen voorkomen. Dit vraagt volgens de raad om differentiatie van het beschermingsniveau dat op de verschillende delen van het plangebied van toepassing is, zodat een onderscheid is gemaakt tussen de bestemmingen "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" en "Agrarisch - Wierdenlandschap 2". 57.3. De extra bescherming die van toepassing is op gronden met de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" bestaat er, voor zover thans van belang, uit dat bij recht in plaats van een bouwvlak van 1,5 ha een bouwvlak van 1 ha is toegekend. Artikel 5, lid 5.8, van de planregels voorziet evenwel in een wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van het bouwvlak tot 1,5 ha. Uitbreiding van het bouwvlak wordt derhalve niet zonder meer uitgesloten, maar daarvoor is een extra toetsing ingebouwd waardoor de invloed van de gewenste uitbreiding op de in het gebied aanwezige wierden kan worden bezien. 57.4. Ter zitting heeft [appellant sub 12] bevestigd dat zijn perceel ligt in het zuid-oosten van het plangebied, waar volgens kaart 6a van de verordening meer kenmerken van een wierdenlandschap voorkomen dan elders in het plangebied. Hoewel [appellant sub 12] weerspreekt dat dit ook voor zijn perceel geldt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de aan die kaart ten grondslag liggende onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten, dat de raad zich daar in zijn besluitvorming niet in redelijkheid op heeft kunnen baseren. Voorts heeft [appellant sub 12] aangegeven thans geen concrete bouwplannen te hebben die niet binnen het huidige bouwvlak kunnen worden gerealiseerd. Gelet daarop, bezien in samenhang met de hiervoor onder 57.2. weergegeven toelichting, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een onderscheid kunnen maken tussen de bestemmingen "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" en "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" en aan het perceel van [appellant sub 12] de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" kunnen toekennen. De stelling dat de extra bescherming die met de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap 2" wordt geboden niet noodzakelijk is omdat die bescherming reeds wordt geboden door de aan het perceel toegekende archeologische dubbelbestemming wordt door de Afdeling niet gevolgd, reeds omdat beide beschermingsvoorzieningen zijn gericht op het beschermen van andere waarden. In zoverre faalt het betoog. 57.5. Met betrekking tot het betoog dat de verbeelding onduidelijk is omdat daarin geen grenzen staan aangegeven tussen de gronden met de bestemmingen "Agrarisch - Wierdenlandschap 1" en "Agrarisch - Wierdenlandschap 2", overweegt de Afdeling dat de raad voor de afbakening van de gronden met deze bestemmingen niet zelf grenzen heeft getrokken, maar gebruik heeft gemaakt van bestaande grenzen, waaronder sloten, wegen en erfafscheidingen. Anders dan [appellant sub 12] stelt, laat de verbeelding op dit punt geen onduidelijkheden bestaan. Ook in zoverre faalt het betoog. 58. Het beroep van [appellant sub 12] tegen het herstelbesluit Noord is ongegrond. 59. Het herstelbesluit Noord wordt met de bekendmaking van deze uitspraak wat het door [appellant sub 12] bestreden plandeel betreft onherroepelijk. Hieruit volgt dat het oorspronkelijke besluit Noord in zoverre geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit beroep, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 12] in zoverre geen procesbelang meer heeft. Derhalve dient het beroep van [appellant sub 12] tegen het oorspronkelijke besluit Noord niet-ontvankelijk te worden verklaard. Opdracht 60. De raad dient een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen onder 14, 18 en 27 is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. 61. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Proceskosten en griffierecht 62. In de herstelbesluiten Zuid en Noord is de raad aan de bezwaren van een aantal appellanten geheel, dan wel gedeeltelijk tegemoet gekomen. Ook ten aanzien van deze appellanten dient de raad, voor zover van toepassing, tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht te worden veroordeeld. 63. De raad dient ten aanzien van Gasunie, [appellant sub 3], [appellant sub 9] en [appellant sub 12] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 63.1. De door [appellant sub 12] opgegeven verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking nu deze niet met stukken nader zijn onderbouwd. De Afdeling zal bij het vaststellen van de verletkosten daarom uitgaan van een forfaitair maximaal uurtarief van € 7,00 en van een forfaitair aantal uren van 6, zodat de verletkosten worden gesteld op € 42,00. [appellant sub 12] stelt voorts dat hem voor de reiskostenvergoeding een kilometervergoeding dient te worden toegekend, omdat hij geen ov-chipkaart heeft en de reis van Holwierde naar Den Haag per openbaar vervoer langer duurt dan per auto, hetgeen de werkzaamheden op zijn bedrijf niet toelaten. Naar het oordeel van de Afdeling biedt hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat reizen per openbaar vervoer voor hem niet of niet voldoende mogelijk was. 64. Ten aanzien van het college, [appellanten sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 11] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. 65. Ten aanzien van de NMF, [appellant sub 5], [appellant sub 7] en [appellante sub 10] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: in beide zaken: I. verklaart de beroepen van het college van gedeputeerde staten van Groningen en de stichting Natuur- en Milieufederatie Groningen tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" niet-ontvankelijk; II. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V. en [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op: a. het niet behandelen van zienswijzen (de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V. en [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B]); b. het ontbreken van een vergunningenstelsel (de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V.); c. de plandelen met dubbelbestemmingen "Waarde-Archeologie" ter plaatse van de [locatie 2], [locatie1] en [locatie 3] ([appellant sub 3A] en [appellante sub 3B]); III. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V. en van [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" voor het overige gegrond; IV. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V. en van [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" gegrond; V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" a. voor zover ter plaatse van de stroken grond waar aardgastransportleidingen A-509-03 en A-649 liggen een onvoldoende brede belemmeringenstrook is toegekend; b. voor zover aardgastransportleiding A-660 niet als zodanig is bestemd; c. wat betreft het plandeel met de bestemming "[appellant sub 9]" voor het perceel aan de [locatie1]; d. wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap" voor het perceel aan de [locatie 2]; VI. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" a. voor zover ter plaatse van de stroken grond waar aardgastransportleidingen A-509-03 en A-649 liggen een onvoldoende brede belemmeringenstrook is toegekend; b. voor zover aardgastransportleiding A-660 niet als zodanig is bestemd; c. wat betreft het plandeel met de bestemming "Groen" voor het perceel aan de [locatie1]; d. wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap" voor het perceel aan de [locatie 2]; VII. verklaart het beroep van de stichting Natuur- en Milieufederatie Groningen tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Zuid" ongegrond; VIII. verklaart de beroepen van het college van gedeputeerde staten van Groningen, de stichting Natuur- en Milieufederatie Groningen, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], [appellant sub 8], [appellante sub 10], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" niet-ontvankelijk; IX. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V., tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" niet-ontvankelijk, voor zover dit betrekking heeft op het niet behandelen van zienswijzen en op het ontbreken van een vergunningenstelsel; X. verklaart de beroepen van a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V. tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" voor het overige gegrond; b. [appellant sub 9] tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" gegrond; XI. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V. en van [appellant sub 9] tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" gegrond; XII. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 23 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" a. voor zover het ter plaatse van de Godlinze Oudedijk gelegen gasontvangststation niet als zodanig is bestemd; b. voor zover het betreft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" voor de percelen met nummer 39, 60, 290, 244, 291, 292, 297, 289 en 268; XIII. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" a. voor zover het ter plaatse van de Godlinze Oudedijk gelegen gasontvangststation niet als zodanig is bestemd. b. voor zover het betreft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" voor de percelen met nummer 39, 60, 290, 244, 291, 292, 297, 289 en 268; XIV. verklaart de beroepen van de stichting Natuur- en Milieufederatie Groningen, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], [appellant sub 8], [appellante sub 10], [appellant sub 11] en [appellant sub 12] tegen het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delfzijl - Buitengebied Noord" ongegrond; XV. draagt de raad van de gemeente Delfzijl op om ten aanzien van de hiervoor vermelde onderdelen VI.a., b., c. en d. en XIII.a. binnen 30 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen nieuwe besluiten te nemen en deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken; XVI. draagt de raad van de gemeente Delfzijl op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel XIII.b. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl; XVII. treft de voorlopige voorziening dat voor het perceel, vermeld onder VI.d., de bestemming "Agrarisch - Wierdenlandschap" blijft gelden; XVIII. bepaalt dat de onder XVII. getroffen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit zoals bedoeld onder XV.; XIX. veroordeelt de raad van de gemeente Delfzijl tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de beroepen opgekomen proceskosten, ten bedrage van: a. € 1.470 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V.; b. € 1.281,34 (zegge: twaalfhonderdeenentachtig euro en vierendertig cent), waarvan € 1.225 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander; c. € 56,34 (zegge: zesenvijftig euro en vierendertig cent) voor [appellant sub 9]; d. € 98,34 (zegge: achtennegentig euro en vierendertig cent) voor [appellant sub 12]; XX. gelast dat de raad van de gemeente Delfzijl aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van: a. € 636,00 (zegge: zeshonderdzesendertig euro) voor het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen; b. € 636,00 (zegge: zeshonderdzesendertig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gasunie Transport Services B.V.; c. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander; d. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander; e. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 8]; f. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 9]; g. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 11]; h. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 12]. Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier. w.g. Kranenburg w.g. Wijker-Dekker

voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015 539-562-786.