Raad van State, 20-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1580, 201501295/1/R6
Raad van State, 20-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1580, 201501295/1/R6
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 20 mei 2015
- Datum publicatie
- 20 mei 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:1580
- Zaaknummer
- 201501295/1/R6
- Relevante informatie
- Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Crisis- en herstelwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Oud Gastel Noord" vastgesteld.
Uitspraak
201501295/1/R6.
Datum uitspraak: 20 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Oud Gastel, gemeente Halderberge,
2. [appellant sub 2], wonend te Oud Gastel, gemeente Halderberge,
3. [appellant sub 3], wonend te Oud Gastel, gemeente Halderberge, en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te Oud Gastel, gemeente Halderberge,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Oud Gastel Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2015, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. S. Oord, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en de raad, vertegenwoordigd door ing. C.M.H.M. Braspenning, ing. R.J.A. Verstraten, mr. R. Timmermans, allen werkzaam bij de gemeente, en ing. W.M.A. van Loon, werkzaam bij Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in 150 nieuwbouwwoningen.
Crisis- en herstelwet
3. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.
3.1. Het plan maakt de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van hoofdstuk 1 op het bestreden besluit van toepassing is.
Ontvankelijkheid
4. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
4.1. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 6 maart 2014 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. [zeventien personen], die mede-indieners zijn van het beroep van [appellant sub 3] en anderen, hebben geen zienswijze naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
4.2. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [zeventien personen], is niet-ontvankelijk.
Procedureel overig
5. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat onvoldoende rekening is gehouden met hetgeen burgers tijdens inspraakprocedures naar voren hebben gebracht.
5.1. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 24 februari 2010 in zaak nr. 200905722/1/R3 heeft overwogen, maakt het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van deze verplichting - wat daarvan ook zij - heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Dit betoog faalt.
6. [appellant sub 1] voert aan dat de behoefte aan woningen blijkens de plantoelichting is onderbouwd met een gemeentelijk woningmarktonderzoek dat ten onrechte niet ter inzage is gelegd.
6.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing met dien verstande dat in het artikel enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
6.2. Vaststaat dat het door [appellant sub 1] genoemde stuk niet met het ontwerpplan ter inzage is gelegd. De raad stelt dat het een openbaar stuk betreft dat niet ter inzage hoefde te worden gelegd.
6.3. De Afdeling is van oordeel dat het woningbehoefteonderzoek "De woningmarkt in Halderberge 2008-2018" niet kan worden aangemerkt als op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van het ontwerp, als bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Het schetst een algemeen beeld van de woningmarkt in Halderberge en heeft niet specifiek betrekking op de gevolgen van het thans aan de orde zijnde plan voor de woningmarkt. De omstandigheid dat in de plantoelichting naar het woningbehoefteonderzoek wordt verwezen, biedt op zichzelf geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
Behoefte
7. [appellant sub 1] betoogt dat de raad zijn standpunt dat een actuele regionale behoefte bestaat aan woningen ten onrechte heeft gebaseerd op de bevolkings- en woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant van 2011. Volgens hem kunnen op basis van gegevens uit 2011 geen betrouwbare uitspraken worden gedaan over de actuele regionale behoefte ten tijde van de vaststelling van het plan.
7.1. De raad stelt dat hij de meest recente provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose heeft gebruikt die voorhanden was op het moment dat de actuele regionale behoefte aan woningen ten behoeve van het plan werd onderzocht. De bevolkings- en woningbehoeftenprognose van 2011 was tot oktober 2014 de meest actuele prognose. De raad stelt dat de woningbehoefte die is bepaald op basis van de prognose van 2011, met het verschijnen van de geactualiseerde bevolkings- en woningbehoefteprognose van oktober 2014 enkel is toegenomen. De actuele regionale behoefte aan woningen was ten tijde van de vaststelling van het plan derhalve niet achterhaald, aldus de raad. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding deze toelichting voor onjuist te houden.
Het betoog faalt.
Geluid
8. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] wonen aan de Rijpersweg ten oosten van het plangebied. Zij betogen dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het toelaatbaar is dat als gevolg van het plan de geluidbelasting vanwege de N268 ter plaatse van hun woningen aan de Rijpersweg toeneemt. Deze toename is het gevolg van de verkeersgeneratie van de nieuwbouw en geluidreflectie tegen de nieuwbouw. Zij voeren aan dat niet kan worden uitgegaan van de conclusies in het akoestisch rapport. Hiertoe stellen zij dat is uitgegaan van verouderde verkeerstellingen uit 2009 en 2011. Deze tellingen geven volgens [appellant sub 2] ook geen representatieve weergave van het aantal verkeersbewegingen, omdat juist in de jaren 2009 en 2011 - anders dan in 2010, 2012 en 2013 - sprake was van relatief weinig vrachtverkeer dat over de N268 reed van en naar de suikerbietverwerkingsfabriek in Stampersgat. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] betogen dat in het akoestisch onderzoek een te laag percentage van de autonome groei van het wegverkeer is gehanteerd. Ten onrechte is geen rekening gehouden met een aanzienlijke toename van het vrachtverkeer op de N268 als gevolg van het verdwijnen van de Europese suikerquota in 2017. Evenmin is rekening gehouden met grote ontwikkelingen. Ten slotte betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] dat ten onrechte de aftrek als bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) en de aftrek als bedoeld in artikel 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 zijn toegepast. Deze hadden volgens hen in de akoestische berekeningen buiten toepassing moeten worden gelaten, vanwege het relatief grote aandeel aan luidruchtig vrachtverkeer op de N268.
8.1. Nu de Wgh geen eisen stelt om de eventuele geluidtoename vanwege de verkeersgeneratie van de nieuwbouw en geluidreflectie tegen de nieuwbouw ongedaan te maken, heeft de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening het onderzoek "Akoestisch onderzoek effecten bouwplan Oudendijk te Oud Gastel op bestaande woningen" van K+Adviesgroep van 28 oktober 2014 laten opstellen. In dit onderzoek is onder meer de geluidtoename berekend ter plaatse van bestaande woningen aan de Rijpersweg vanwege de verkeersaantrekkende werking van het bouwplan op de N268 en geluidreflectie van de nieuwbouw. Hiertoe zijn de optredende geluidbelastingen voor de autonome ontwikkeling in 2024 zonder het bouwplan vergeleken met de optredende geluidbelastingen voor de toekomstige situatie in 2024 inclusief het bouwplan. Standaardrekenmethode II als bedoeld in het Reken- en meetvoorschrift 2012 is gehanteerd om de geluidbelastingen te berekenen.
8.2. Ingevolge artikel 110g, van de Wgh, stelt Onze Minister regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, wordt voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km per uur of meer bedraagt, bij de berekening van het equivalent geluidsniveau vanwege een weg, 2 dB in mindering gebracht op de wegdekcorrectie overeenkomstig bijlage III bij deze regeling of als het wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton, in afwijking van het gestelde in paragraaf 1.5 en 2.4.2 van bijlage III een wegdekcorrectie van 2 dB in rekening gebracht.
Ingevolge het tweede lid, wordt in afwijking van het eerste lid 1 dB in mindering gebracht voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km per uur of meer bedraagt en het wegdek bestaat uit een
elementenverharding of een van de volgende wegdektypen:
a. Zeer Open Asfalt Beton;
b. tweelaags Zeer Open Asfalt Beton, met uitzondering van tweelaags Zeer Open Asfalt Beton fijn;
c. uitgeborsteld beton;
d. geoptimaliseerd uitgeborsteld beton;
e. oppervlakbewerking.
8.3. Berekend is dat de aan de nieuwbouw toe te schrijven extra geluidbelasting in 2024 vanwege weerkaatsing van geluid en het verkeer op de N268 op de gevel van bestaande woningen aan de Rijpersweg ofwel onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft die geldt op grond van de Wgh ofwel dat de huidige waarde toeneemt met 1 dB of minder. De raad stelt dat het plan gelet hierop niet leidt tot ernstige geluidhinder ten opzichte van de huidige geluidbelasting. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog dat is uitgegaan van verkeerstellingen die ten tijde van de vaststelling van het plan waren verouderd, faalt. Hiertoe wordt overwogen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de verkeerstellingen die in het geluidonderzoek zijn gebruikt voor de gemeentelijke wegen Oudendijk en Rijpersweg weliswaar dateren uit 2009 en 2011, maar dat deze blijkens het akoestische onderzoek zijn geactualiseerd door rekening te houden met een autonome groei van 1,7% per jaar. De verkeersgegevens wat betreft de N268 zijn verstrekt door de provincie Noord-Brabant en verkregen door middel van het provinciale verkeersmodel dat voortdurend wordt geactualiseerd. De raad stelt dat het percentage van de autonome groei van het wegverkeer bovendien is bepaald uitgaande van een ontwikkelscenario van hoge economische groei. Derhalve zijn specifieke ontwikkelingen, zoals een toename van verkeer van en naar de suikerbietverwerkingsfabriek in Stampersgat, voldoende in de gehanteerde prognoses verdisconteerd, aldus de raad. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding deze toelichting van de raad voor onjuist te houden. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege onjuiste verkeersprognoses niet kan worden uitgegaan van het aan het plan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek.
Het betoog dat de aanwezigheid van het vrachtverkeer ertoe dient te leiden dat de aftrek als bedoeld in artikel 110g van de Wgh en de aftrek van 1 dB als bedoeld in artikel 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 buiten toepassing worden gelaten, faalt. Hiertoe wordt overwogen dat uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 blijkt dat in het model Standaardrekenmethode II reeds rekening wordt gehouden met het aandeel aan zwaar verkeer door een verdeling van de verkeersgegevens per voertuigcategorie. De aanwezigheid van zwaar verkeer heeft niet tot gevolg dat de aftrek op grond van artikel 110g van de Wgh en de aftrek op grond van artikel 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift 2012 buiten toepassing moeten worden gelaten. Bovendien heeft de raad ter zitting met juistheid betoogd dat het al dan niet buiten toepassing laten van voornoemde aftrekken niet zal leiden tot een andere uitkomst in de berekening van het verschil van de aan de nieuwbouw toe te schrijven extra geluidbelasting.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 3] en anderen richten zich voorts tegen de nieuwbouw van woningen, omdat zij willen voorkomen dat de toekomstige bewoners van de nieuw te bouwen woningen zullen worden geconfronteerd met ernstige geluidhinder.
9.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
9.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met deze bepaling de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
9.3. Op de nieuwe woningen is de Wgh van toepassing. De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de belangen van de bewoners van de te bouwen woningen.
Vaststaat dat [appellant sub 3] en anderen, die wonen in de omgeving van de locatie waar woningen worden gerealiseerd, de nieuw te bouwen woningen niet willen kopen en/of bewonen. Derhalve strekt de regeling in zoverre kennelijk niet tot bescherming van hun belangen. Gelet hierop kan hetgeen zij over geluidhinder ter plaatse van de locatie waar woningen worden gebouwd aanvoeren niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling, gelet op artikel 8:69a van de Awb, af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant sub 3] en anderen terzake hebben aangevoerd.
Parkeren
10. [appellant sub 1] vreest voor een toename van de parkeerdruk. Hij voert aan dat in het plan ten onrechte niet is geregeld dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein en in de openbare ruimte.
10.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen, voet- en fietspaden;
b. parkeervoorzieningen;
c. groenvoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. verblijfsvoorzieningen;
f. beeldende kunstwerken;
g. geluidwerende voorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. evenementen;
j. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals ondergrondse retentievoorzieningen en ondergrondse vuilcontainers.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woningen;
b. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden e.d.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
met de daarbij behorende;
a. woonstraten en paden;
b. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
c. groenvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f. waterlopen en waterpartijen;
g. nutsvoorzieningen.
Ingevolge lid 6.2, werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro en met inachtneming van de volgende regels:
[…];
b. er dient voldaan te worden aan een parkeernorm van minimaal 2,1 parkeerplaatsen per woning;
[…].
10.2. In de plantoelichting staat dat het plan leidt tot een extra parkeerbehoefte van 350 parkeerplaatsen en dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en in de openbare ruimte aanwezig zal zijn om te voorzien in deze toename van de parkeerbehoefte. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
De raad heeft voor de gronden met de bestemming "Wonen" beoogd dezelfde parkeernorm te hanteren van 2,1 parkeerplaatsen per woning die is opgenomen in artikel 6, lid 6.2, aanhef en onder b, van de planregels, behorend bij de bestemming "Woongebied - Uit te werken". Hierbij is hij ervan uit gegaan dat dit voor de bestemming "Wonen" niet in het plan hoefde te worden geregeld, omdat de parkeernorm in zoverre kan worden afgedwongen op grond van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. De Afdeling overweegt dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening met de aan de orde zijnde bestemmingsplanwijziging voor het plangebied evenwel hun gelding hebben verloren. Dit is het gevolg van de in werking getreden Reparatiewet Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2014 per 29 november 2014. Ter zitting is gebleken dat de raad dit niet heeft onderkend en in zoverre wat het aspect parkeren betreft niet heeft bereikt wat hij heeft beoogd. Het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
10.3. Nu niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door toevoeging van sub h aan artikel 5, lid 5.2.2. Artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder h, van de planregels komt te luiden: er dient voldaan te worden aan een parkeernorm van minimaal 2,1 parkeerplaatsen per woning. Bepaald zal worden dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
Wateroverlast
11. [appellant sub 4] vreest voor wateroverlast op zijn perceel [locatie A] als gevolg van het plan. In dit verband wijst hij erop dat de te bebouwen gronden zullen worden opgehoogd en dat de waterafvoermogelijkheden wellicht ontoereikend zullen zijn. Hij stelt dat hij in de huidige situatie reeds overlast ondervindt bij aanzienlijke regenval. Ten onrechte is niet in het plan geregeld dat de afwatering op orde dient te zijn voordat met de bouw van woningen kan worden gestart, aldus [appellant sub 4].
11.1. In paragraaf 5.11 van de plantoelichting, waaraan het onderzoek "Infiltratieonderzoek & Waterparagraaf Plangebied Oudendijk-Rijpersweg Oud Gastel" van Aeres Milieu van 10 februari 2014 ten grondslag ligt, is ingegaan op de waterberging en de te treffen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater. Vaststaat dat het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is voorzieningen te treffen. De raad heeft verklaard dat het waterschap instemt met het plan en de te treffen voorzieningen. Uit de Watertoets volgt de conclusie dat zodanige maatregelen kunnen worden getroffen dat de waterhuishoudkundige aspecten niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het verrichte onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op deze conclusie heeft mogen baseren.
In het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat diverse bergingsvoorzieningen met bijbehorende rioleringen moeten worden aangelegd. De raad stelt dat deze voorzieningen zullen worden verwezenlijkt op de gronden die in het plan zijn bestemd voor "Groen". Deze bevinden zich onder meer op korte afstand ten noorden van de woning van [appellant sub 4]. Wat betreft het betoog dat in het plan ten onrechte niet de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd, voordat woningen worden gebouwd, wordt overwogen dat hiervoor geen aanleiding bestaat. De raad heeft toegezegd dat deze maatregelen zullen worden getroffen. Nu de gemeente het op grond van haar eigendomspositie in haar macht heeft deze toezegging om bedoelde maatregelen te treffen na te komen en niet is gebleken van belemmeringen die zich hiertegen verzetten, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van verplichtingen daartoe in het plan. Dit betoog faalt.
Na afloop van de beroepstermijn aangevoerde nieuwe beroepsgronden
12. [appellant sub 3] en anderen hebben in hun nadere stuk van 4 maart 2015 betoogd dat moet worden gevreesd voor een verslechtering van de luchtkwaliteit. In hun nadere stuk van 27 maart 2015 hebben zij betoogd dat moet worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan en dat niet zeker is dat behoefte bestaat aan extra woningen.
12.1. Het na afloop van de beroepstermijn aanvoeren van nieuwe beroepsgronden is, gelet op het bepaalde in artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet, niet mogelijk. De Afdeling laat deze beroepsgronden derhalve buiten beschouwing bij de beoordeling van het bestemmingsplan.
Conclusie voor het overige
13. De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] zijn ongegrond.
Proceskosten
14. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door [zeventien personen];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Halderberge van 11 december 2014, voor zover in de planregels behorend bij de bestemming "Wonen" geen parkeernorm is opgenomen van minimaal 2,1 parkeerplaatsen per woning;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ontvankelijk, en de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4], ongegrond;
V. bepaalt dat artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder h, wordt toegevoegd aan de planregels en komt te luiden: er dient voldaan te worden aan een parkeernorm van minimaal 2,1 parkeerplaatsen per woning;
VI. bepaalt dat deze uitspraak voor zover het betreft het onder V genoemde in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit van 11 december 2014;
VII. draagt de raad van de gemeente Halderberge op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel V wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Halderberge tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro);
IX. gelast dat de raad van de gemeente Halderberge aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro).
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Priem
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015
646.