Raad van State, 09-09-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, 201410585/1/R6
Raad van State, 09-09-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, 201410585/1/R6
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 9 september 2015
- Datum publicatie
- 9 september 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:2837
- Zaaknummer
- 201410585/1/R6
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o." vastgesteld.
Uitspraak
201410585/1/R6.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
vereniging "De Notekraker", gevestigd te Utrecht,
appellante,
en
de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De vereniging en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2015, waar de vereniging, vertegenwoordigd door drs. A.J. van der Vecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. van Vliet en drs. K. Ulrich, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar de stichting Stichting Studenten Huisvesting Utrecht, vertegenwoordigd door A. Nieuwendijk, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V., vertegenwoordigd door M.A. Pauwels MSc, als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Crisis- en herstelwet
2. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.
2.1. Het plan maakt de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van hoofdstuk 1 op het bestreden besluit van toepassing is.
Het plan
3. Het plan voorziet in herontwikkeling van het terrein aan de Burgemeester Fockema Andreaelaan dat wordt gebruikt door KPN. De herontwikkeling omvat ongeveer 550 studentenwoningen en ongeveer 250 starterswoningen, een gebouwde parkeervoorziening en ruimte voor voorzieningen in de plinten van gebouwen. Tevens voorziet het plan in behoud van de telecommunicatievoorziening van KPN in afgeslankte vorm.
Procedureel
4. De raad betoogt dat het beroep van de vereniging niet ontvankelijk is, omdat zij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hiertoe stelt hij dat de huiseigenaren van de woningen aan de Notebomenlaan 340 tot en met 372 met een even nummer en de Notebomenhof 10 tot en met 28 (hierna: de huiseigenaren) geen zicht hebben op de gronden in het plangebied en zij zich bovendien onvoldoende onderscheiden van andere inwoners van de gemeente Utrecht om een persoonlijk belang te kunnen aannemen.
4.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.2. De vereniging behartigt de belangen van de huiseigenaren. Uit de verbeelding volgt dat de kortste afstand tussen de woning aan de Notebomenlaan 352 en het plangebied ongeveer 165 m bedraagt. In het deskundigenbericht staat dat vanuit de woonkamer van deze woning een deel van de hoogbouw van de huidige bebouwing in het plangebied zichtbaar is. De bebouwing in het plangebied is tevens zichtbaar vanaf enkele dakterrassen. Gelet op het voorgaande in samenhang met de ruimtelijke uitstraling van de ontwikkelingen die het bestreden besluit mogelijk maakt acht de Afdeling op voorhand niet uitgesloten dat het plan voor de huiseigenaren leidt tot nadelige effecten, zodat de vereniging een rechtstreeks bij het plan betrokken belang heeft. Het beroep van de vereniging is ontvankelijk.
5. De raad voert aan dat enkele beroepsgronden van de vereniging buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat deze bezwaren eerst in de beroepsfase naar voren zijn gebracht. Het betreft de beroepsgronden dat ten onrechte een globale bestemming is toegekend, dat het plan niet voldoet aan enkele beleidsdocumenten en dat onvoldoende rekening is gehouden met de ruimtelijke uitstraling van de nutsvoorziening van KPN in het plangebied. Voorts betreft het de beroepsgronden die gaan over de aspecten parkeeroverlast, de verkeersveiligheid en de economische en financiële uitvoerbaarheid van het plan.
5.1. De vereniging heeft in haar zienswijze het gehele plan bestreden. De Afdeling overweegt dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Het betoog van de raad faalt.
6. De Vereniging betoogt dat voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerp van het plan onvoldoende mogelijkheden zijn geboden voor inspraak.
6.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
Flexibiliteit
7. De vereniging betoogt dat aan de gronden die zijn opgenomen in het plan ten onrechte een bestemming is toegekend die verschillende functies mogelijk maakt. Zij vreest dat het plan op een geheel andere wijze wordt uitgevoerd dan de uitvoering die is opgenomen in het document "Stedenbouwkundig Programma van Eisen" dat is opgenomen als bijlage bij de plantoelichting.
7.1. Blijkens de verbeelding is aan het gehele plangebied de bestemming "Gemengd" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:
a. dienstverlening;
b. bedrijven, zoals opgenomen in de categorieën A en/of B1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst van Bedrijven ‘functiemenging’;
c. creatieve bedrijven;
d. ondergeschikte detailhandel;
e. horecavestigingen van categorie B, C en D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
f. maatschappelijke voorzieningen;
g. culturele voorzieningen;
h. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf dan wel een bed&breakfast;
i. bedrijven in de vorm van nutsvoorzieningen waaronder begrepen bedrijven met SBI-code 642/61 conform de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (SBI: standaard bedrijfsindeling);
j. fiets- en voetpaden;
k. bij de bestemming behorende gebouwde parkeervoorzieningen en ontsluiting daarvan;
l. de bij de bestemming behorende nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
Ingevolge lid 3.3.1, onder a, geldt ten aanzien van de functies onder lid 3.1 a tot en met g dat deze functies zijn toegestaan:
1. uitsluitend in de eerste bouwlaag;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ tevens in de direct boven de parkeervoorziening gelegen bouwlaag;
3. tot een maximale totale bedrijfsvloeroppervlakte van 3.000 m².
Ingevolge dat lid, onder b, geldt aanvullend ten aanzien van de functie onder lid 3.1 c, dat deze functie is toegestaan:
1. tot een maximum bedrijfsvloeroppervlakte binnen de oppervlakte als genoemd onder a sub 3 van 1.500 m²;
2. tot een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van per vestiging van 500 m²;
c. ten aanzien van horeca geldt aanvullend dat deze functie is toegestaan tot een maximum bedrijfsvloeroppervlakte binnen de oppervlakte als genoemd onder a sub 3 van 400 m².
d. ten aanzien van ondergeschikte detailhandel geldt dat deze functie is toegestaan tot een maximum bedrijfsvloeroppervlakte binnen de oppervlakte als genoemd onder a sub 3 van 100 m².
e. ten aanzien van de functie onder 3.1 lid i geldt dat deze functie is toegestaan tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 1.000 m².
7.2. De planregeling laat verschillende functies toe, waaronder de telecommunicatievoorziening van KPN tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 1.000 m². De raad heeft in beginsel beleidsvrijheid om de mate van gedetailleerdheid van het plan te bepalen. De raad stelt dat is gekozen voor een globale bestemming om bij de concrete invulling van het plangebied nog ruimte te laten voor wijzigingen wat betreft het functionele programma en de bouwmogelijkheden. Om te waarborgen dat het plan voldoet aan de waarborgen die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht, zijn de ruime mogelijkheden die de globale bestemming biedt ingeperkt door planregels en aanduidingen op de verbeelding die eisen stellen aan maximale bebouwingspercentages, bouwhoogten en de toegestane functies. De Afdeling acht dit juist. Gelet hierop en gezien de ligging van de gronden in stedelijk gebied is voldoende gemotiveerd dat een globale bestemming voor de in het plan aan de orde zijnde gronden de voorkeur heeft. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar belangen door toekenning van een flexibele bestemmingsregeling worden geschaad. Dit betoog faalt.
Structuurvisie Utrecht 2015-2030
8. De vereniging betoogt dat het plan niet voldoet aan het uitgangspunt in de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 dat voor het gebied een lage graad van functiemenging moet worden gerealiseerd met een accent op rustig wonen.
8.1. De raad heeft beoordelingsvrijheid bij de invulling van het uitgangspunt ‘een lage graad van functiemenging met een accent op rustig wonen’. Gelet op de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan biedt, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt aansluit bij de structuurvisie. Hierbij wordt in aanmerking genomen de toelichting van de raad ter zitting dat met het voorliggende plan aanzienlijk minder volumineuze bebouwing mogelijk wordt gemaakt dan met het vorige bestemmingsplan. Het plan biedt bouwmogelijkheden die kleinschaliger van aard zijn dan de bouwmogelijkheden in het vorige bestemmingsplan en het sluit hiermee goed aan bij de bebouwing in de omgeving van het plangebied en met hetgeen de structuurvisie nastreeft, aldus de raad. De Afdeling ziet geen reden deze toelichting voor onjuist te houden. Strijd met de structuurvisie doet zich in zoverre niet voor.
Dit betoog faalt.
Visie Rondom Rubens
9. De vereniging betoogt dat ten onrechte niet is gegarandeerd dat sociaal maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd, dat ten onrechte een bovengrondse parkeergarage mogelijk wordt gemaakt, dat het plan ten onrechte voorziet in een woonsegment dat reeds aanwezig is in Utrecht-Oost, dat ten onrechte grootschalige en volumineuze bebouwing mogelijk wordt gemaakt en dat de horeca-activiteiten ten onrechte zijn beperkt tot 400 m² bvo. Zij acht het plan op deze punten in strijd met de "Visie Rondom Rubens".
9.1. De "Visie Rondom Rubens" is vastgesteld als beleid van het college van burgemeester en wethouders en gaat over de herontwikkeling van het plangebied. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij is afgeweken van de "Visie Rondom Rubens" en dat hij hiertoe het Stedenbouwkundig Programma van Eisen heeft opgesteld. De Afdeling overweegt dat de raad hiertoe bevoegd is. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat van deze bevoegdheid onredelijk gebruik is gemaakt. Dit betoog faalt.
Coffeeshops
10. De vereniging betoogt dat coffeeshops in het plangebied ten onrechte worden toegestaan, nu deze deel uitmaken van de categorie D-activiteiten in de Lijst van Horeca-activiteiten.
10.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels, zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor horecavestigingen van categorie B, C en D van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten.
10.2. De Afdeling stelt vast dat in de Lijst van Horeca-activiteiten, behorend bij het plan, geen activiteiten zijn genoemd die verband houden met het gebruiken van drugs of het aanwezig hebben van drugs. De raad heeft ter zitting bevestigd dat met het plan geen coffeeshops mogelijk worden gemaakt.
Het betoog mist feitelijke grondslag.
Verkeer
11. De Vereniging vreest dat het plan leidt tot een onaanvaardbare verkeersdruk op de wegen nabij het plangebied. Zij bestrijdt dat de toename van het aantal vervoersbewegingen per etmaal als gevolg van het plan uitkomt op 1200. Dit aantal dient volgens haar, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden, naar boven te worden bijgesteld. Verder bestrijdt zij het standpunt van de raad dat de bestaande wegen de extra verkeersgeneratie aan kunnen.
11.1. In het rapport "Ontwikkeling voormalig KPN terrein Utrecht" van DGMR van 7 april 2014 staat hoe de verkeersgeneratie als gevolg van het plan is verwerkt in de totale verkeersintensiteiten op de wegen rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de toename van het aantal vervoersbewegingen als gevolg van het plan in de totale verkeersintensiteiten is verwerkt. De toename van het aantal vervoersbewegingen is berekend door de verkeersgeneratie op grond van het oude plan af te trekken van die op basis van het voorliggende plan. In het rapport staat vermeld dat de voorheen geldende bestemming kantoor was met een brutovloeroppervlak van bijna 20.000 m². Daar hoort een kengetal bij van 4,4 verplaatsingen per 100 m² bvo. De berekende verkeersgeneratie van de voorheen geldende kantoorbestemming is daarmee 880 motorvoertuigen per etmaal. Op basis van de bijbehorende kengetallen is berekend dat de functies die thans in het plan zijn voorzien, uitgaande van een gemiddelde invulling, 1913 ritten genereert. De netto toename van het verkeer is daarmee naar boven afgerond ongeveer 1.200 motorvoertuigen per etmaal.
In bijlage 1 van het rapport van DGMR staan voor de verschillende wegvakken rondom het plangebied de etmaalintensiteiten vermeld na realisering van het voorliggende bestemmingsplan. Deze zijn berekend door de netto verkeersgeneratie van het plan en de routekeuzes in te voeren in het Verkeersmodel Regio Utrecht.
11.2. De raad stelt dat met een toename van 1.200 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het plan is uitgegaan van een worst-case scenario. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het deskundigenbericht staat dat - uitgaande van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden - de toename van motorvoertuigen per etmaal in de praktijk lager zal zijn, namelijk 703 motorvoertuigen per etmaal.
De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de raad ten onrechte stelt dat de bestaande wegen de extra verkeersgeneratie aankunnen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het deskundigenbericht staat dat de verkeersgeneratie, met inbegrip van de overblijvende telecommunicatievoorziening van KPN, niet ertoe leidt dat de wegen nabij de woningen van de huiseigenaren onder druk komen te staan. De verkeersintensiteiten op de Notebomenlaan, de Ina Boudier-Bakkerlaan, het noordelijke deel van de Burgemeester Fockema Andreaelaan en het westelijke deel van de Bosboomstraat blijven ruimschoots onder de grens die in het algemeen voor de desbetreffende wegen als maximaal wenselijk wordt geacht. Ook de Adriaen van Ostadelaan heeft voldoende capaciteit voor de verkeersbelasting na de realisering van het plan, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat desondanks sprake zal zijn van een onaanvaardbare verkeerstoename als gevolg van het plan.
Het betoog faalt.
12. De vereniging voert aan dat het plan ten onrecht niet verplicht tot de aanleg van het fietspad tussen de Burgemeester Fockema Andreaelaan en de Ina Boudier Bakkerlaan dat volgens het Stedenbouwkundig Programma van Eisen belangrijk is voor de doorwaadbaarheid van het gebied en bijdraagt aan een fijnmazig fietsnetwerk dat in de structuurvisie is beoogd. De vereniging vreest dat dit leidt tot extra fietsverkeer op de Burgemeester Fockema Andreaelaan en de Notebomenlaan met dientengevolge een toename van de verkeersdruk en -onveiligheid op deze wegen.
12.1. De raad stelt dat in de omgeving van het plangebied een goed netwerk van fietsverbindingen aanwezig is. De nieuw aan te leggen fietsverbinding zal fungeren als sub-verbinding. De raad heeft de wens om deze verbinding in de toekomst aan te leggen, omdat hij de KPN Campus het exclusieve domein wil laten zijn van langzaam verkeer. De fietsverbinding is echter niet primair bedoeld om het gebied te ontsluiten, want daarvoor kunnen de bestaande wegen al worden gebruikt. Gelet hierop heeft hij ervoor gekozen het fietspad nog niet mogelijk te maken in dit plan.
12.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.3, van de planregels mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" alleen bebouwing worden opgericht indien binnen het aanduidingsvlak de aanleg en/of instandhouding van een doorgaand fietspad met een minimale breedte van 4,5 m mogelijk blijft.
12.3. De Afdeling vat deze beroepsgrond op als mede gericht tegen de plangrens, nu de vereniging ter zitting heeft verklaard dat een gedeelte van de gronden waarop is beoogd de fietsverbinding te realiseren, ten onrechte niet in het plan is opgenomen.
12.4. De Afdeling overweegt dat in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat om in het plan te verplichten tot de realisering van het fietspad tussen de Burgemeester Fockema Andreaelaan en de Ina Boudier Bakkerlaan. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan om deze reden onjuist is begrensd. Hiertoe wordt overwogen dat indien het fietspad dat in het vooruitzicht is gesteld niet wordt aangelegd, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de inrichting van het plangebied niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling de toelichting van de raad dat de bestaande wegen toereikend zijn om het plangebied voor fietsers veilig te ontsluiten. In het deskundigenbericht staat dat dit niet onjuist is. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Die twijfel volgt ook niet uit het Stedenbouwkundig Programma van Eisen of de structuurvisie.
Dit betoog faalt.
13. De vereniging stelt dat vrachtwagens, verhuiswagens en auto’s met boedelbakken op de Fockema Andreaelaan en de Burgemeester Ter Pelkwijklaan zullen moeten laden en lossen, nu het plangebied autovrij wordt. Zij betoogt dat dit nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid van fietsers, de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp en de ambulancepost. Ten onrechte is hier geen onderzoek naar verricht voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De nadelen voor de verkeersveiligheid en de verkeersdruk treden in mindere mate op als de parkeergarage in de zuidwesthoek wordt gerealiseerd of wordt gekozen voor de realisering van een volledig ondergrondse parkeergarage op de locatie waarop deze thans in het plan is voorzien, zodat niet duidelijk is waarom niet voor één van deze alternatieven is gekozen, aldus de vereniging.
13.1. De raad stelt dat bevoorrading van het plangebied via de openbare weg verkeersveilig kan plaatsvinden, dat de spoedeisende hulp en de ambulancepost goed bereikbaar blijven en dat opstoppingen of wachtrijen niet zijn te verwachten. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Hierbij is van belang dat in het deskundigenbericht staat dat een ontsluiting van de parkeergarage aan de Burgemeester Fockema Andreaelaan verkeersveilig kan worden gerealiseerd. Vermeld is dat de etmaalintensiteit na de uitvoering van het plan zodanig laag is en het zicht op de weg vanwege de rechte rijloper zo goed is, dat op de Burgemeester Fockema Andreaelaan om deze reden niet behoeft te worden gevreesd voor een verslechtering van de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van de functies die gelieerd zijn aan het Diakonessenhuis zoals de eerste hulppost, de bevoorrading van het ziekenhuis, het mortuarium en de ambulancepost. Ook heeft de raad vermeld dat ongewenst verkeersgedrag als het er tussen drukken van de auto vanwege de drukte op de weg waarschijnlijk niet zal voorkomen.
Met betrekking tot het betoog dat de parkeergarage beter kan worden gesitueerd aan de Burgemeester Ter Pelkwijklaan, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van die alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. In dit geval ziet de Afdeling in het betoog van de vereniging geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het voorgestelde alternatief niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Hierbij heeft hij van belang kunnen achten dat de initiatiefnemer SSH het plan gefaseerd wil uitvoeren van noord naar zuid en men dan met de bouw van de parkeergarage wil beginnen.
De raad stelt voorts dat het uitgangspunt van het plan dat het plangebied autovrij is, uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet met zich brengt dat ten behoeve van de in het plangebied mogelijk gemaakt functies aan de rand van het plangebied opstelruimte dient te worden gemaakt voor bevoorradingsverkeer. Hiertoe stelt hij dat het verkeer op met name de Burgemeester Fockema Andreaelaan niet gehinderd wordt. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het deskundigenbericht staat dat het plan er niet in de weg staat om een verkeersveilige oplossing voor de bevoorrading te kiezen.
De betogen falen.
Parkeren
14. De vereniging vreest dat het plan leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de woonbuurt van de huiseigenaren, omdat het plan niet garandeert dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
De vereniging voert verder aan dat het plan niet voorziet in voldoende fietsparkeerplaatsen. Volgens haar zal de openbare ruimte vol met fietsen komen te staan.
14.1. De raad stelt dat de parkeerbehoefte als gevolg van de herontwikkeling volledig op eigen terrein kan en zal worden opgelost, zodat de parkeerdruk in de wijk niet zal toenemen.
14.2. In artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro staat dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten:
a. waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels;
b. met betrekking tot branches van detailhandel en horeca.
14.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder k, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor bij de bestemming behorende gebouwde parkeervoorzieningen en ontsluiting daarvan.
Ingevolge lid 3.2, mogen binnen deze bestemming bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
3.2.1 Gebouwen
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage", mag niet worden overschreden;
c. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte" mag niet worden overschreden;
d. het bebouwde oppervlak per gebouw mag niet meer bedragen dan 1.600 m².
3.2.2 Parkeergarage
Ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" gelden in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, onder b, c en d voor gebouwde parkeervoorzieningen de volgende bepalingen:
a. het maximum bebouwingspercentage binnen de aanduiding "parkeergarage" bedraagt 100%;
b. de maximum bouwhoogte bedraagt 5 m.
Ingevolge artikel 8, mogen de voor verschillende bestemmingen aangewezen gronden op grond van het bepaalde in de planregels daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen wordt gerealiseerd of in stand gehouden.
14.4. Voor zover de raad met artikel 8 van de planregels heeft beoogd met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro, een planregel te formuleren die ertoe leidt dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen zal worden getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de planregels volgt niet dat bij de invulling van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ in artikel 8 aan dit beleid dient te worden getoetst. Voorts is - anders dan artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro voorschrijft - in de planregel niet aangegeven op de uitoefening van welke bevoegdheid artikel 8 van de planregels betrekking heeft. Gelet hierop biedt artikel 8, van de planregels onvoldoende waarborg om te worden gehanteerd als toetsingsnorm bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De parkeerkwestie kan in zoverre met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro, in het bestemmingsplan worden geregeld door in een bestemmingsplanregel neer te leggen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, de regel geldt dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen wordt gerealiseerd; dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Nota Parkeernormen Fiets en Auto" die als bijlage 1 bij de parkeernota "Stallen en Parkeren 2013" hoort, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
Het betoog slaagt.
14.5. Het beroep van de vereniging is gegrond. Het bestreden besluit voor zover het betreft artikel 8, van de planregels dient wegens strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro te worden vernietigd.
14.6. De Afdeling ziet aanleiding om de raad op te dragen een nieuw besluit te nemen om het gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen in 14.4 is overwogen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid. Voorts ziet de Afdeling aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb en zoals hierna vermeld.
Stedenbouwkundige aspecten
15. De Vereniging acht het in strijd met een goede ruimtelijke ordening dat een bovengrondse parkeergarage kan worden gerealiseerd. De gewenste doorwaadbaarheid die het gebied volgens het Stedenbouwkundig Programma van Eisen moet krijgen voor voetgangers zal over een mogelijke lengte van 85 m van het plangebied, parallel aan de Burgemeester Fockema Andreaelaan, volgens haar niet gemakkelijk kunnen worden gerealiseerd.
15.1. De raad heeft beleidsvrijheid om te kiezen voor de aanleg van een ondergrondse of bovengrondse parkeergarage. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat de aanleg van een bovengrondse parkeergarage geen consequenties heeft voor de bereikbaarheid van het gebied voor voetgangers. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van een bovengrondse parkeergarage niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
Groen
16. De vereniging betoogt dat in het plan ten onrechte niet de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat 50% groen wordt gerealiseerd.
16.1. De raad stelt dat het plangebied thans stenig is en geen groen kent. Het plan beoogt te voorzien in groen. Hiertoe zijn groenvoorzieningen binnen het gehele plangebied mogelijk gemaakt.
16.2. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan ten onrechte niet de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat 50% groen wordt gerealiseerd, omdat ook indien de groenvoorzieningen die de raad in het vooruitzicht heeft gesteld niet worden aangelegd en in stand worden gelaten, de inrichting van het plangebied niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Dit betoog faalt.
Luchtkwaliteit en geluid
17. De Vereniging vreest voor een ernstigere verslechtering van de luchtkwaliteit en geluidhinder dan waarvan volgens het luchtkwaliteitsonderzoek en het akoestisch onderzoek sprake zal zijn. Hiertoe stelt zij dat voor de verkeerstoename als gevolg van het plan niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.
17.1. Zoals hiervoor in 8.2 is overwogen, is de raad bij de berekening van de verkeerstoename als gevolg van het plan - anders dan de vereniging betoogt - uitgegaan van een worst-case-scenario. In het rapport "Ontwikkeling voormalig KPN terrein Utrecht" van DGMR van 7 april 2014 is geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisering van het plan. De raad heeft voorts berekend dat de huidige geluidwaarde met 0,4 dB zal toenemen. Gelet hierop stelt hij dat de verkeerstoename als gevolg van het plan niet leidt tot ernstige geluidhinder ten opzichte van de huidige geluidbelasting. Het deskundigenbericht onderschrijft deze conclusies, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden.
Gelet op het voorgaande wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet van de deugdelijkheid van het luchtkwaliteitsonderzoek en het akoestisch onderzoek heeft kunnen uitgaan.
Het betoog faalt.
Veiligheid en gezondheid
18. De Vereniging betoogt dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar het aspect veiligheid. Zij wijst in dit verband op de mogelijkheid die het plan biedt om twee bovengrondse brandstoftanks te realiseren.
18.1. In het deskundigenbericht staat dat er in de huidige situatie vijf brandstoftanks van 15.000 liter met dieselolie in het plangebied aanwezig zijn ten behoeve van het noodaggregaat van KPN. Hiervan bevinden zich twee tanks ondergronds en drie tanks bovengronds. In de plansituatie zullen er twee brandstoftanks voor het noodaggregaat terugkeren.
18.2. De raad stelt dat de brandstoftanks op een zorgvuldige wijze kunnen worden ingepast, indien de tanks op een specifiek technische wijze worden aangelegd. De brandstoftanks zullen worden geplaatst in een betonnen bak, maar het is nog niet duidelijk of deze tanks ondergronds of bovengronds in een betonnen bak zullen worden geplaatst, aldus de raad. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de brandstoftanks op een veilige manier kunnen worden ingepast. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het deskundigenbericht staat dat het gevaar van dieselolie in zijn algemeenheid niet hoog wordt ingeschat. Omdat de tanks in betonnen bakken zullen worden ondergebracht, zal bij een calamiteit vrijkomende dieselolie in de bakken worden opgevangen en zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.
Het betoog faalt.
19. De Vereniging richt zich tegen het plan voor zover het plaatsen van een UMTS-antennemast mogelijk wordt gemaakt. Zij betoogt dat dit niet mag worden toegestaan, omdat niet is aangetoond dat de elektromagnetische straling van de antennemast geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens.
19.1. De raad stelt dat de straling die van de antennemast uitgaat geen gevaar voor de gezondheid van omwonenden zal opleveren, omdat wordt voldaan aan de ter zake door de rijksoverheid gehanteerde blootstellingslimieten. De vereniging heeft dit niet bestreden. Het deskundigenbericht bevestigt het standpunt van de raad. De Afdeling ziet geen aanleiding de toelichting van de raad voor onjuist te houden. Het betoog faalt.
20. De Vereniging betwist de economische en financiële uitvoerbaarheid van het plan.
20.1. In de plantoelichting staat dat de initiatiefnemer SSH ten aanzien van de geplande ontwikkeling een financieel sluitende exploitatie heeft uitgewerkt. De initiatiefnemer draagt vanuit haar maatschappelijke rol als woningcorporatie, alle investeringen op de (sociale) huur- en koopwoningen. De raad stelt dat de plinten met woningen zullen worden ingevuld wanneer er vanuit de marktsector geen of minder belangstelling is voor commerciële functies. Hij heeft ter zitting verklaard dat er geen aanwijzingen zijn te veronderstellen dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het kostenaspect. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is.
Dit betoog faalt.
Proceskosten
21. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van de vereniging te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Utrecht van 30 oktober 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "KPN Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.", voor zover het betreft artikel 8, van de planregels;
III. draagt de raad van de gemeente Utrecht op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. treft de voorlopige voorziening dat het plandeel met de bestemming "Gemengd" is geschorst;
V. bepaalt dat de onder IV. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad van de gemeente Utrecht nieuw te nemen besluit;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Utrecht aan de vereniging Vereniging "De Notekraker" het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Priem
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
646.