Home

Raad van State, 04-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3348, 201502274/1/A1

Raad van State, 04-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3348, 201502274/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
4 november 2015
Datum publicatie
4 november 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:3348
Zaaknummer
201502274/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een toegangshek in een bestaande erfafscheiding op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, Sectie […], nr. […].

Uitspraak

201502274/1/A1.

Datum uitspraak: 4 november 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bloemendaal,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2015 in zaak nr. 14/4272 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een toegangshek in een bestaande erfafscheiding op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, Sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 3 september 2014 heeft het college het door [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D], en [belanghebbende E] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 4 maart 2014 herroepen en alsnog geweigerd omgevingsvergunning te verlenen.

Bij uitspraak van 26 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een toegangspoort van 3,50 m breed en 2,00 m hoog in een reeds gebouwd hekwerk op het perceel. Het college heeft aan het besluit van 4 maart 2014 ten grondslag gelegd dat het bouwplan in overeenstemming is met het overgangsrecht van het ten tijde van de aanvraag van 26 november 2013 geldende bestemmingsplan "Veen en Duin" en derhalve vergund kan worden. Het college heeft zich in het besluit van 3 september 2014 op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bij besluit van 20 februari 2014 vastgestelde en op 18 april 2014 in werking getreden bestemmingsplan "Bloemendaal 2012" en dat het gelet op de beleidsnota "Ruimtelijke beoordeling 2010" niet bereid is medewerking te verlenen aan afwijking van dit bestemmingsplan. Daarnaast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het voorheen vigerende bestemmingsplan "Veen en Duin".

2. Ingevolge het bestemmingsplan "Veen en Duin" rust op het perceel de bestemming "Doeleinden voor natuur en landschap (N)".

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:

a. het behoud en/of herstel en de opbouw van de landschappelijke en natuurlijke waarden, die worden bepaald door de vegetaties en de afwisseling tussen open en gesloten elementen;

b. recreatief medegebruik.

Ingevolge het derde lid mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 1,50 m bedragen.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder a, mag een gebouw of bouwwerk, dat op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was, dan wel is of kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend en dat afwijkt van het in dit plan bepaalde ten aanzien van de toelaatbaarheid van bebouwing gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, zulks met een maximum van 10 procent van de bestaande inhoud, verminderd met de mate van vernieuwing of verandering die reeds eerder krachtens dit sublid heeft plaatsgevonden.

Ingevolge het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012" rust op de percelen de bestemming "Natuur".

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, onder 13.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden onder meer bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden.

Ingevolge lid 13.2, onder 13.2.2, onder a, mag de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,20 m bedragen.

Ingevolge artikel 40, lid 40.1, onder 40.1.1 en a, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

Ingevolge lid 40.1, onder 40.1.3, is het bepaalde in lid 40.1.1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft getoetst aan het verkeerde bestemmingsplan, nu ten tijde van de aanvraag het bestemmingsplan "Veen en Duin" van toepassing was en het bouwplan in overeenstemming was met dat bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een algehele vernieuwing of vervanging van het hekwerk heeft plaatsgevonden. Volgens [appellant] is slechts 17,6 procent van het totale hekwerk rondom het perceel vernieuwd.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2015 in zaak nr. 201408445/1/A1) is het aan degene die een beroep op het overgangsrecht van een bestemmingsplan doet om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan dat beroep slaagt. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het vernieuwen van het hekwerk terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de toegangspoort onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Veen en Duin" valt, nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toegangspoort gedeeltelijk is vernieuwd of veranderd. Uit de door hem overgelegde verklaringen volgt dit niet.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van onder meer 16 januari 2013 in zaak nr. 201204756/1/A1), dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag het college het ten tijde van het indienen van een aanvraag om bouwvergunning nog wèl, maar ten tijde van het besluit daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, een niet meer geldend bestemmingsplan toepassen, doch slechts indien ten tijde van het indienen van de aanvraag het desbetreffende bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was, dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was. Het bouwplan is gelet op het voorgaande niet in overeenstemming met het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan "Veen en Duin" en derhalve bestaat geen reden voor een uitzondering op het uitgangspunt dat bij het nemen van een beslissing op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Anders dan [appellant] betoogt heeft de rechtbank derhalve met juistheid overwogen dat het college in het besluit op bezwaar terecht heeft getoetst aan het op 18 april 2014 in werking getreden bestemmingsplan "Bloemendaal 2012". Dat dit bestemmingsplan bij uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 in zaak nr. 201403153/1/R1 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het perceel is vernietigd, betekent, anders dan [appellant] stelt, niet dat het college ten tijde van het besluit van 3 september 2014 aan het onjuiste bestemmingsplan heeft getoetst.

Het betoog faalt.

4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen. Hij voert hiertoe aan dat bijzondere omstandigheden bestaan en dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, nu in de omgeving van het perceel vergelijkbare toegangspoorten zijn gebouwd.

4.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12,

eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

4.2. Het college heeft zich onder verwijzing naar de beleidsregels van de Nota Ruimtelijke beoordeling 2010 op het standpunt gesteld dat het niet bereid is medewerking te verlenen. In de Nota ruimtelijke beoordeling 2010 staat als eerste beleidsregel vermeld dat in beginsel alleen wordt meegewerkt aan een ruimtelijke procedure die een afwijking van het vigerende bestemmingsplan tot gevolg heeft in de volgende gevallen:

1. Een verzoek, waarop van toepassing is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgesteld in de structuurvisie,

2. Een verzoek dat voldoet aan het gemeentelijk planologisch beleid dat is neergelegd in de nota 'Bijgebouwenregeling 2010', of

3. Een verzoek, waarop een bijzondere omstandigheid van toepassing is.

4.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Hierbij is in aanmerking genomen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de in de Nota ruimtelijke beoordeling 2010 opgenomen beleidsregels, nu het bouwen van een hekwerk met een hoogte van 2,00 m geen gewenste ruimtelijke ontwikkeling is volgens de de Structuurvisie Bloemendaal, dat het bouwplan niet voldoet aan de nota "Bijgebouwenregeling 2010" en dat in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de belangen, zoals opgenomen in de beleidsregels, niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van [appellant] bij verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning mocht weigeren. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat op vergelijkbare percelen erfafscheidingen met een vergelijkbare hoogte in afwijking van het bestemmingsplan zijn vergund. Bovendien heeft het college ter zitting van de Afdeling te kennen gegeven dat nader onderzoek naar de gebouwde erfafscheidingen binnen de gemeente zal plaatsvinden.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Vermeulen

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015

700.