Raad van State, 20-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1066, 201506321/1/R4
Raad van State, 20-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1066, 201506321/1/R4
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 20 april 2016
- Datum publicatie
- 20 april 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:1066
- Zaaknummer
- 201506321/1/R4
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 juni 2015, besluitnummer 13, heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte" gewijzigd vastgesteld.
Uitspraak
201506321/1/R4.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. appellant sub 1], wonend te Sommelsdijk, gemeente Goeree-Overflakkee, en anderen (hierna: [appellant sub 1] en anderen),
2. [ appellant sub 2], wonend te Sommelsdijk, gemeente
Goeree-Overflakkee,
3. [ appellanten sub 3], beiden wonend te Ouddorp, gemeente Goeree-Overflakkee (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2015, besluitnummer 13, heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Estate Invest Middelharnis II B.V. (hierna: Estate Invest) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2016, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T. de Beet, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door M.P. Hoogmoed, werkzaam voor de gemeente, bijgestaan door A.J. Kranenburg, werkzaam bij Kranenburg & de Weerd, en mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen. Voorts is ter zitting gehoord Estate Invest, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam.
Overwegingen
Het plan en het geschil
1. Het bestemmingsplan voorziet in veertien nieuwe woningen op verschillende locaties in de gemeente. Zo zijn zeven woningen voorzien op een locatie aan de Prutweg bij Sommelsdijk en zijn twee woningen voorzien op verschillende locaties aan de Koolweg bij Ouddorp. Ten behoeve van deze woningen is op verschillende plaatsen binnen de gemeente bestaande bebouwing gesloopt of wegbestemd. Het bestemmingsplan vindt zijn oorsprong in de ruimte voor ruimteregeling uit de op 31 december 2013 door provinciale staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte (hierna: de Verordening Ruimte oud).
2. [ appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] wonen in de omgeving van de woningbouwlocatie aan de Prutweg. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, omdat de landschappelijke inpassing van de woningen op deze locatie volgens hen onvoldoende is verzekerd. Volgens [appellant sub 1] en anderen is het plan hierdoor onder meer vastgesteld in strijd met de op 9 juli 2014 door provinciale staten vastgestelde Verordening Ruimte 2014. Daarnaast betogen [appellant sub 1] en anderen dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de behoefte aan de woningen en dat het plan niet in voldoende watercompensatie bij de Prutweg voorziet.
[appellant sub 3] woont aan de [locatie A]. Hij betoogt onder meer dat het plan ten onrechte voorziet in woningen aan de Koolweg, omdat dit in strijd is met provinciale regelgeving en dat de raad de ruimte voor ruimteregeling ten onrechte en onjuist heeft toegepast.
Toetsingskader en wettelijke bepalingen
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. De relevante bepalingen uit de Awb, het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), de Verordening Ruimte 2014 en de relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Ontvankelijkheid
[appellant sub 1] en anderen
5. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gericht tegen het gehele plan. Zij wonen op een afstand van 75 tot ruim 200 m tot de locatie aan de Prutweg en hebben vanaf hun percelen zicht op deze locatie. [appellant sub 1] en anderen wonen op een afstand van 1600 m tot ongeveer 16 km van de overige delen van het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen deze delen van het plangebied mogelijk worden gemaakt, is deze afstand tot de andere delen van het plangebied dan het gedeelte aan de Prutweg naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
[appellant sub 1] en anderen hebben betoogd dat zij ondanks deze afstanden belanghebbende zijn, omdat het bestemmingsplan tot doel heeft de ruimtelijke kwaliteit op het gehele eiland te verbeteren en de raad daarom toepassing heeft gegeven aan een ruimte voor ruimteregeling. Naar het oordeel van de Afdeling is deze omstandigheid onvoldoende om een objectief en persoonlijk belang van [appellant sub 1] en anderen aan te nemen dat rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 1] en anderen geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn, voor zover het andere plandelen betreft dan het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" dat ziet op de locatie aan de Prutweg. Zij kunnen daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep instellen.
Het beroep zal in de einduitspraak in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
[appellant sub 3]
6. Het beroep van [appellant sub 3] is gericht tegen de in het plan voorziene woning op het perceel tussen de [locatie A] en [locatie B] en de voorziene woning op het perceel [locatie C]. [appellant sub 3] woont op een afstand van ongeveer 225 m van het perceel [locatie C]. Niet is gebleken dat [appellant sub 3] vanaf zijn perceel daar zicht op heeft. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die daar mogelijk wordt gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant sub 3] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit wordt geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 3] geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" dat betrekking heeft op perceel [locatie C]. Hij kan daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep instellen. Het beroep van [appellant sub 3] is derhalve alleen ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de ontwikkelingen op het perceel tussen [locatie A] en [locatie B].
Bespreking van de beroepsgronden
Het beroep van [appellant sub 3]
Ruimte voor ruimteregeling
7. [ appellant sub 3] betoogt dat de raad de door hem toegepaste ruimte voor ruimteregeling ten onrechte heeft overgenomen uit de Verordening Ruimte oud. Volgens [appellant sub 3] had de ruimte voor ruimteregeling niet mogen worden toegepast, omdat deze niet langer in de Verordening Ruimte 2014 is opgenomen.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het bestemmingsplan is voorbereid toen de Verordening Ruimte oud nog in werking was en dat mede daarom wordt verwezen naar de ruimte voor ruimteregeling zoals die was opgenomen in die verordening. De Verordening Ruimte 2014, geldend ten tijde van de vaststelling van het plan, bevat geen ruimte voor ruimteregeling, maar bevat tegelijkertijd ook geen verbod om naar de ruimte voor ruimteregeling uit de voordien geldende verordening te verwijzen of deze regeling als uitgangspunt te gebruiken. Het plan is derhalve in zoverre niet in strijd met de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld.
Het betoog faalt.
Verordening Ruimte 2014; locatie Koolweg
8. [appellant sub 3] betoogt dat het bestemmingsplan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor het perceel tussen [locatie A] en [locatie B], in strijd met de Verordening Ruimte 2014 is vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat het perceel waarop de woning is voorzien in de Verordening Ruimte 2014 is aangewezen als een kroonjuweel met beschermingscategorie 1. Volgens [appellant sub 3] bepaalt artikel 2.2.1, tweede lid, van de Verordening Ruimte 2014 dat ter plaatse van een dergelijk kroonjuweel geen sprake mag zijn van aanpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder b. Daarnaast dient volgens [appellant sub 3] bij een kroonjuweel de versterking van de kernwaarden centraal te staan, hetgeen in het onderhavige geval niet gebeurt, omdat de raad niet heeft onderzocht wat de impact van de voorziene woning is op de kernwaarden. Ook draagt zijns inziens de woning niet bij aan de kernwaarde "open groene kamers en afwisseling" uit de op 9 juli 2014 door provinciale staten vastgestelde Visie ruimte en mobiliteit (hierna: VRM). In dat kader voert hij verder aan dat de compenserende slooplocaties op grote afstand van de voorziene compensatiewoning tussen de [locatie A] en [locatie B] zijn gelegen.
De raad stelt dat geen sprake is van aanpassen, als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening Ruimte 2014, maar van inpassen als bedoeld onder a van die bepaling. Volgens de raad is de voorziene woning tussen [locatie A] en [locatie B] dan ook niet in strijd met de Verordening Ruimte 2014.
Het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] waarop in het plan één woning is voorzien, maakt blijkens kaart 7: "Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit" bij de Verordening Ruimte 2014 deel uit van beschermingscategorie 1: kroonjuweel cultureel erfgoed. Ingevolge artikel 2.2.1, tweede lid, onder a, van de Verordening Ruimte 2014 mag een bestemmingsplan voor gronden die op kaart 7 als beschermingscategorie 1 zijn aangeduid in beginsel niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder b (aanpassen) of onder c (transformeren), tenzij het gaat om ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of de ontwikkeling is opgenomen in het Programma Ruimte. [appellant sub 3] heeft in dit kader betoogd dat alle in het plan voorziene woningen als één ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in de Verordening Ruimte 2014 moeten worden beschouwd en dat zijns inziens daarom sprake is van aanpassen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b. In artikel 1.1, onder ii, van de Verordening Ruimte 2014 staat dat onder ruimtelijke ontwikkeling wordt verstaan: nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond. Naar het oordeel van de Afdeling moet het begrip ruimtelijke ontwikkeling in de Verordening Ruimte 2014 aldus worden uitgelegd dat elke nieuwe bebouwing of elk nieuw gebruik van bebouwing of grond als een afzonderlijke ruimtelijke ontwikkeling moet worden gezien, tenzij sprake is van ruimtelijke samenhang tussen de voorziene bebouwing. Dit betekent dat een bestemmingsplan kan voorzien in meerdere ruimtelijke ontwikkelingen. Gelet op de aard en de omvang van de voorziene bebouwing in het plan en de afstand tussen de verschillende locaties waarop die bebouwing is voorzien, is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van dusdanige ruimtelijke samenhang dat de veertien voorziene woningen als één ruimtelijke ontwikkeling in de zin van de Verordening Ruimte 2014 moeten worden beschouwd. Dit betekent dat de voorziene woning op het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] als een aparte ruimtelijke ontwikkeling moet worden beschouwd.
Ingevolge artikel 2.2.1, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 is sprake van inpassen als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart bij de VRM. Indien de ruimtelijke ontwikkeling naar aard of schaal niet past binnen het gebied, is sprake van aanpassen of transformeren en gelden aanvullende voorwaarden. Het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] is gelegen in een bebouwingslint met open kamers, tussen twee woningen. Ten zuiden van de [locatie A] staan meer woningen, ten noorden van [locatie B] liggen agrarische gronden en daaraan grenzend staan ook woningen. Gelet op deze omgevingskenmerken heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorziene woning naar aard en schaal past binnen het gebied.
Voorts dient de ruimtelijke ontwikkeling te voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart bij de VRM. Deze kwaliteitskaart bestaat uit vier lagen, de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Daarover heeft [appellant sub 3] gesteld dat ontwikkelingen ter plaatse van kroonjuwelen alleen zijn toegestaan als ze ten dienste van het gebied staan en de kernwaarden versterken. Dit volgt evenwel niet uit artikel 2.2.1, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 noch uit enige andere bepaling van de Verordening Ruimte 2014. Blijkens kaart 19: laag van de cultuur- en natuurlandschappen bij de VRM maakt het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] deel uit van het Schurvelingenlandschap. In de VRM staan voor dit landschap twee richtpunten genoemd. Ten eerste dient sprake te zijn van behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap door behoud en herstel van de wallen (met begroeiing) en het herkenbaar houden van de open en groene kamers. Ten tweede dienen nieuwe ontwikkelingen te passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap. In de plantoelichting staat dat het perceel deel uitmaakt van een groene kamer waarbinnen al een woning staat. De zandwallen die de groene kamer begrenzen zullen behouden blijven. Daarnaast is blijkens de verbeelding aan de helft van het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend, waar geen bebouwing is toegestaan. In aanmerking genomen dat het perceel deel uitmaakt van een bebouwingslint, ziet de Afdeling gelet op het voorgaande in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene woning op het perceel tussen [locatie D] en [locatie B] niet voldoet aan de richtpunten voor het Schurvelingenlandschap. [appellant sub 3] heeft verder niet gemotiveerd betwist dat wordt voldaan aan de overige richtpunten van de andere lagen van de kwaliteitskaart.
De conclusie is dat op het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] sprake is van inpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening Ruimte 2014. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 2.2.1 is vastgesteld.
Ten aanzien van het betoog dat het plan is vastgesteld in strijd met de Verordening Ruimte 2014, omdat de te slopen bebouwing op grote afstand van het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] staat en geen relatie heeft met dit perceel, overweegt de Afdeling dat de Verordening Ruimte 2014 hieraan niet in de weg staat, nu deze verordening over een dergelijke relatie geen specifieke bepalingen bevat.
Wat betreft het betoog dat de raad de ruimte voor ruimteregeling onjuist heeft toegepast, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft ter zitting gesteld dat het wegbestemmen en slopen van bestaande bebouwing, conform de ruimte voor ruimteregeling uit de Verordening Ruimte oud moet worden beschouwd als een aanvullende ruimtelijke maatregel als bedoeld in artikel 2.2.1, derde lid, van de Verordening Ruimte 2014 die wordt getroffen voor de locatie waar sprake is van aanpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder b. Ter plaatse van het perceel tussen [locatie A] en [locatie B] is echter sprake van inpassen en niet van aanpassen, waardoor de ruimte voor ruimteregeling niet is toegepast op dit perceel. Het betoog van [appellant sub 3] kan reeds hierom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Het betoog faalt.
De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2]
Verordening Ruimte 2014
9. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de Prutweg in strijd met artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 en het op 11 oktober 2012 door het college van gedeputeerde staten vastgestelde "Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee" (hierna: het gebiedsprofiel) is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat ter plaatse van de Prutweg sprake is van aanpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, maar dat niet wordt voldaan aan de daarin opgenomen voorwaarde dat de voorziene ontwikkeling zorgvuldig moet worden ingepast in de omgeving. Volgens [appellant sub 1] en anderen is in het plan geen rekening gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en leiden de voorziene zeven woningen tot een aanzienlijke kwalitatieve verslechtering van het landschap. De omstandigheid dat in de plantoelichting wel is ingegaan op het gebiedsprofiel achten zij onvoldoende. Bovendien is het plan volgens [appellant sub 1] en anderen ook in strijd met het gebiedsprofiel, omdat hierin staat dat versnippering en bouwen buiten de afgeronde dorpskern moet worden tegengegaan. Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de in het plan voorgenomen aanvullende ruimtelijke maatregelen onvoldoende zijn en ten onrechte niet binnen het plangebied zijn getroffen. Volgens [appellant sub 1] en anderen heeft de raad de van toepassing verklaarde ruimte voor ruimteregeling onjuist toegepast, onder meer door voor elke te slopen woning één compensatiewoning toe te staan. Door de onjuiste toepassing van de ruimte voor ruimteregeling is het plan ook in strijd met de Verordening Ruimte oud, aldus [appellant sub 1] en anderen.
Ook [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd met het gebiedsprofiel is vastgesteld, omdat door de woningbouwlocatie aan de Prutweg inbreuk wordt gemaakt op de bestaande, afgeronde dorpsrand.
De raad betwist dat het plan leidt tot een onevenredige kwaliteitsverslechtering. Volgens de raad ligt de locatie niet los van de bestaande dorpsstructuur en worden de woningen onderdeel van het dorp.
In overweging 9.3 gaat de Afdeling in op de gestelde strijd met de Verordening Ruimte oud en onder 9.4 wordt ingegaan op de betogen ten aanzien van de Verordening Ruimte 2014. Tot slot worden de betogen over het gebiedsprofiel onder 9.5 behandeld. Overweging 9.6 bevat een tussenconclusie ten aanzien van dit onderwerp.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit vormde de Verordening Ruimte 2014 de relevante provinciale regelgeving, waaraan de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan is gebonden. De Verordening Ruimte oud gold derhalve niet meer ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, zodat reeds daarom er geen sprake van kan zijn dat het bestemmingsplan in strijd met de Verordening Ruimte oud is vastgesteld.
De Afdeling stelt met [appellant sub 1] en anderen en de raad vast dat de ruimtelijke ontwikkeling die is voorzien aan de Prutweg naar zijn aard of schaal niet past binnen het gebied en dat op deze locatie daarom sprake is van aanpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening Ruimte 2014. Dit betekent dat de daar voorziene ontwikkeling uitsluitend toegestaan is als de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Daarvoor moet ingevolge sub i sprake zijn van een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart bij de VRM. Uit de plantoelichting noch uit andere stukken, waaronder het bij het bestemmingsplan behorende beeldkwaliteitsplan "Bestemmingsplan ‘Ruimte voor ruimte’; beeldkwaliteitsplan ten behoeve van de locatie Prutweg, Sommelsdijk" (hierna: het beeldkwaliteitsplan), volgt dat de raad voor een zorgvuldige inbedding van de zeven woningen aan de Prutweg rekening heeft gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De omstandigheid dat in de plantoelichting wel, beknopt, is ingegaan op de verhouding tussen het gebiedsprofiel en de voorziene ontwikkelingen aan de Prutweg acht de Afdeling in dit verband onvoldoende, omdat hieruit niet volgt in hoeverre de ontwikkeling zich verhoudt tot de richtpunten bij de kwaliteitskaart bij de VRM. De raad heeft derhalve niet gemotiveerd dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de voorziene zeven woningen aan de Prutweg ten minste gelijk blijft door een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de richtpunten van de kwaliteitskaart.
De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 2.2.1, eerste lid en onder b, sub ii, van de Verordening Ruimte 2014 aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden, indien dit nodig is. De Afdeling stelt vast dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom het treffen van dergelijke maatregelen niet nodig zou zijn. Het is derhalve niet uitgesloten dat op grond van de Verordening Ruimte 2014 het nemen van aanvullende maatregelen verplicht was. De Afdeling onderzoekt daarom in het hiernavolgende of door de raad voorziene maatregelen gezien kunnen worden als aanvullende maatregelen in de zin van artikel 2.2.1, eerste lid, onder b, sub ii, van de Verordening Ruimte 2014. De door de Afdeling te beoordelen maatregelen hebben alleen betrekking op de locatie aan de Prutweg, omdat alleen op die locatie sprake is van aanpassen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b. Ter plaatse van de overige locaties waar woningen zijn voorzien is naar het oordeel van de Afdeling sprake van inpassen, waarvoor geen aanvullende ruimtelijke maatregelen hoeven te worden te worden getroffen.
De raad heeft gesteld dat de aanvullende ruimtelijke maatregelen bestaan uit het beeldkwaliteitsplan en het wegbestemmen en slopen van bestaande bebouwing, waaronder woningen en kassen, conform de oppervlaktes uit de ruimte voor ruimteregeling uit de Verordening Ruimte oud. De desbetreffende percelen met de wegbestemde of te slopen bebouwing maken deel uit van dit plangebied, met uitzondering van de drie woningen nabij de Molendijk te Nieuwe-Tonge. De raad heeft over deze locatie nabij de Molendijk gesteld dat deze drie woningen in een ander bestemmingsplan liggen dat kort voor de vaststelling van het onderhavige plan is vastgesteld. Daartoe heeft de raad besloten, omdat de locatie van die drie woningen ruimtelijke samenhang heeft met de omliggende gronden daar. [appellant sub 1] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Volgens de raad moet het wegbestemmen van deze drie woningen nabij de Molendijk en het daardoor verplaatsen van drie bouwkavels worden beschouwd als een andere ruimtelijke maatregel als bedoeld in het derde lid, onder a, sub iv. Ook dit hebben [appellant sub 1] en anderen niet bestreden.
Het wegbestemmen en slopen van de overige bebouwing die is gelegen binnen het plangebied, moet volgens de raad worden beschouwd als duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt als bedoeld in artikel 2.2.1, derde lid, onder a, sub i, van de Verordening Ruimte 2014. In de toelichting bij de Verordening Ruimte 2014 staat hierover dat als uitgangspunt heeft te gelden dat voor de te saneren oppervlaktes aan leegstaande bebouwing wordt aangesloten bij de oppervlaktes uit de ruimte voor ruimteregeling uit de Verordening Ruimte oud. Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in ruil voor de sloop of het wegbestemmen van 1000 m2 bebouwing of 5000 m2 kassen één woning buiten bestaand dorpsgebied mag worden gebouwd. Van dit uitgangspunt kan, mits gemotiveerd, worden afgeweken. Zoals hiervoor al is overwogen heeft de raad er voor gekozen om aan te sluiten bij de oppervlaktes uit de ruimte voor ruimteregeling. In de plantoelichting staat een overzicht van de oppervlaktes te slopen bebouwing en de in ruil daarvoor te bouwen woningen. Uit het overzicht blijkt dat, de wegbestemde en te slopen woningen daargelaten, voldoende oppervlakte aan opstallen en kassen wordt gesloopt om negen woningen te kunnen bouwen. Met de toepassing van de ruimte voor ruimteregeling kunnen derhalve de aan de Prutweg voorziene woningen mogelijk worden gemaakt, terwijl de ruimte voor ruimteregeling als aanvullende ruimtelijke maatregel voor de overige locaties niet van belang is. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvullende ruimtelijke maatregelen die de raad heeft getroffen voor de locatie aan de Prutweg onvoldoende zijn.
Het gebiedsprofiel vormt de schakel tussen de kwaliteitskaart bij de VRM en de beeldkwaliteitsparagrafen van de gemeenten. Naar het oordeel van de Afdeling moet het gebiedsprofiel worden beschouwd als provinciaal beleid. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid, maar moet hiermee wel rekening houden.
Blijkens de kaarten in het gebiedsprofiel ligt de locatie aan de Prutweg in een aanwaspolder als onderdeel van het Zeekleipolderlandschap. In het gebiedsprofiel staat over dit landschap dat de dorpen als compacte kernen aan de rand van een polder liggen. Verder staat er over de aanwaspolders dat hier ruimte is voor ontwikkelingen die een beperkte verdichting/schaalverkleining van het open polderlandschap betekenen en bij voorkeur een meervoudiger karakter hebben, zoals nieuwe landgoederen. Het bestemmingsplan voorziet op de locatie aan de Prutweg in zeven vrijstaande huizen met veel groen aan de rand van de kern. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre onvoldoende rekening heeft gehouden met het gebiedsprofiel.
Over de dorpsranden staat in het gebiedsprofiel dat wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap, waarbij nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp. Verder staat in het gebiedsprofiel dat de dorpsrand niet vastligt en kan opschuiven door ontwikkelingen. In het gebiedsprofiel staat niet dat niet buiten de bestaande dorpsranden mag worden gebouwd. In de plantoelichting staat over de dorpsrand dat de kwaliteit en de openheid van de dorpsrand en de omgeving is verzekerd door de ruime kavels, de bestemming "Tuin" aan een deel van de locatie aan de Prutweg, de watergang ten zuidwesten van de woningen en de eisen in het beeldkwaliteitsplan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het gebiedsprofiel ook in zoverre onvoldoende in de belangenafweging van de raad is betrokken.
Hetgeen onder 9.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat door de voorziene woningen aan de Prutweg de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ten minste gelijk blijft, omdat de raad geen rekening heeft gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De aanvullende ruimtelijke maatregelen acht de Afdeling voldoende. Wat betreft het gebiedsprofiel moet worden geconcludeerd dat de raad hiermee rekening heeft gehouden en het gebiedsprofiel in zijn belangenafweging heeft betrokken.
Het betoog van [appellant sub 1] en anderen slaagt.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
Ladder duurzame verstedelijking en behoefte
10. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de ladder duurzame verstedelijking, zoals deze is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en artikel 2.1.1, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014. Daartoe voeren zij aan dat de raad niet heeft onderzocht of het plan voorziet in een actuele regionale behoefte. Volgens [appellant sub 1] en anderen moet ten minste de locatie aan de Prutweg worden gezien als een woningbouwlocatie, omdat hier niet alleen zeven woningen zijn voorzien, maar er ook concrete plannen zijn om nog eens 53 woningen naast de onderhavige locatie te bouwen. [appellant sub 1] en anderen wijzen in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015, zaak nr. 201406421/1/R4 (www.raadvanstate.nl). Tevens voeren zij aan dat de voorziene woningen aan de Prutweg ten onrechte niet binnen bestaand stedelijk gebied of bestaand stads- en dorpsgebied zijn voorzien en de locatie aan de Prutweg niet passend is ontsloten.
De raad stelt zich op het standpunt dat de ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing is op het onderhavige bestemmingsplan. Volgens de raad kunnen de voorziene ontwikkelingen niet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. De raad wijst in dit kader op de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2013, zaak nr. 201302867/1/R4 en 22 juli 2015, zaak nr. 201405299/1/R3 (www.raadvanstate.nl). De behoefte aan de voorziene woningen is geraamd in de Provinciale Woningbehoefteraming en sluit aan bij de gemeentelijke Woonvisie 2014-2020 (hierna: de woonvisie). Het woningbouwprogramma in de gemeente wordt jaarlijks herijkt en in overeenstemming gebracht met de huidige stand van zaken op de woningmarkt, aldus de raad.
In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro staat wat in het Bro en de daarop berustende bepalingen moet worden verstaan onder een stedelijke ontwikkeling. In deze bepaling noch elders is het begrip woningbouwlocatie nader gedefinieerd. Het begrip stedelijke ontwikkeling staat ook in artikel 2.1.1, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014. Met dit begrip wordt in de Verordening Ruimte 2014 hetzelfde bedoeld als in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, nu in de toelichting bij de Verordening Ruimte 2014 verduidelijkt is dat artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro als uitgangspunt is genomen.
Het plan voorziet in veertien woningen op zeven verschillende locaties binnen de gemeente. Zeven woningen zijn voorzien op de locatie aan de Prutweg, twee op een locatie tussen [locatie E] en [locatie F] te Ouddorp en de andere vijf woningen op vijf verschillende locaties. De percelen waarop de woningen zijn voorzien liggen verspreid binnen de gemeente. De onderlinge afstand tussen de locaties bedraagt minimaal 135 m en maximaal 26 km. Gelet op de onderlinge afstand tussen de verschillende locaties waarop de woningen zijn voorzien, kunnen de in het plan voorziene woningen naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De enkele omstandigheid dat de woningen compensatiewoningen betreffen, maakt dit niet anders.
Naar het oordeel van de Afdeling kan de locatie aan de Prutweg gelet op de daar voorziene kleinschalige woningbouw evenmin op zichzelf als een woningbouwlocatie worden aangemerkt. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat de locatie aan de Prutweg, gelet op de samenhang met de woningbouwplannen van Estate Invest voor de omliggende gronden, wel als woningbouwlocatie moet worden beschouwd, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft Estate Invest toegelicht dat het voornemen bestaat om op de gronden naast de voorziene zeven woningen aan de Prutweg in de toekomst het woningbouwproject Everdinapolder te realiseren, waarbinnen 53 woningen kunnen worden gerealiseerd. De locatie Everdinapolder is in de woonvisie opgenomen als reservelocatie. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in beginsel positief tegenover de wensen van Estate Invest te staan. Besluitvorming van het college van burgemeester en wethouders, de raad of het college van gedeputeerde staten voor de benodigde ontheffing van de Verordening Ruimte 2014 ontbreekt. Ook zijn de verschillende benodigde onderzoeken nog niet uitgevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling verschilt de onderhavige situatie hiermee van de in de door [appellant sub 1] en anderen genoemde uitspraak van 4 maart 2015 aan de orde situatie. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat de tien woningen waarin het bestemmingsplan voorzag onderdeel uitmaakten van een woningbouwlocatie van in totaal 72 woningen en het plan daarmee voorzag in een stedelijke ontwikkeling. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de raad al had ingestemd met de gehele woningbouwlocatie en de stedenbouwkundige kaders hiervoor. Nu dergelijke besluitvorming in de onderhavige zaak ontbreekt en het slechts een voornemen van Estate Invest betreft, is de Afdeling van oordeel dat de in dit bestemmingsplan voorziene zeven woningen niet in samenhang moeten worden bezien met de plannen voor de Everdinapolder.
De conclusie is dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet kunnen worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro en de Verordening Ruimte 2014, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte 2014 niet van toepassing zijn.
Het vorenstaande neemt niet weg dat de raad in het kader van de financieel-economische uitvoerbaarheid dient te beschrijven dat er behoefte is aan de voorziene woningen. Een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, kan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
In de woonvisie staat dat tot 2020 binnen de gemeente een behoefte aan 900 woningen bestaat. Voor de periode tot 2030 volgt uit de Provinciale Woningbehoefteraming dat de woningbehoefte nogmaals 900 woningen bedraagt. Volgens de woonvisie bedraagt het aanbod aan nieuwe woningen zo’n 1650 woningen. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel-economisch niet uitvoerbaar is. Overigens zijn de kavels voor de voorziene woningen aan de Prutweg inmiddels verkocht.
De betogen falen.
Regionale structuurvisie
11. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd met de Regionale Structuurvisie "Goeree-Overflakkee" (hierna: de regionale structuurvisie) is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat de woningbouwlocatie aan de Prutweg niet als uitbreidingslocatie is genoemd in de regionale structuurvisie en buiten het bestaand dorpsgebied is gelegen. Zij wijzen in dit kader erop dat ten tijde van de vaststelling van de regionale structuurvisie de raad ervoor heeft gekozen om de locatie aan de Prutweg niet aan te wijzen als woningbouwlocatie. Volgens [appellant sub 1] en anderen stelt de raad zich zonder motivering nu op een ander standpunt.
De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake kan zijn van strijd met de regionale structuurvisie, omdat het plan voorziet in kleinschalige bebouwing op een verspreid aantal locaties. Volgens de raad heeft de regionale structuurvisie niet tot doel om de situering van kleine ontwikkelingen als de onderhavige te regelen. Bovendien staat volgens de raad in de structuurvisie dat de helft van de woningbehoefte buiten de dorpskernen moet worden gerealiseerd. Verder is volgens de raad van belang dat de kaarten voor bestaand dorpsgebied hun actualiteit hebben verloren.
De regionale structuurvisie is in 2010 door de rechtsvoorgangers van de raad, de raden van de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee, vastgesteld. Gelet hierop en gelet op hetgeen in de plantoelichting vermeld staat, moet de regionale structuurvisie worden beschouwd als eigen beleid van de gemeente.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juli 2013, zaak nr. 201208712/1/R4 (www.raadvanstate.nl) is de raad in beginsel gehouden om overeenkomstig het eigen beleid te besluiten. In de regionale structuurvisie staat dat ongeveer 1000 woningen buiten de bestaande dorpscontouren moeten worden gebouwd. Hiervoor zijn op de kaarten bij de regionale structuurvisie de dorpscontouren verruimd en zijn uitbreidingslocaties aangewezen. Ter plaatse van de locatie van de Prutweg is de bestaande dorpscontour niet verruimd en de locatie is evenmin aangewezen als uitbreidingslocatie. Voor zover de raad betoogt dat de regionale structuurvisie de ontwikkeling van compensatiewoningen en kleinschalige woningbouwprojecten buiten bestaand dorpsgebied altijd toestaat, overweegt de Afdeling dat hiervoor in de regionale structuurvisie geen aanknopingspunten te vinden zijn. Derhalve moet worden geoordeeld dat de raad het plan in strijd met de regionale structuurvisie heeft vastgesteld.
Met de verwijzing naar het gewijzigde provinciale ruimtelijke beleid en de stelling dat de regionale structuurvisie hierdoor verouderd is, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling tevens onvoldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval van zijn beleid is afgeweken.
Het betoog slaagt.
Beeldkwaliteitsplan
12. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] kunnen zich voorts niet verenigingen met het vastgestelde beeldkwaliteitsplan.
[appellant sub 1] en anderen betogen onder meer dat de voorziene landschappelijke inpassing onvoldoende is gewaarborgd, omdat de beschrijving van de gewenste beeldkwaliteit in het beeldkwaliteitsplan onvoldoende concreet is. Verder vrezen [appellant sub 1] en anderen dat de beloofde ruime opzet en lage woningdichtheid van de locatie aan de Prutweg niet wordt gerealiseerd. Tevens voeren zij aan dat in de planregels ten onrechte niet is gewaarborgd dat de erfafscheidingen moeten bestaan uit groen en wordt volgens hen ten onrechte niet het gehele plangebied aan de Prutweg groen omzoomd.
[appellant sub 2] betoogt dat het beeldkwaliteitsplan ten onrechte niet voorziet in de landschappelijke inpassing van de voorziene woningen aan de Prutweg. Verder betoogt hij dat in artikel 11, lid 11.4, onder 11.4.2, van de planregels ten onrechte wordt verwezen naar de beeldkwaliteitsparagraaf in plaats van het beeldkwaliteitsplan. Hij vreest dat deze discrepantie in de toekomst zal leiden tot problemen.
In artikel 11, lid 11.4, onder 11.4.2, van de planregels staat, kort gezegd, dat de gebouwen ter plaatse van het plangebied aan de Prutweg alleen zijn toegestaan als de gebouwen landschappelijk worden ingepast conform de beeldkwaliteitsparagraaf die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. De raad heeft ter zitting erkend dat in deze planregel abusievelijk is verwezen naar de beeldkwaliteitsparagraaf in plaats van het beeldkwaliteitsplan. Hiermee stelt de raad zich thans op een ander standpunt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, terwijl niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding hebben gegeven. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog van [appellant sub 2] slaagt in zoverre.
Gelet op het voornemen van de raad om de hiervoor geconstateerde omissie te herstellen, zal de Afdeling hierna ingaan op de verschillende beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] over het beeldkwaliteitsplan en de borging daarvan in de planregels. Hierbij leest de Afdeling in artikel 11, lid 11.4, onder 11.4.2, van de planregels in plaats van beeldkwaliteitsparagraaf, beeldkwaliteitsplan.
Met het oog op de landschappelijke inpassing van de voorziene zeven woningen aan de Prutweg heeft de raad het beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Uit artikel 11, lid 11.4, onder 11.4.2, van de planregels volgt dat de voorziene bebouwing in overeenstemming dient te zijn met de eisen uit het beeldkwaliteitsplan. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beeldkwaliteitsplan dermate onduidelijk is of onvolledig is dat hiernaar ten onrechte wordt verwezen in lid 11.4, onder 11.4.2, van de planregels.
Het beeldkwaliteitsplan gaat uit van een ruime opzet van de zeven woningen aan de Prutweg. Volgens het beeldkwaliteitsplan kan dit worden bereikt, omdat de bebouwingsdichtheid binnen de bestemming "Wonen - 1" aan de Prutweg door het maximumaantal woningen van zeven en de oppervlakte van de bestemming, lager zal zijn dan de bebouwingsdichtheid van de naastgelegen woonwijk. In artikel 11, lid 11.2, onder 11.2.1, van de planregels is verder bepaald dat de afstand tussen de woning en de zijdelingse perceelgrens ten minste drie meter dient te bedragen. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat door de genoemde afstand en het maximumaantal woningen de ruime opzet van de locatie aan de Prutweg onvoldoende is gewaarborgd.
Aan de zuidzijde en de westzijde van de locatie aan de Prutweg voorziet het plan in de bestemming "Tuin", alwaar niet mag worden gebouwd. Deze zijden van de locatie grenzen aan het landelijke gebied. De oostzijde van de locatie grenst aan de bestaande woonwijk en aan de noordzijde ligt een agrarisch perceel met bebouwing. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woningen hiermee voldoende landschappelijk zijn ingepast en heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een verdere groene omzoming van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de Prutweg.
In het beeldkwaliteitsplan staat over erfafscheidingen: "de erfafscheidingen dienen zoveel mogelijk met beplanting te worden gerealiseerd. Dit wordt gestimuleerd door de positionering van de woning op de kavels. Erfafscheidingen in de vorm van een combinatie van een constructie en begroeiing zijn denkbaar." Gelet op artikel 11, lid 11.4, onder 11.4.2, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hiervoor in de planregels een specifieke voorwaardelijke verplichting had moeten opnemen.
Het betoog van [appellant sub 1] en anderen faalt.
In het beeldkwaliteitsplan staat onder meer dat de bebouwingsdichtheid lager zal zijn dan van de naastgelegen woonwijk en dat wordt ingezet op een groene rand van de locatie aan de Prutweg. Het beeldkwaliteitsplan bevat verder voorschriften over het materiaalgebruik bij de voorziene woningen. Daargelaten dat de planregels ook regels bevatten ten behoeve van de landschappelijke inpassing, voorziet het beeldkwaliteitsplan, anders dan [appellant sub 2] betoogt, hiermee wel in de landschappelijke inpassing van de woningen aan de Prutweg.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt in zoverre.
Aard en omvang van de voorziene woningen, bijgebouwen en overkappingen
13. [appellant sub 1] en anderen betogen tevens dat de ruimtelijke gevolgen van de voorziene woningen aan de Prutweg groter zullen zijn dan de raad bij de vaststelling van het plan voor ogen heeft gehad. Daartoe voeren zij aan dat het plan niet voorziet in een maximumbouwhoogte voor de voorziene woningen en stellen zij dat de landschappelijke inpassing van bijgebouwen en overkappingen, mede door de toegestane omvang, onvoldoende is verzekerd. Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat in artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.2, ten onrechte geen grens is gesteld aan de maximale inhoud van de woningen na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid. Volgens hen voorziet het plan verder ten onrechte in de mogelijkheid dat in een woning een bed & breakfast wordt gevestigd.
[appellant sub 2] betoogt dat de bijgebouwen en overkappingen overal op de percelen mogen worden gebouwd, mits 3 m achter de voorgevelrooilijn. Hij acht dit ruimtelijk ongewenst. [appellant sub 2] betoogt ook dat het plan ten onrechte voorziet in mogelijkheden voor een bed & breakfast in de woningen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2, onder 11.2.1, van de planregels is per woning 75 m2 aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Deze bijgebouwen en overkappingen kunnen vrij op de percelen worden geplaatst, mits 3 m achter de voorgevelrooilijn. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting gesteld dat hij deze oppervlakte passend vindt, omdat aan de Prutweg grote, vrijstaande woningen zijn voorzien. Volgens de raad leidt deze oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen en de mogelijkheid om deze vrij op de percelen te bouwen niet tot een verminderde landschappelijke inpassing. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De raad heeft dan ook zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat 75 m2 aan bijgebouwen en overkappingen bij de voorziene woningen aan de Prutweg passend is. De raad heeft ook in redelijkheid kunnen besluiten om geen nadere regels over de situering van de bijgebouwen en overkappingen op de percelen in de planregels op te nemen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.2, kan het college van burgemeester en wethouders van de bovenstaande maximale omvang van bijgebouwen afwijken, mits de bijgebouwen vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn, dan wel op andere wijze in het landschap zijn ingepast. Gelet op de voorwaardelijke verplichting uit artikel 11, lid 11.4, onder 11.4.2, zal hierbij onder meer moeten worden voldaan aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de landschappelijke inpassing van bijgebouwen en overkappingen onvoldoende is verzekerd.
Blijkens de verbeelding bedraagt de maximum goothoogte van de voorziene woningen aan de Prutweg 6 m. Het plan voorziet niet in een maximum bouwhoogte, maar wel in de verplichting om de woningen te voorzien van een kap. De afmetingen van deze kap zijn niet gemaximeerd. Verder kan op grond van artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.1, van de planregels het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen om de inhoud van een woning te vergroten. In de planregels is geen maximale inhoud van de woningen na toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Volgens de raad is geen maximale bouwhoogte of maximale inhoud na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid voorgeschreven, omdat dit niet gebruikelijk is in de gemeente. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom het ontbreken van een maximale bouwhoogte en het ontbreken van een maximale inhoud na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, op deze locatie aan de rand van de kern Sommelsdijk ruimtelijk aanvaardbaar is. Overigens heeft de raad ter zitting aangegeven dat hij bij nader inzien er geen bezwaren tegen heeft om ter plaatse van de Prutweg een maximale bouwhoogte en maximale inhoud na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in het plan op te nemen.
Binnen de bestemming "Wonen - 1" is, onder voorwaarden, een bed & breakfast toegestaan. Deze voorwaarden betreffen onder meer een maximale oppervlakte voor deze activiteit en de eis dat een bed & breakfast niet mag leiden tot onevenredige verkeers- en parkeerhinder. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij door een bed & breakfast zodanige hinder zullen ondervinden dat de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om deze activiteit ter plaatse toe te staan.
Het betoog van [appellant sub 1] en anderen slaagt.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
Verkeer
14. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de voorziene zeven woningen aan de Prutweg zijn gesitueerd op de locatie van de voorziene noordwestelijke randweg. Volgens hen heeft de raad dit ten onrechte niet in zijn besluitvorming betrokken. Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat in de "Memo voor de werkgroep verkeer" van 3 oktober 2014 (hierna: verkeersmemo) staat dat de verkeersveiligheid van fietsers op de Prutweg een aandachtspunt vormt, vanwege het vele landbouw- en vrachtverkeer dat gebruik maakt van de Prutweg. Volgens [appellant sub 1] en anderen heeft de raad ook dit belang ten onrechte niet betrokken in zijn besluitvorming.
In het verleden heeft de gemeente onderzoek gedaan naar een noordwestelijke randweg bij Sommelsdijk en Middelharnis. De randweg zou als een doorgaande weg met woningen worden aangelegd, maar door het beperkte verkeersaanbod is deze randweg tot op heden niet gerealiseerd of in een bestemmingsplan als zodanig bestemd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat er geen plannen zijn om de noordwestelijke randweg aan te leggen. Mocht hiertoe alsnog worden besloten, dan zal volgens de raad rekening worden gehouden met de nieuwe woningen aan de Prutweg. Gelet op het ontbreken van concrete plannen voor de noordwestelijke randweg, heeft de raad hiermee geen rekening hoeven te houden.
Wat betreft de verkeersveiligheid op de Prutweg staat in de verkeersmemo niet dat de toekomstige verkeerssituatie onaanvaardbaar is, maar dat wordt aanbevolen om voorzieningen als straatverlichting en een trottoir bij de Prutweg aan te leggen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij de Prutweg een trottoir zal worden aangelegd dat leidt naar een langzaamverkeerpad. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeerssituatie op de Prutweg na de realisering van het plan aanvaardbaar is.
Het betoog faalt.
Natura 2000
15. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de woningbouw aan de Prutweg voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Haringvliet.
De locatie aan de Prutweg ligt op ongeveer 1500 m van het Natura 2000-gebied Haringvliet. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan door de beperkte omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering of significant verstorend effect kan hebben op dit Natura 2000-gebied. [appellant sub 1] en anderen hebben hun betoog dat dit onjuist is niet nader onderbouwd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet zal leiden tot significante negatieve effecten.
Het betoog faalt.
Bedrijfsvoering [appellant sub 1A]
16. [appellant sub 1] en anderen betogen tevens dat een van hen, [appellant sub 1A], door de voorziene woningen aan de Prutweg in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat het plan daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat ter plaatse van zijn perceel bedrijven uit milieucategorieën 1 en 2 en een paardenfokkerij zijn toegestaan. Volgens [appellant sub 1] en anderen heeft de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte veronderstelt dat deze activiteiten beperkt zijn tot de bebouwing op het perceel. Volgens hen wordt het gehele perceel en niet alleen de bebouwing gebruikt voor deze activiteiten. Bovendien mag op het perceel van [appellant sub 1A] op korte afstand van het plangebied aan de Prutweg agrarische activiteiten worden ontplooid.
Aan een deel van de gronden van [appellant sub 1A] aan de [locatie G] is blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan "Sommelsdijk" de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - paardenfokkerij" en "specifieke vorm van bedrijf - antiekrestauratiebedrijf" en een bouwvlak toegekend. Aan de overige gronden is de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" toegekend. De gronden met de bestemming "Bedrijf" liggen op ongeveer 100 m van de bestemming "Wonen - 1" in het plangebied aan de Prutweg, de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" liggen op ongeveer 20 m van de bestemming "Wonen - 1".
Op de gronden met de bestemming "Bedrijf" mag [appellant sub 1A] onder meer een paardenfokkerij uitoefenen. Volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten geldt hiervoor een richtafstand van 100 m ten opzichte van het gebiedstype rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De andere functies die mogen worden uitgeoefend op de gronden met de bestemming "Bedrijf" hebben kleinere richtafstanden. De gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" zijn ingevolge artikel 3 van de planregels van het bestemmingsplan "Sommelsdijk" bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Door het ontbreken van een bouwvlak op deze gronden is het, anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen, niet mogelijk hier een veehouderij of witlofkwekerij te vestigen. Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben gesteld dat [appellant sub 1A] in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt, omdat hij op het perceeldeel met de agrarische bestemming ook zijn paardenfokkerij en -houderij uitoefent, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, aanhef en sub a, ten derde, van de planregels van het bestemmingsplan "Sommelsdijk" het gebruik van deze gronden voor een paardenhouderij niet is toegestaan.
Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 1A]. Evenmin biedt het aangevoerde aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.
Het betoog faalt.
Watercompensatie
17. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in voldoende watercompensatie ter plaatse van de Prutweg. Daartoe voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat in de zienswijzennota staat dat de toekomstige verharding op de locatie aan de Prutweg maximaal 9.940 m2 bedraagt, terwijl volgens hen het maximaal verhard oppervlak groter is. Verder voeren [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] aan dat de raad ten onrechte het bestaande water in ’s Landshaven heeft meegeteld bij de watercompensatie, omdat dit bestaand water is en buiten het plangebied ligt.
Gedurende de procedure hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en de raad verschillende getallen van het maximaal verhard oppervlak voor de locatie aan de Prutweg genoemd, met een maximum van 12.226 m2. Op grond van het beleid van het Waterschap Hollandse Delta dient 10% van de gehele toename van verhard oppervlak te worden gecompenseerd in de vorm van open water. Het plan voorziet in ongeveer 1.400 m2 water bij de locatie aan de Prutweg. Daarnaast zal buiten het plangebied ongeveer 900 m2 water worden gerealiseerd. Nu vaststaat dat in het plangebied meer dan 10% van het maximaal verhard oppervlakte zal worden gecompenseerd in de vorm van open water, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan vanwege het aspect water niet uitvoerbaar is.
De betogen falen.
Herhalen en inlassen zienswijze door [appellant sub 1] en anderen
18. [ appellant sub 1] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] en anderen hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
[appellant sub 3]
19. Het beroep van [appellant sub 3], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" ter plaatse van de [locatie C], is niet-ontvankelijk. Voor het overige is het beroep ongegrond.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2]
20. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestemmingsplan te herstellen door:
a. met inachtneming van overweging 9.4 draagkrachtig te motiveren dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de voorziene zeven woningen aan de Prutweg ten minste gelijk blijft door een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de richtpunten van de kwaliteitskaart, dan wel een andere planregeling vast te stellen voor het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de Prutweg;
b. met inachtneming van overweging 11.2 draagkrachtig te motiveren dat de voorziene woningen aan de Prutweg niet in strijd zijn met de regionale structuurvisie dan wel draagkrachtig te motiveren waarom de raad in zoverre afwijkt van de regionale structuurvisie, dan wel een andere planregeling vast te stellen voor het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de Prutweg;
c. met inachtneming van overweging 12.1 artikel 11, lid 11.4, onder 11.4.2, van de planregels te wijzigen;
d. met inachtneming van overweging 13.2 een maximumbouwhoogte voor de woningen aan de Prutweg in het plan op te nemen en in artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.1, van de planregels een maximale inhoud voor de woningen op te nemen.
Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een eventueel gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast. Het eventuele nieuwe of gewijzigde besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
21. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
Proceskosten
22. Ten aanzien van [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Relativiteit
23. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepassing van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 3], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor het perceel [locatie C] te Ouddorp, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 3] voor zover ontvankelijk ongegrond;
III. draagt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
a. met inachtneming van rechtsoverweging 20 de gebreken in het besluit van 18 juni 2015, besluitnummer 13, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte" te herstellen;
b. de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe of gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
IV. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 18 juni 2015, besluitnummer 13, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de Prutweg, tot het moment waarop de Afdeling einduitspraak doet dan wel het besluit van 18 juni 2015 anderszins onherroepelijk wordt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Nijholt, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Nijholt
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
767.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:6
1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij de Awb behorende bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Artikel 8:51d
Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht: bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
[…]
Wet ruimtelijke ordening:
a. een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 1.1.1
In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen/
Artikel 3.1.6
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Verordening Ruimte 2014
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
y. kwaliteitskaart: kaart van de Visie ruimte en mobiliteit en die is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving;
[…]
ii. ruimtelijke ontwikkeling: nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
1. Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
i. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
ii. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
iii. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
1. Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is
gewaarborgd door:
i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij
het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het
gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen
a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
i. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
ii. wegnemen van verharding;
iii. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
iv. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
4. Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte"
Artikel 11 Wonen - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
[…]
d. bed & breakfast;
e. landschappelijke inpassing en instandhouding van de landschappelijke inpassing ter plaatse van het bestemmingvlak aan de Prutweg te Sommelsdijk, conform het bepaalde in lid 11.4.2;
[…]
Bouwregels
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
Gebouwen
a. binnen het bouwvlak het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal woningen;
b. de woning dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
c. in afwijking van het bepaalde onder a ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan aangegeven;
d. ter plaatse van het bestemmingsvlak aan de Prutweg te Sommelsdijk tevens het volgende geldt:
1. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gerealiseerd;
2. de woningen die evenwijdig aan de Prutweg worden gerealiseerd, dienen met de voorgevel op de Prutweg georiënteerd te worden;
3. de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
4. de woningen dienen voorzien te worden van een kap;
e. de inhoud van een woning inclusief aan- en uitbouwen (maar exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) maximaal 750 m3 mag bedragen, tenzij de inhoud van de bestaande woning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de goothoogte van een woning niet meer mag bedragen dan aangegeven;
g. bij iedere woning vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd, mits:
1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m2;
3. de vrijstaande bijgebouwen en overkappingen minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
4. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
Afwijken van de bouwregels
Grote inhoud woning
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 onder d ten behoeve een grotere inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen (maar exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) onder de voorwaarden dat:
a. de grotere inhoud van de woning vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
b. de grotere inhoud van de woning vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.
Grotere oppervlakte bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, onder f, onder 2, ten behoeve een grotere oppervlakte aan bijgebouwen onder de voorwaarden dat:
a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij een woning niet meer bedraagt dan:
1. m2 voor percelen met een oppervlakte van 5.000 m2 tot 10.000 m2;
2. 125 m2 voor percelen met een oppervlakte van minimaal 10.000 m2;
b. de bijgebouwen vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn dan wel op andere wijze in het landschap zijn ingepast.
specifieke gebruiksregels
Bed & breakfast
Het gebruik van hoofdgebouwen of bijgebouwen voor beroepsmatige activiteiten in of bij de woning alsmede bed & breakfast is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing, tot een maximum van 50 m2;
b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
c. detailhandel is niet toegestaan;
d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).
Voorwaardelijke verplichting
Het realiseren van gebouwen is ter plaatse van het bestemmingsvlak aan de Prutweg te Sommelsdijk alleen toegestaan indien deze gebouwen landschappelijk worden ingepast en deze landschappelijke inpassing in stand gehouden wordt. De landschappelijke inpassing dient plaats te vinden conform de beeldkwaliteitsparagraaf die als bijlage is gevoegd bij de toelichting van het onderhavige bestemmingsplan.
Bestemmingsplan "Sommelsdijk"
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
Agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassenen/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;
b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
c. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
d. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
e. bollenteelt: de teelt van bollen;
f. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
g. intensieve kwekerij: de teelt van planten, algen, vissen en ongewervelde dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht, met uitzondering van witlofteelt;
h. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardrijschool en manege.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1
bestemmingsomschrijving
Algemeen
De voor "Agrarisch met waarden - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een grond gebonden agrarisch bedrijf met uitzondering van:
1. sierteelt en bosbouw;
2. intensieve kwekerij;
3. paardenhouderij.
Artikel 4 Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
Algemeen
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels, met uitzondering van:
[…]
Specifieke vorm van bedrijf - paardenfokkerij
Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - paardenfokkerij" zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paardenfokkerij.
Specifieke vorm van bedrijf - antiekrestauratiebedrijf
Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - antiekrestauratie bedrijf" zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een antiekrestauratiebedrijf.