Raad van State, 04-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1176, 201505545/1/A2
Raad van State, 04-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1176, 201505545/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 4 mei 2016
- Datum publicatie
- 4 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:1176
- Zaaknummer
- 201505545/1/A2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) toegewezen.
Uitspraak
201505545/1/A2.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2015 in zaak nr. 14/4059 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) toegewezen.
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door J.F.L.M. Geerts, is verschenen.
Overwegingen
De voorgaande procedure
1. [appellant] heeft bij e-mail van 22 april 2014 onder verwijzing naar de Wob het college verzocht om toezending van een aantal documenten en de beantwoording van een aantal in die e-mail gestelde vragen. Bij e-mail van 28 april 2014 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op het verzoek van 22 april 2014, aansprakelijk gesteld voor mogelijke schade die voortvloeit uit het niet verstrekken van de gevraagde informatie, alsook het verzoek van 22 april 2014 aangevuld en verzocht om toezending van tevens de publicatie van het gevestigde voorkeursrecht, zoals bedoeld in de Wet Voorkeursrecht Gemeente en de onderliggende planvisie ter zake "Drachten-Oost".
Bij e-mail van 21 mei 2014 heeft [appellant] het college opnieuw in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 22 april 2014. Daarbij heeft hij verzocht een schadebesluit te nemen op basis van artikel 8:73 (oud), nu artikel 8:88 tot en met 8:95, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) over de schade die hij lijdt indien de gevraagde gegevens niet of niet tijdig worden verstrekt. In die e-mail heeft hij gesteld zijn schade voorlopig te begroten op een bedrag van € 589.914,00, vermeerderd met exploitatieschade ter zake van zestig woningen en de wettelijke rente.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het college beslist op het Wob-verzoek en afschriften van documenten aan [appellant] verstrekt.
Bij e-mail van 28 mei 2014 heeft [appellant] het college meegedeeld dat het hem niet alle gevraagde stukken heeft toegestuurd. Hij stelt twee stukken, waarnaar is verwezen in de stukken die het college hem heeft toegezonden, niet ontvangen te hebben.
Bij e-mail van 13 juni 2014 heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij de gemeente, onder verwijzing naar de artikelen 8:88 tot en met 8:95 van de Awb, verzocht hem schadeloos te stellen ter zake van een claim om zestig woningen te mogen bouwen.
2. Volgens het besluit op bezwaar van 24 juli 2014 heeft het college bij vergissing bij het besluit van 21 mei 2014 de twee stukken waarom [appellant] in de e-mail van 28 april 2014 heeft verzocht niet aan hem gezonden, maar die stukken bij dat besluit alsnog aan hem gezonden. In dat besluit is verder vermeld dat na uitvoerig archiefonderzoek is gebleken dat de gemeente niet beschikt over de twee documenten waarom [appellant] bij e-mail van 28 mei 2014 heeft verzocht. Het dictum van het besluit op bezwaar luidt als volgt: "Wij hebben besloten om uw bezwaar gegrond te verklaren voor wat betreft het verstrekken van de publicatie van het gevestigde voorkeursrecht, zoals bedoelt in de Wet voorkeursrecht Gemeente, als mede het onderliggende planvisie ter zake "Drachten Oost" en het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren."
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de mededeling van het college dat de nog door [appellant] gewenste documenten niet onder het college berusten niet ongeloofwaardig is en dat [appellant] in beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gevraagde documenten wel bij het college berusten. De rechtbank heeft het beroep daarom op dit punt ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft ten aanzien van de schadeclaim overwogen dat de basis van deze procedure de aanvraag van 22 april 2014 is, dat die aanvraag geen verzoek om een schadebesluit bevat en dat reeds hierom de schadeclaim van [appellant] geen onderdeel kan uitmaken van deze procedure. Dat [appellant] in latere correspondentie met het college heeft aangegeven schade te lijden, dan wel schade heeft geclaimd, maakt volgens de rechtbank niet dat dit geschil daarop mede betrekking heeft.
Van toepassing zijnde wetgeving
4. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Behandeling van het hoger beroep
5. In hoger beroep is de verstrekking van documenten door het college op basis van het Wob-verzoek niet meer in geschil. Hetgeen partijen nu nog verdeeld houdt betreft de vraag of het college op verzoek van [appellant] een zelfstandig schadebesluit heeft genomen en de vraag of [appellant] bij de rechtbank een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb heeft ingediend.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank geen uitspraak op zijn beroep heeft gedaan. Hij voert aan dat zijn beroep was gericht tegen het zelfstandig schadebesluit dat volgens hem is vervat in het besluit van het college van 24 juli 2014 en niet tegen de besluiten op zijn Wob-verzoek. Hij stelt dat hij dit heeft verduidelijkt in zijn brief aan de rechtbank van 15 oktober 2014, nu hij daarin heeft gesteld dat het beroep was gericht tegen de ongegrondverklaring voor het overige in het besluit van 24 juli 2014 voor zover daarbij zijn verzoek om schadevergoeding was afgewezen.
6.1. Bij aanvullend beroepschrift van 15 oktober 2014 heeft [appellant] gesteld dat het beroep is gericht tegen het besluit van het college van 24 juli 2014, voor zover daarbij het door hem gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard. [appellant] voert aan dat hij schade lijdt doordat het college hem niet alle gevraagde documenten heeft kunnen verstrekken nu deze niet onder het college berusten, hetgeen volgens hem het gevolg is van onzorgvuldig archiefbeheer door het college. [appellant] voert verder aan dat hij zich ervan bewust is dat gezien de hoogte van zijn gestelde schade een civiele schadestaatprocedure gevoerd dient te worden. Dat betekent volgens hem echter niet dat de rechtbank het college niet kan veroordelen tot een schadevergoeding ten bedrage van € 24.000,00 en het verzoek voor het overige kan verwijzen naar een schadestaatprocedure.
6.2. Het besluit van het college van 24 juli 2014 betrof alleen het Wob-verzoek van [appellant]. Het besluit bevat geen overwegingen of standpunten van het college over de door [appellant] gestelde schade.
[appellant] heeft in het nader beroepschrift bij de rechtbank als beweerdelijke schadeoorzaak onzorgvuldig archiefbeheer door het college gesteld. Dit is geen schadeoorzaak als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Hij heeft in beroep noch hoger beroep een onrechtmatig besluit of een andere in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb vermelde schadeoorzaak aangewezen ten gevolge waarvan hij stelt schade te hebben geleden. De rechtbank kon daarom geen kennis nemen van het verzoek om schadevergoeding in het nader beroepschrift en had zich in zoverre onbevoegd moeten verklaren. Nu de rechtbank van het verzoek geen kennis heeft genomen, leidt dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Borman w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
507.