Home

Raad van State, 15-06-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1626, 201503026/1/A1

Raad van State, 15-06-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1626, 201503026/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 juni 2016
Datum publicatie
15 juni 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:1626
Zaaknummer
201503026/1/A1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 april 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een bestaande praktijkruimte tot woning op het perceel [locatie] te Nuenen.

Uitspraak

201503026/1/A1.

Datum uitspraak: 15 juni 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Vereniging Bewoners Centrum Nuenen, (hierna: VBCN), gevestigd te Nuenen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2015 in zaak nr. 14/3412 in het geding tussen:

VBCN

en

het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een bestaande praktijkruimte tot woning op het perceel [locatie] te Nuenen.

Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft het college het door VBCN daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 2 maart 2015 heeft de rechtbank het door VBCN daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft VBCN hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 201501945/1/A1 ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar VBCN, vertegenwoordigd door voorzitter, en het college, vertegenwoordigd door C.M.G. Schoof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan strekt tot verbouwing van een bestaande praktijkruimte tot woning. Het pand betreft een voormalige telefooncentrale van de PTT die later als naaiatelier en als tandartspraktijk in gebruik is geweest. VBCN verzet zich tegen realisering van het bouwplan.

Volgens artikel 3, eerste lid, van de statuten van VBCN heeft de vereniging ten doel in de ruimste zin het behartigen van de belangen van omwonenden van het centrum van Nuenen teneinde handhaving van het woon- en leefklimaat in positieve zin te bewerkstelligen, rekening houdend met de belangen van mens, dier, natuur en milieu.

2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

3. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

4. De rechtbank heeft overwogen dat de doelstelling van VBCN weliswaar voldoende concreet en algemeen is geformuleerd om aan te nemen dat VBCN door het besluit van 14 april 2014 kan worden getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt, maar dat het college het bezwaar van VBCN terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu VBCN niet rechtstreeks in haar belang wordt geraakt, maar slechts het belang van haar voorzitter, ter zake waarvan de rechtbank in een andere procedure uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat haar op generlei wijze is gebleken dat een of meer leden van VBCN zich hebben gemengd in het geschil dan wel dit op enig andere wijze steunen.

5. VBCN betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij belanghebbende is bij de bij besluit van 14 april 2014 verleende omgevingsvergunning voor het bouwplan. Hiertoe voert zij aan dat het college VBCN, dat ongeveer zestig betalende leden heeft, meermalen als belanghebbende heeft aangemerkt bij andere ruimtelijke besluiten en zij op verzoek van de gemeente heeft geparticipeerd in de ontwikkeling van de kloostertuin.

5.1. VBCN komt blijkens haar doelstelling op voor de belangen van de omwonenden van het centrum van Nuenen. Aannemelijk is dat verschillende bewoners van dit gebied gevolgen van de voorgenomen activiteit in het centrum van Nuenen kunnen ondervinden. VBCN brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van individuele natuurlijke personen die door dat besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door VBCN tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Gelet op het vorenstaande dient VBCN als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt. Dat de voorzitter van VBCN, die als gemachtigde optreedt, ook een eigen individueel belang heeft, ter zake waarvan de rechtbank in een andere procedure uitspraak heeft gedaan, doet daaraan niet af. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.

6. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het college het bezwaarschrift van VBCN bij besluit van 26 augustus 2014 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, het besluit dient te worden vernietigd en het college alsnog op het door VBCN gemaakte bezwaar zal moeten beslissen. Hierbij wijst de Afdeling er op dat het bezwaar van VBCN ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede geacht moet worden te zijn gericht tegen de nadere besluiten van 6 januari 2015, 6 mei 2015 en 17 november 2015.

De Afdeling heeft bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2016:1627, die betrekking heeft op hetzelfde bouwplan als waartegen VBCN zich in deze procedure verzet, overwogen dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor vernietiging van het besluit van 6 januari 2015, dat het besluit van 26 augustus 2014 hangende de beroepsprocedure heeft vervangen. De Afdeling heeft voorts de van rechtswege ontstane beroepen tegen het besluit van 6 mei 2015 ongegrond verklaard en het besluit van 17 november 2015 vernietigd. Voor zover de door VBCN aangevoerde bezwaren gelijkluidend zijn aan de bezwaren die [partij A], [partij B] en [partij C] in die procedure naar voren hebben gebracht en in het besluit van 6 januari 2015 zijn behandeld, zal het college kunnen volstaan met een verwijzing naar dat besluit. Voor zover evenwel het besluit van 6 januari 2015 een wijziging bevat van het besluit van 26 augustus 2014 en voor zover in de besluiten van 6 mei 2015 en 17 november 2015 wijzigingen zijn aangebracht in het besluit van 6 januari 2015, zal VBCN in de gelegenheid moeten worden gesteld hiertegen bezwaren kenbaar te maken, die het college zal moeten betrekken bij het te nemen besluit op bezwaar.

7. Gelet op de samenhang met de zaak in voormelde uitspraak van de Afdeling van heden, ziet de Afdeling met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op het bezwaar van VBCN slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2014 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

9. VBCN heeft op het formulier proceskosten te kennen gegeven dat zij kosten heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting door haar voorzitter [partij B], te weten de reis- en verletkosten. Nu de kosten van het ter zitting verschijnen reeds zijn betrokken in de proceskostenveroordeling in voormelde uitspraak van de Afdeling van heden, waar [partij B] partij was, is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2015 in zaak nr. 14/3412;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten van 26 augustus 2014, kenmerk 2014.14002;

V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van de vereniging Vereniging Bewoners Centrum Nuenen slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan de vereniging Vereniging Bewoners Centrum Nuenen het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 825,00 (zegge: achthonderdvijfentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Hagen w.g. Deen

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016

604.