Home

Raad van State, 16-08-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2221, 201601636/1/V2

Raad van State, 16-08-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2221, 201601636/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
16 augustus 2016
Datum publicatie
24 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:2221
Formele relaties
Zaaknummer
201601636/1/V2
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 32, Vreemdelingenbesluit 2000 [Tekst geldig vanaf 17-04-2024 tot 01-06-2025], Vreemdelingenbesluit 2000 [Tekst geldig vanaf 17-04-2024 tot 01-06-2025] art. 3.105f

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 juli 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Uitspraak

201601636/1/V2.

Datum uitspraak: 16 augustus 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:

1. [de vreemdeling],

2. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 10 februari 2016 in zaak nr. 15/15231 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 10 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, laatstgenoemde vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk, hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2. In deze zaak is onder meer de vraag aan de orde of de staatssecretaris in zijn beleid een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen de beoordeling van de intrekking van een verblijfsvergunning asiel, die is verleend aan een vreemdeling die behoort tot de Reer Hamar, en de afwijzing van een asielaanvraag van een vreemdeling die tot dezelfde groep behoort. De staatssecretaris vindt de omstandigheid dat een vreemdeling behoort tot de Reer Hamar niet voldoende om hem in het bezit te stellen van een asielvergunning, maar trekt de asielvergunningen die eerder aan andere vreemdelingen zijn verleend wegens het behoren tot deze groep niet in. Volgens de rechtbank is er voor dit onderscheid in beoordeling geen rechtvaardiging te vinden. Voorts gaat deze uitspraak over de vraag of de Reer Hamar een groep is die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen.

In het hoger beroep van de vreemdeling

3. Hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

4. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.

In het hoger beroep van de staatssecretaris

5. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het besluit van 17 juli 2015 in stand te laten. De staatssecretaris voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte onderscheid tussen de beoordeling van de intrekking van een verblijfsvergunning asiel en de afwijzing van een asielaanvraag. De eis dat de intrekking van een verleende verblijfsvergunning asiel op grond van gewijzigde situatie in het land van herkomst eerst aan de orde is indien sprake is van een ingrijpende en duurzame verandering is volgens de staatssecretaris van oorsprong gebaseerd op artikelen 11, tweede lid en 16, tweede lid van Richtlijn 2004/83/EG, (PB L 304/12, hierna: de Kwalificatierichtlijn 2004) en is mede gerelateerd aan de verworven rechten van een vreemdeling. De drempel om een verblijfsvergunning asiel in te trekken is daarom hoger dan de drempel om een asielaanvraag af te wijzen, aldus de staatssecretaris.

5.1. Voorop gesteld dient te worden dat de vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een aanvraag van een vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel al dan niet kan worden afgewezen. Bij een intrekking van een verblijfsvergunning dient de staatssecretaris immers rekening te houden met de omstandigheid dat een vreemdeling de reeds verworven rechten zal verliezen, terwijl bij de afwijzing van een asielaanvraag daarvan geen sprake is. Ook is de eis in de Kwalificatierichtlijn 2004 dat de wijziging van de omstandigheden zo ingrijpend en niet-voorbijgaand moet zijn dat de persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming niet langer een reëel risico op ernstige schade loopt uitsluitend opgenomen in de bepalingen over intrekking en niet-verlenging. In Richtlijn 2011/95/EU (PB L 337/9), die de Kwalificatierichtlijn 2004 heeft vervangen, zijn deze bepalingen ongewijzigd gebleven. Dat er een verschil in beoordeling is kan, zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, ook worden afgeleid uit het arrest van het Hof van Justitie van 2 maart 2010, Abdulla e.a, ECLI:EU:C:2010:105. Uit punt 91 van voormeld arrest leidt de Afdeling tevens af dat het Hof het verschil in beoordeling niet ongerechtvaardigd acht. Er bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dan ook geen grond voor het oordeel dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen de beoordeling van de intrekking van een verblijfsvergunning asiel en de afwijzing van een asielaanvraag. De enkele omstandigheid dat volgens het Besluit van 11 mei 2015, nummer WBV 2015/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV 2015/7) de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet eerder zal overgaan tot intrekking van de aan de leden van Reer Hamar verleende vergunningen, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft, is onvoldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In dit verband is van belang dat, zoals de staatssecretaris terecht heeft aangevoerd, uit het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2012 blijkt dat veel Benadiri, een synoniem voor de term Reer Hamar, hun voormalige bezittingen - waaronder huizen - hebben teruggekregen en geen risico lopen slachtoffer te worden van schendingen van mensenrechten. Uit de daarna verschenen ambtsberichten van december 2013 en december 2014 blijkt dat de positie van Reer Hamar sinds 2012 niet is veranderd. De grief slaagt.

6. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 17 juli 2015 in stand te laten en voorts voor zover zij de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. De Afdeling zal bepalen dat de rechtsgevolgen van voormeld besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand blijven. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat, voor zover met het hiervoor overwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond is beslist, aan deze grond niet wordt toegekomen. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt dus buiten het geding.

7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 10 februari 2016 in zaak nr. 15/15231, voor zover daarbij:

- niet is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 17 juli 2015 geheel in stand blijven;

- de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 17 juli 2015 geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. w.g. Yildiz

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2016

594.

BIJLAGE

Richtlijn 2004/83/EG, (PB L 304/12, de Kwalificatierichtlijn 2004)

Artikel 16

(…)

2. Bij de toepassing van lid 1, nemen de lidstaten in aanmerking of de wijziging van de omstandigheden zo ingrijpend en niet-voorbijgaand is dat de persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming niet langer een reëel risico op ernstige schade loopt.

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 32

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien:

(…)

c. de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29 is komen te vervallen;

(…)

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.105f

1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van die wet wordt ingetrokken dan wel de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan wordt afgewezen, indien sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a dan wel c, van de Wet.

(…)

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beoordeling of sprake is van de situatie, bedoeld in het eerste lid.

Voorschrift Vreemdelingen 2000

Artikel 3.37e, thans 3.37g

Bij de beoordeling of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet, wordt ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, van de Wet, of de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt afgewezen op die grond, wordt in aanmerking genomen of de wijziging van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft om de gegronde vrees voor vervolging dan wel het reële risico op ernstige schade weg te nemen. De rechtsgrond voor verlening van de desbetreffende verblijfsvergunning heeft niet opgehouden te bestaan indien de vreemdeling dwingende redenen kan aanvoeren die voorvloeien uit vroegere vervolging dan wel uit vroegere ernstige schade, om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, of, in het geval van een staatloze, van het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfsplaats had.

Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 mei 2015,

nummer WBV 2015/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

(…)

De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar. De IND zal niet eerder overgaan tot intrekking, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).

De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de

verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor

bepaalde tijd.

(…)