Raad van State, 13-01-2016, ECLI:NL:RVS:2016:25, 201503645/1/A3
Raad van State, 13-01-2016, ECLI:NL:RVS:2016:25, 201503645/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 13 januari 2016
- Datum publicatie
- 13 januari 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:25
- Zaaknummer
- 201503645/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college de registratie van het woonadres van [appellant] met ingang van 9 april 2013 ambtshalve gewijzigd in ‘onbekend’.
Uitspraak
201503645/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 april 2015 in zaak nr. 14/5535 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de gemeente Ooststellingwerf (lees: het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf).
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college de registratie van het woonadres van [appellant] met ingang van 9 april 2013 ambtshalve gewijzigd in ‘onbekend’.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door E.H. Janssens-Kunnen en mr. H.K. Doedens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) is op 6 januari 2014 vervangen door de op dit geding van toepassing zijnde Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp).
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet brp wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
Ingevolge artikel 2.20, tweede lid, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, wordt als datum van adreswijziging opgenomen de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.
Ingevolge artikel 2.60, aanhef en onder d, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2. Bij het besluit op bezwaar heeft het college zijn standpunt gehandhaafd, dat de registratie van [appellant] op het adres [locatie 1] te Elsloo met ingang van 9 april 2013 ambtshalve wordt gewijzigd in ‘onbekend’. [appellant] heeft niet bestreden dat hij is vertrokken en evenmin te kennen gegeven op welk adres hij verblijft. Hij woont al geruime tijd niet meer op het adres [locatie 1] te Elsloo, aldus het college.
3. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep tegen dit besluit wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college de door [appellant] gewenste wijziging niet meer kan doorvoeren.
4. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen procesbelang meer heeft bij het door hem ingestelde beroep. Hij heeft schade geleden. Door de wijziging van de registratie van zijn woonadres in ‘onbekend’ heeft hij problemen gekregen met zijn bijstandsuitkering en kon hij niet meer stemmen voor de vertegenwoordigende organen.
4.1. Onbestreden is dat met het ingestelde beroep niet de door [appellant] gewenste ongewijzigde registratie van zijn woonadres kan worden bereikt. Het college heeft ter zitting toegelicht dat [appellant] in een caravan op het adres [locatie 1] te Elsloo, een camping, woonde. Deze caravan is op 13 maart 2013 van het perceel verwijderd, zodat ongewijzigde registratie van [appellant] op dat adres niet meer mogelijk is.
Onder deze omstandigheden kan desondanks belang bij het ingestelde beroep worden aangenomen, indien tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat als gevolg van het in beroep bestreden besluit voor vergoeding in aanmerking komende schade is geleden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2006 in zaak nr. 200505286/1. [appellant] heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat de gewijzigde registratie van zijn woonadres in ‘onbekend’ gevolgen heeft voor het recht op bijstand en het kiesrecht en hij daardoor mogelijk schade heeft geleden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013 in zaak nr. 201209094/1/A3.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
6. [appellant] heeft betoogd dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat hij ten tijde van het besluit van 23 april 2013 niet meer op het adres [locatie 1] te Elsloo woonde. Hij was weleens afwezig, soms voor langere tijd, maar dit adres was zijn woonadres. Volgens [appellant] was de camping nagenoeg verlaten, waardoor niet goed zichtbaar was dat hij daar nog woonde.
6.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen over de Wet gba (onder meer in de uitspraak van 27 januari 2010 in zaak nr. 200904982/1/H3), is het doel van de Wet brp dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd.
Op 26 februari 2013 heeft het college een melding gekregen dat [appellant] niet meer op het adres [locatie 1] te Elsloo woonde en naar Nieuw-Zeeland was vertrokken. Op 13 maart 2013 is de caravan van [appellant], waarin hij op dat adres woonde, van het perceel verwijderd. Onder deze omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld, dat [appellant] ten tijde van het besluit van 23 april 2013 al geruime tijd niet meer op dat adres woonde. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de gemeente zijn caravan na de ontruiming op het adres [locatie 2] te Donkerbroek heeft gestald en op de hoogte zou zijn van zijn postbusadres, laat dit onverlet dat [appellant] in bezwaar, beroep noch in hoger beroep desgevraagd duidelijk heeft gemaakt op welk woonadres hij sindsdien feitelijk verbleef. Het college heeft bij gebreke van een door [appellant] gedane aangifte van adreswijziging, de conclusie mogen trekken dat hij met onbekende bestemming was vertrokken.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van de State aan [appellant] wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 april 2015 in zaak nr. 14/5535;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
344.