Raad van State, 23-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3128, 201507516/1/A3
Raad van State, 23-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3128, 201507516/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 23 november 2016
- Datum publicatie
- 23 november 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:3128
- Zaaknummer
- 201507516/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij beslissing van 9 september 2014 heeft Stichting Proo geweigerd aan [appellant] een overzicht te verstrekken van de persoonsgegevens die zij ten aanzien van hem heeft gedocumenteerd.
Uitspraak
201507516/1/A3.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 augustus 2015 in zaak nr. 14/7220 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Primair openbaar onderwijs Noord-Veluwe (hierna: Stichting Proo).
Procesverloop
Bij beslissing van 9 september 2014 heeft Stichting Proo geweigerd aan [appellant] een overzicht te verstrekken van de persoonsgegevens die zij ten aanzien van hem heeft gedocumenteerd.
Bij uitspraak van 21 augustus 2015, in zaak nr. 14/7220, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 9 september 2014 en dit met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan Stichting Proo.
Bij besluit van 21 september 2015 heeft Stichting Proo het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2014 ongegrond verklaard en de weigering om een overzicht van persoonsgegevens te verstrekken gehandhaafd.
Tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 augustus 2015 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tegen het besluit op bezwaar van 21 september 2015 heeft [appellant] bij brief van 25 oktober 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank, dat is geregistreerd onder zaak nr. 15/6490.
Stichting Proo heeft een verweerschrift ingediend ten aanzien van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 augustus 2015, alsmede ten aanzien van het beroep tegen haar besluit van 21 september 2015.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb het beroep van [appellant] van 25 oktober 2015 doorgezonden aan de Afdeling.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2016, waar [appellant] en Stichting Proo, vertegenwoordigd door mr. P.H.F. Yspeert, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De relevante bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) en de Wet op het primair onderwijs (hierna: de Wpo) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maken daar deel van uit.
De beslissing van 9 september 2014
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om verstrekking van een overzicht van zijn bewaarde persoonsgegevens als bedoeld in artikel 35 van de Wbp, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat Stichting Proo als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat Stichting Proo met openbaar gezag is bekleed, omdat zij als doel heeft het geven van openbaar onderwijs aan scholen die onder haar gezag vallen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 48 van Wpo. Omdat echter ten onrechte direct beroep is ingesteld zonder eerst de bezwaarschriftprocedure te volgen, is geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant] is Stichting Proo geen bestuursorgaan als bedoeld in de Awb. In dit verband voert hij aan dat Stichting Proo, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen zogenoemd b-orgaan is, omdat Stichting Proo niet is bekleed met openbaar gezag. Ten onrechte is de rechtbank niet ingegaan op de criteria voor het uitoefenen van openbaar gezag. Volgens [appellant] is Stichting Proo in dit geval slechts een uitvoerend orgaan van de gemeenteraad, die naar zijn mening het openbaar gezag heeft.
Omdat Stichting Proo volgens hem niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat in beginsel sprake is van een besluit waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Het doorlopen van een bezwaarschriftprocedure was derhalve evenmin noodzakelijk, aldus [appellant].
3.1. Vast staat dat Stichting Proo krachtens privaatrecht is ingesteld, en daarmee niet een orgaan is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb betreft. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of Stichting Proo een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is en of zij met openbaar gezag is bekleed. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379 en ECLI:NL:RVS:2014:3394), is daarvoor bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich onder omstandigheden evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan zijn in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
3.2. Stichting Proo heeft blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel dat zich in het dossier bevindt, als activiteit het geven van openbaar onderwijs aan scholen die onder haar gezag vallen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 48 van de Wpo. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 1 van de Wpo, onder ‘bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen’ wat betreft een openbare school onder meer wordt verstaan de stichting als bedoeld in artikel 48. Voorts bepaalt artikel 48, vijfde lid, van de Wpo dat de stichting alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uitoefent. Naar het oordeel van de Afdeling oefent het bevoegd gezag met die bevoegdheden openbaar gezag uit. Nu in dit geval Stichting Proo als bevoegd gezag dient te worden aangemerkt, is zij gelet op de Wpo eveneens met openbaar gezag bekleed.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat Stichting Proo een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Reeds hierom wordt aan de vraag of sprake is van een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekt, niet toegekomen. Het betoog van [appellant] dat het vertrouwelijke karakter van persoonlijke gegevens niet langer is geborgd, omdat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) om openbaarmaking van zijn gegevens kan worden gevraagd, doet aan het vorenstaande niet af nu dit niet van belang is voor de vaststelling of Stichting Proo een bestuursorgaan is.
3.3. De schriftelijke beslissing van Stichting Proo van 9 september 2014, waarbij is geweigerd aan [appellant] een overzicht te verstrekken van de persoonsgegevens die zij ten aanzien van hem heeft gedocumenteerd, moet gelet op het bepaalde in artikel 45 van de Wbp als besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat tegen dit besluit gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef, van de Awb bezwaar had moeten worden gemaakt alvorens beroep werd ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
4. Gezien het vorenstaande is het hoger beroep van [appellant] ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Het besluit van 21 september 2015
5. [appellant] kan zich niet met het besluit op bezwaar van Stichting Proo van 21 september 2015 verenigen. In zijn zienswijze van 25 oktober 2015 voert hij enkele formele gronden tegen dit besluit aan. [appellant] betoogt allereerst dat de uitnodiging van Stichting Proo voor het horen te kort voor de hoorzitting op 15 september 2015 is verzonden. Hij meent dat hij daardoor geen of te weinig voorbereidingstijd had. Omdat hij van Stichting Proo geen protocollen heeft ontvangen, kon hij niet weten dat om uitstel van de zitting kon worden gevraagd of dat hij niet op de hoorzitting had hoeven verschijnen, aldus [appellant].
5.1. Stichting Proo voert aan dat [appellant] niet in zijn belangen is geschaad doordat de zitting op korte termijn was gepland.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1142), vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Uit het verslag van de hoorzitting van 15 september 2015 blijkt dat Stichting Proo [appellant] bij brief van 7 september 2015 heeft uitgenodigd voor die hoorzitting. Hoewel in de Awb geen termijn is genoemd voor het uitnodigen voor de hoorzitting, volgt uit het bepaalde in artikel 7:4, eerste lid, van de Awb - waarin is geregeld dat belanghebbenden tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen - dat deze termijn in elk geval langer dan tien dagen moet zijn. Vast staat dat Stichting Proo in dit geval niet aan deze termijn heeft voldaan. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat zij bij de uitnodiging voor de hoorzitting, in strijd met artikel 7:2 van de Awb, een te korte termijn in acht heeft genomen.
Het betoog slaagt.
5.3. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om in dit geval het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Niet is gebleken dat [appellant] voorafgaand aan de hoorzitting meer tijd nodig had om nadere stukken in te kunnen dienen, op grond waarvan Stichting Proo mogelijk tot een ander besluit had kunnen komen. Vast staat voorts dat [appellant] op de hoorzitting is verschenen, alwaar hij zijn bezwaarschrift nader heeft kunnen toelichten. Mede gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk dat [appellant] is geschaad in zijn belangen om zijn bezwaren naar voren te kunnen brengen en evenmin dat Stichting Proo een ander besluit zou hebben genomen bij het in acht nemen van een langere oproeptermijn.
6. [appellant] kan zich voorts niet verenigen met de samenstelling van de hoorcommissie. Volgens [appellant] getuigt het niet van integriteit dat de voorzitter van het college van bestuur van Stichting Proo, [voorzitter], eveneens de persoon is die in bezwaar hoort en het primaire besluit moet heroverwegen.
6.1. Stichting Proo stelt dat het juist het kenmerk van de bezwaarschriftenprocedure is dat een bestuursorgaan zijn eigen besluit heroverweegt.
6.2. Het is aan het bestuursorgaan dat het in bezwaar bestreden besluit heeft genomen om dat besluit in bezwaar, indien het bezwaar ontvankelijk is, te heroverwegen. In dit geval is niet gehoord door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, van de Awb. Deze bepaling is in deze zaak niet van toepassing. Ingevolge artikel 7:5, eerste lid, van de Awb kan het horen ook geschieden door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, zoals in dit geval is geschied. Nu het horen is geschied door de voorzitter van het college van bestuur, heeft het horen derhalve in overeenstemming met artikel 7:5 van de Awb plaatsgevonden. Voor het oordeel dat het verbod op vooringenomenheid is geschonden, bestaat derhalve geen aanleiding.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de hoorzitting naar aanleiding van zijn bezwaar ten onrechte niet achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. In dit verband voert hij aan dat op de hoorzitting zeer persoonlijke onderwerpen zijn besproken, terwijl derden een kopie van het verslag zouden kunnen ontvangen met een beroep op de Wob.
7.1. Stichting Proo stelt zich op het standpunt dat er geen gegronde redenen bestonden om het bezwaarschrift achter gesloten deuren te behandelen. De vrees van [appellant] dat een beroep op de Wob kan worden gedaan rechtvaardigt een besloten zitting niet, omdat een dergelijk beroep volgens Stichting Proo in overeenstemming met die wet op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen ten aanzien van artikel 7:5, tweede lid, van de Awb (uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1562), is het aan het bestuursorgaan om een beslissing over de openbaarheid te nemen, in het geval een regeling met betrekking tot de openbaarheid van de hoorzitting ontbreekt. Vast staat dat Stichting Proo niet een dergelijke regeling heeft ingesteld. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft Stichting Proo geen aanleiding hoeven zien om de hoorzitting niet in het openbaar te laten plaatsvinden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt op welke wijze hij door de openbaarheid van de hoorzitting in zijn belangen zou zijn geschaad. Daarbij heeft Stichting Proo niet van belang hoeven achten dat derden met een beroep op de Wob een kopie van het verslag zouden kunnen ontvangen, omdat daarvoor een eigen toetsingskader geldt.
Het betoog faalt.
8. [appellant] betoogt dat Stichting Proo het nemen van een besluit op bezwaar ten onrechte niet heeft aangehouden. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar was het oordeel van de rechtbank dat Stichting Proo een bestuursorgaan is, nog niet onherroepelijk. [appellant] vindt het vreemd dat Stichting Proo zo snel gevolg aan die uitspraak heeft gegeven.
8.1. Stichting Proo stelt dat [appellant] pas na ontvangst van de beslissing op bezwaar hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 augustus 2015.
8.2. De rechtbank heeft overwogen dat Stichting Proo als bestuursorgaan dient te worden aangemerkt en dat alvorens beroep bij een bestuursrechter mag worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. Het beroep van [appellant] is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft zijn beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift aan Stichting Proo gezonden. Nu de werking van de aangevallen uitspraak niet door een getroffen voorlopige voorziening was geschorst, was Stichting Proo gehouden bij het nemen van een besluit op bezwaar de overwegingen van de rechtbank in acht te nemen. [appellant] heeft Stichting Proo evenmin verzocht met toepassing van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift uit te stellen. Gelet op het vorenstaande heeft Stichting Proo terecht geen aanleiding gezien om het besluit op bezwaar aan te houden.
Het betoog faalt.
9. [appellant] kan zich voorts om inhoudelijke redenen niet met het besluit van 21 september 2015 verenigen. Hij betoogt dat Stichting Proo ten onrechte heeft geweigerd een overzicht te verstrekken van de persoonsgegevens die zij ten aanzien van zijn persoon heeft gedocumenteerd. [appellant] voert aan dat - anders dan Stichting Proo stelt - de Wbp niet slechts betrekking heeft op geautomatiseerde bestanden. Volgens hem heeft de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp ook betrekking op niet-geautomatiseerde verwerking. Voorts doet zich niet één van de uitzonderingssituaties als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Wbp voor, zodat de Wbp in deze situatie van toepassing is, zo voert hij aan.
9.1. Bij het besluit op bezwaar van 21 september 2015 heeft Stichting Proo na heroverweging besloten het primaire besluit in stand te laten. Stichting Proo ziet geen aanleiding om een overzicht te verstrekken van de persoonsgegevens die zich in het dossier bevinden dat ten aanzien van [appellant] bestaat. Het gaat om een dossier, waarin zich gevoerde correspondentie met [appellant] en de processtukken van verschillende procedures die hij heeft opgestart bevinden, waarop volgens Stichting Proo de Wbp niet van toepassing is. Stichting Proo stelt dat geen sprake is van de verwerking van de persoonsgegevens in een bestand, aangezien zij de genoemde gegevens slechts in een enkel mapje bewaart. In haar verweerschrift stelt zij dat de persoonsgegevens ook niet geautomatiseerd worden verwerkt.
9.2. Zoals uit artikel 2, eerste lid, van de Wbp volgt, is deze wet van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4753), is het in geval van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens niet van belang of deze gegevens een bestand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wbp, vormen.
Ter zitting heeft Stichting Proo ten aanzien van haar werkwijze ten aanzien van de verwerking van gegevens verklaard dat zij een bestand heeft met leerlingendossiers, waarin incidenteel persoonsgegevens van ouders worden bewaard. In het geval van [appellant] ligt dit volgens Stichting Proo anders, omdat [appellant] veelvuldig met Stichting Proo correspondeert. Voor hem bestaat een afzonderlijke map waarin deze correspondentie wordt bewaard. Stichting Proo heeft ter zitting verklaard dat [appellant] hoofdzakelijk e-mailt en de brieven - die als bijlage bij zijn e-mails worden gevoegd - tegen printen beveiligt, zodat zij op de computer een digitale map heeft aangemaakt waarin dergelijke correspondentie wordt bewaard. Stichting Proo stelt dat zij geen andere gegevens opslaat dan die [appellant] haar zelf zendt. Stichting Proo heeft ter zitting niet met zekerheid kunnen zeggen op welke wijze de digitaal opgeslagen gegevens toegankelijk zijn, maar zij vermoedt dat zij wel toegankelijk zijn door middel van een zoekmachine op de computer.
Deze digitale wijze van verzamelen van documenten die persoonsgegevens bevatten, is een vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wbp.
Stichting Proo heeft zich gelet hierop ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Wbp in dit geval niet van toepassing is. Hierbij is voorts van belang dat uit de bewoordingen van artikel 2, eerste lid, van de Wbp volgt dat het in geval van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens niet van belang is of deze gegevens een bestand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wbp, vormen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2594).
Het betoog van [appellant] slaagt.
9.3. Gezien het vorenstaande is het beroep van [appellant] tegen het besluit van Stichting Proo van 21 september 2015 gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Dit houdt in dat Stichting Proo een nieuw besluit op het bezwaarschrift van [appellant] van 5 oktober 2014 moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
Judiciële lus
10. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van de stichting Stichting Primair openbaar onderwijs Noord-Veluwe van 21 september 2015, gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. bepaalt dat tegen het door de stichting Stichting Primair openbaar onderwijs Noord-Veluwe te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
612.
BIJLAGE - Relevante regelgeving
Wet op het primair onderwijs
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
[…]
‘bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen’: voor wat betreft
a. een openbare school:
1°. burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;
2°. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
3°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 47; dan wel
4°. de stichting, bedoeld in artikel 17 of artikel 48;
b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 55;
c. een samenwerkingsschool: de stichting, bedoeld in artikel 17d;
[…]
Artikel 48 (Instandhouding openbare school door een stichting)
1. Een gemeenteraad kan besluiten dat een of meer openbare scholen in de gemeente in stand worden gehouden door een stichting die zich ten doel stelt het in stand houden van een of meer openbare scholen, al dan niet te zamen met openbare scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of openbare scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
2. De gemeenteraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.
3. Een stichting die een openbare school in stand houdt, wordt opgericht door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
4. Het statutaire doel van de stichting is uitsluitend het geven van openbaar onderwijs overeenkomstig artikel 46.
5. De stichting oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.
[…]
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
c. bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen;
d. verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of te zamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt;
e. bewerker: degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen;
f. betrokkene: degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft;
g. derde: ieder, niet zijnde de betrokkene, de verantwoordelijke, de bewerker, of enig persoon die onder rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke of de bewerker gemachtigd is om persoonsgegevens te verwerken;
h. ontvanger: degene aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt;
i. toestemming van de betrokkene: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt;
j. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
k. het College bescherming persoonsgegevens of het College: het College als bedoeld in artikel 51;
l. functionaris: de functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62;
m. voorafgaand onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 31;
n. verstrekken van persoonsgegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens;
o. verzamelen van persoonsgegevens: het verkrijgen van persoonsgegevens;
p. de Kaderwet: de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;
q. bindende aanwijzing: de zelfstandige last die wegens een overtreding wordt opgelegd;
r. zelfstandige last: de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen, bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ter bevordering van de naleving van wettelijke voorschriften.
Artikel 2
1. Deze wet is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
2. Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens:
a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden;
b. door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;
c. ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012;
d. die is geregeld bij of krachtens de Wet basisregistratie personen;
e. ten behoeve van de uitvoering van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en
f. ten behoeve van de uitvoering van de Kieswet.
3. Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens door de krijgsmacht indien Onze Minister van Defensie daartoe beslist met het oog op de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Van de beslissing wordt zo spoedig mogelijk mededeling gedaan aan het College.
Artikel 35
1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
2. Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
3. Voordat een verantwoordelijke een mededeling doet als bedoeld in het eerste lid, waartegen een derde naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt hij die derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de mededeling gegevens bevat die hem betreffen, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.
4. Desgevraagd doet de verantwoordelijke mededelingen omtrent de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens.
Artikel 45
Een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36 en 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 gelden voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.