Raad van State, 30-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3180, 201602625/1/R4
Raad van State, 30-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3180, 201602625/1/R4
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 30 november 2016
- Datum publicatie
- 30 november 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:3180
- Zaaknummer
- 201602625/1/R4
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Besluit ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021] [Regeling ingetrokken per 2020-09-16]
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening Huiskes-Kokkeler" vastgesteld.
Uitspraak
201602625/1/R4.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Hengelo, en [appellant], wonend te Hengelo, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hengelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening Huiskes-Kokkeler" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [bedrijf A] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [bedrijf A] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2016, waar de raad is verschenen, vertegenwoordigd door A.C.J. Mahler, werkzaam bij de gemeente, en G.G.F. Pothof-Boers. Voorts zijn ter zitting gehoord [bedrijf A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Elimar Vastgoed B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Huiskes-Kokkeler Autogroep), vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Deventer.
Overwegingen
Inleiding
1. Huiskes-Kokkeler Autogroep exploiteert een autobedrijf op het perceel [locatie C], ter plaatse van bedrijventerrein Twentekanaal. Haar bedrijfsactiviteiten bestaan onder meer uit de verkoop en het onderhoud van auto’s van de merken Audi, Seat en Volkswagen.
2. Huiskes-Kokkeler Autogroep wil aan de noordkant van haar bedrijfsperceel een nieuwe showroom bouwen. Het is de bedoeling de bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het automerk Audi naar deze nieuwe showroom te verplaatsen. De ruimte die hierdoor in de bestaande bedrijfsgebouwen vrijkomt, wil zij gebruiken voor de verkoop en het onderhoud van auto’s van het merk Škoda. Inmiddels is met de importeur contractueel overeengekomen dat Huiskes-Kokkeler Autogroep vanaf 1 juli 2017 het exclusieve Škodadealerschap in de regio Twente zal gaan vervullen.
3. [appellant] exploiteert eveneens een autobedrijf op bedrijventerrein Twentekanaal met vestigingen aan de Onyxstraat en de Diamantstraat. Zijn bedrijfsactiviteiten bestaan onder meer uit de verkoop en het onderhoud van auto’s van de merken Man, Škoda, Th!nk en Volkswagen Crafter. Per 1 juli 2017, de datum waarop het Škodadealerschap van Huiskes-Kokkeler Autogroep ingaat, zal [appellant] geen Škodadealer meer zijn.
Het plan
4. Het plan maakt de door Huiskes-Kokkeler Autogroep gewenste showroom juridisch-planologisch mogelijk. Het plangebied beslaat een driehoekig stuk grond aan de noordkant van het perceel [locatie C]. Aan dit stuk grond is onder meer de bestemming "Bedrijventerrein - Showroom" toegekend en aan een deel ervan is de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
5. In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is onder meer bepaald dat de voor "Bedrijventerrein - Showroom" aangewezen gronden zijn bestemd voor handel in en reparatie en onderhoud van auto’s.
Ontvankelijkheid
Belanghebbende
6. De raad en Huiskes-Kokkeler Autogroep stellen zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is bij het plan, aangezien hij per 1 juli 2017 geen Škodadealer meer zal zijn.
6.1. [appellant] is een concurrent van Huiskes-Kokkeler Autogroep. In deze hoedanigheid komt hij op tegen het plan. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA0085) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit is bij bestemmingsplannen slechts het geval indien de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid. Met de verkoop van auto’s van verschillende merken in de regio Twente, is [appellant] naar het oordeel van de Afdeling werkzaam in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied als Huiskes-Kokkeler Autogroep ten behoeve van welke onderneming het plan voorziet in de bouw van een showroom. Het concurrentiebelang van [appellant] is rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken, zodat hij belanghebbende is.
Zienswijze
7. De raad en Huiskes-Kokkeler Autogroep stellen zich voorts op het standpunt dat de zienswijze van [appellant] slechts is gericht tegen de aanduiding "bouwvlak" en niet tegen het hele plan. Een aantal beroepsgronden die betrekking hebben op het hele plan steunt volgens hen daarom niet op een naar voren gebrachte zienswijze.
7.1. Aangezien het bestemmingsplan bestaat uit één plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - Showroom", is de Afdeling van oordeel dat de zienswijze over de ruimtelijke ontwikkeling van de showroom is gericht tegen het hele plan en niet uitsluitend tegen het bouwvlak. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep gelet op de reikwijdte van de zienswijze gedeeltelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Procesbelang
8. De raad en Huiskes-Kokkeler Autogroep hebben naar voren gebracht dat [appellant] geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. Volgens hen gaat het [appellant] uitsluitend om behoud van zijn Škodadealerschap en kan een eventuele vernietiging van het plan niets veranderen aan de omstandigheid dat het Škodadealerschap per 1 juli 2017 van [appellant] overgaat op Huiskes-Kokkeler Autogroep. Verder wijzen zij erop dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de showroom in rechte onaantastbaar is geworden.
8.1. Dat het [appellant] met zijn beroep uitsluitend zou gaan om behoud van zijn Škodadealerschap is niet gebleken. De Afdeling ziet in deze stelling van de raad en Huiskes-Kokkeler Autogroep dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat belang bij de beoordeling van het beroep ontbreekt. De Afdeling ziet voor deze conclusie evenmin aanleiding in de omstandigheid dat de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van de showroom inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk.
Toetsingskader
10. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Duurzame verstedelijking
11. [appellant] betoogt dat de plantoelichting in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) onvoldoende ingaat op de vraag naar de actuele regionale behoefte aan uitbreiding van het bedrijventerrein met een nieuwe showroom. Hiertoe voert hij aan dat zijn bedrijfsgebouw aan de [locatie A] als gevolg van het plan leeg zal komen te staan en dat dit gebouw niet geschikt is voor ander gebruik dan het gebruik als showroom voor auto’s van het merk Škoda.
11.1. De raad wijst in zijn verweerschrift op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
11.2. In artikel 8:69a van de Awb staat dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
11.3. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
(…).
11.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585, strekt artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag, en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand.
Uit deze uitspraak volgt ook dat een concurrent die stelt dat er sprake is van strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, feiten en omstandigheden naar voren dient te brengen die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden. Voor de conclusie dat zich dergelijke relevante leegstand zal voordoen is onvoldoende dat de voorziene ontwikkeling leidt of kan leiden tot beëindiging van de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en daardoor tot leegstand van het in gebruik zijnde bedrijfsgebouw. Dit kan echter onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien het bedrijfsgebouw dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen heeft, dat andersoortig gebruik - al dan niet door transformatie - niet of onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort, hetgeen niet licht zal kunnen worden aangenomen. Relevante leegstand zou zich wel voor kunnen doen bij leegstand als gevolg van de voorziene ontwikkeling in de omgeving van het bij de concurrent in gebruik zijnde bedrijfspand.
11.5. [appellant] beroept zich in zijn hoedanigheid als concurrent van Huiskes-Kokkeler Autogroep op artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. Ter staving van zijn betoog heeft hij uitsluitend aangevoerd dat het plan zal leiden tot leegstand van zijn eigen bedrijfsgebouw dat geheel op de verkoop van auto’s van het merk Škoda is afgestemd. [appellant] heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat zijn bedrijfsgebouw niet of slechts onder zeer bezwarende omstandigheden geschikt kan worden gemaakt voor andersoortig gebruik. [appellant] heeft naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het oordeel rechtvaardigen dat de uitbreiding van het bedrijventerrein die het plan mogelijk maakt, tot leegstand zal kunnen leiden die uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevant is.
Gelet op het voorgaande staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is vastgesteld. De Afdeling ziet derhalve af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
12. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met de artikelen 2.1.3 en 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel (hierna: de omgevingsverordening) een extra beslag legt op de groene omgeving.
12.1. Ingevolge artikel 2.1.3 (getiteld: SER-ladder voor de stedelijke omgeving) voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Ingevolge lid 2.1.4 (getiteld: principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving leggen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat herbenutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
12.2. De Afdeling overweegt dat de artikelen 2.1.3 en 2.1.4 van de omgevingsverordening eenzelfde doel en strekking hebben als artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Voor dit oordeel vindt de Afdeling steun in titel 2.1. van de toelichting bij de omgevingsverordening, waarin staat dat de SER-ladder en de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik tot doel hebben om onnodig ruimtebeslag op de groene omgeving tegen te gaan. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, zich evenmin beroepen op artikelen uit een provinciale omgevingsverordening met eenzelfde doel en strekking. Dit betekent dat het betoog van [appellant] over de artikelen 2.1.3 en 2.1.4 van de omgevingsverordening, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet dan ook af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
Detailhandel
13. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met artikel 2.4.2 van de omgevingsverordening voorziet in een nieuwe mogelijkheid om detailhandel uit te oefenen op bedrijventerrein Twentekanaal.
13.1. Ingevolge artikel 2.4.1, aanhef en onder b, van de omgevingsverordening wordt in titel 2.4 onder volumineuze detailhandel verstaan: winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals bouwmarkten, tuincentra, woninginrichtingszaken.
Artikel 2.4.2, eerste lid, van de omgevingsverordening bepaalt dat bestemmingsplannen niet voorzien in de nieuwe mogelijkheid om detailhandel uit te oefenen op een bedrijventerrein.
13.2. Gelet op artikel 3, lid 3.1, van de planregels maakt het plan handel in auto’s mogelijk. Onder het voorheen geldende plan was handel in auto’s ter plaatse reeds toegestaan. Het plan voorziet in zoverre daarom niet in een nieuwe mogelijkheid om detailhandel uit te oefenen op een bedrijventerrein, zoals bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, van de omgevingsverordening. Het plan is in zoverre dus niet in strijd met dat artikellid. Het betoog faalt.
14. [appellant] betoogt voorts dat het plan in strijd is met de gemeentelijke detailhandelsvisie. Hiertoe voert hij aan dat uitbreiding van detailhandel in auto’s dient te worden gesitueerd op bedrijventerrein Westermaat en niet op bedrijventerrein Twentekanaal waar uitsluitend bestaande detailhandel in auto’s is toegestaan.
14.1. Uit paragraaf 5.4.1 van de Detailhandelsvisie Hengelo 2006-2016 volgt dat detailhandel in de ABC-branche, te weten detailhandel in auto’s, boten en caravans, op bestaande bedrijventerreinen kan worden gesitueerd. Nu bedrijventerrein Twentekanaal een bestaand bedrijventerrein is, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het voorziet in detailhandel in auto’s, in strijd met de detailhandelsvisie is vastgesteld. Het betoog faalt.
Herijking Visie Bedrijventerrein netwerkstad Twente
15. [appellant] betoogt dat in de plantoelichting ten onrechte niet wordt ingegaan op de Herijking van de Visie Bedrijventerrein netwerkstad Twente (hierna: Herijking).
15.1. De Herijking is een visiedocument van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo, Enschede en Oldenzaal. In paragraaf 2.5.4 van de Herijking wordt ingegaan op herstructurering van bedrijventerrein Twentekanaal. In deze paragraaf staat dat voor de verbetering van het bedrijventerrein een Masterplan is opgesteld. In paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting wordt weliswaar niet op de Herijking ingegaan, maar wel op het Masterplan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat hetgeen in de Herijking staat over bedrijventerrein Twentekanaal onvoldoende is betrokken bij de voorbereiding van het plan. Het betoog faalt.
Parkeren
16. [appellant] betoogt dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare parkeersituatie in de openbare ruimte van bedrijventerrein Twentekanaal. Hiertoe voert hij aan dat de parkeerbehoefte vanwege het plan te laag is ingeschat, nu geen rekening is gehouden met de handelsvoorraad die parkeerruimte inneemt en met de parkeerbehoefte vanwege klanten en medewerkers. Verder voert hij aan dat Huiskes-Kokkeler Autogroep op eigen terrein over onvoldoende ruimte beschikt voor de benodigde parkeerplaatsen. In dit verband wijst hij erop dat hij in het verleden veel geld heeft moeten investeren om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Volgens hem moeten van Huiskes-Kokkeler Autogroep ook forse investeringen worden geëist om strijd met het gelijkheidsbeginsel te voorkomen.
16.1. De raad betoogt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het plan op dit punt.
16.2. Voor de tekst van artikel 8:69a van de Awb wordt verwezen naar 11.2.
16.3. [appellant] beroept zich met zijn betoog op de norm van een goede ruimtelijke ordening die vanuit het oogpunt van een aanvaardbaar leefklimaat mede het aspect parkeren omvat. Dit aspect van de norm strekt ertoe te waarborgen dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare parkeersituatie ter plaatse. Dit aspect strekt kennelijk niet ter bescherming van het belang van [appellant] die op een afstand van ongeveer 1,5 km van het plangebied een autobedrijf exploiteert.
16.4. [appellant] heeft in verband met zijn beroepsgrond over parkeren een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:732, heeft geoordeeld kan een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel leiden tot een correctie op de toepassing van het relativiteitsvereiste. De Afdeling zal daarom hieronder nagaan of het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt.
16.5. Ter zitting is gebleken dat [appellant] met zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel doelt op investeringen die hij heeft gedaan om op zijn perceel [locatie B] in voldoende parkeerplaatsen te voorzien. Ter zitting is gebleken dat op het perceel [locatie B] destijds niet de vereiste ruimte voor voldoende parkeerplaatsen aanwezig was, waardoor [appellant] gronden heeft aangekocht om bij zijn perceel te betrekken. Het perceel [locatie C] is echter wel groot genoeg, zodat het aankopen van gronden door Huiskes-Kokkeler Autogroep niet aan de orde is. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de door [appellant] met elkaar vergeleken situaties van elkaar verschillen. Het betoog faalt.
16.6. Nu het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel faalt, kan dit beroep niet leiden tot een correctie op de toepassing van het relativiteitsvereiste. Gelet op hetgeen onder 16.3 is overwogen betekent dit dat artikel 8:69a van de Awb [appellant] kan worden tegengeworpen. De Afdeling ziet dan ook af van een inhoudelijke beoordeling van het betoog over parkeren.
Belangenafweging
17. [appellant] betoogt dat er tijdens de voorbereiding van het plan ten onrechte niet met hem is overlegd. Dit had volgens hem wel gemoeten, nu het plan grote gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering. Bij de vaststelling van het plan is er volgens hem daarom onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen.
17.1. Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
17.2. De Afdeling overweegt dat er geen rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel is op grond waarvan de raad was gehouden om voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpplan met [appellant] in overleg te treden. Gelet op de nota van zienswijzen heeft de raad de belangen van [appellant], naar aanleiding van de door hem naar voren gebrachte zienswijze, in ogenschouw genomen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen van [appellant]. Hierbij betrekt de Afdeling dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentiebelangen te regelen. Ook betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat het bedrijfspand van [appellant] voor andere bedrijfsmatige activiteiten zou kunnen worden gebruikt dan het gebruik als showroom voor auto’s van het merk Škoda. Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
18. [appellant] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat. Hiertoe voert hij aan dat bij de stukken geen planschaderisicoanalyse is gevoegd, zodat niet duidelijk is welk bedrag hem als planschadevergoeding zal moeten worden betaald.
18.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
19. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het ontbreken van een planschaderisicoanalyse bij de stukken, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat eventuele aanspraken op planschadevergoeding in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat de initiatiefnemer zich door een anterieure overeenkomst met de gemeente heeft verplicht tot het betalen van planschade in voorkomende gevallen en dat de liquiditeit van de initiatiefnemer niet is betwist. Het betoog faalt.
Conclusie
20. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Hagen w.g. Lap
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
288-813.