Home

Raad van State, 06-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:940, 201507847/1/R6

Raad van State, 06-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:940, 201507847/1/R6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 april 2016
Datum publicatie
6 april 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:940
Zaaknummer
201507847/1/R6
Relevante informatie
Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 3.1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 juli 2015, kenmerk 43338, heeft de raad het bestemmingsplan "Ulvenhout, Hertespoor 2014" vastgesteld.

Uitspraak

201507847/1/R6.

Datum uitspraak: 6 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Ulvenhout, gemeente Breda,

2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Ulvenhout, gemeente Breda,

3. [appellant sub 3], wonend te Ulvenhout, gemeente Breda,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Breda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2015, kenmerk 43338, heeft de raad het bestemmingsplan "Ulvenhout, Hertespoor 2014" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2016, waar [appellant sub 1], bij monde van [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, ing. R. van den Berg en drs. B.G.W. Aarts, beiden deskundige werkzaam bij Econsultancy, [appellant sub 2], bij monde van [appellante sub 2B], [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, ing. G. Spruijt, deskundige werkzaam bij Agel Adviseurs, en ir. E.P.A.G. Schouwenberg, deskundige werkzaam bij Arcadis, zijn verschenen. Voorts is M29 Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door J.A.C. van Hofwegen, gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in 28 woningen. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen op onderscheidenlijk [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Ulvenhout, welke straten grenzen aan de gronden in het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw. Zij vrezen onder meer voor aantasting van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos.

2. Bij uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201207675/1/R3 heeft de Afdeling het besluit van 31 mei 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ulvenhout, Hertespoor" vernietigd. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat niet kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos, zodat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een passende beoordeling niet was vereist en dat kon worden volstaan met een zogenoemde voortoets. Gelet hierop is geoordeeld dat het plan in strijd was met artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998). De raad heeft naar aanleiding van deze uitspraak op 30 september 2013 een besluit genomen tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ulvenhout, Hertespoor 2013". Ten behoeve van dat plan is een gewijzigde voortoets opgesteld. Bij uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201310592/1/R3 heeft de Afdeling het besluit van 30 september 2013 vernietigd en de raad opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen, omdat opnieuw niet was uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied, zodat een passende beoordeling was vereist en niet kon worden volstaan met een voortoets. Met het voorliggende besluit heeft de raad beoogd te voldoen aan de in de uitspraak van 27 augustus 2014 opgenomen opdracht om het in die genoemde uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen.

Intrekking

3. Ter zitting heeft [appellant sub 1] de beroepsgrond over artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) ingetrokken.

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Totstandkoming onderzoeken en besluitvorming

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat ten behoeve van het door Arcadis opgestelde rapport "MER en Passende Beoordeling Bestemmingsplan Ulvenhout Hertespoor 2014" van 6 februari 2015 (hierna: plan-MER of passende beoordeling) geen nieuwe onderzoeken hebben plaatsgevonden. [appellant sub 1] wijst er in dit verband voorts op dat bij het opstellen van het plan-MER geen gebruik is gemaakt van het bij zijn zienswijze overgelegde rapport van Econsultancy van 19 maart 2015 en de in het kader van de eerdere procedures overgelegde rapporten van Econsultancy.

[appellant sub 2] betoogt dat zijn zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte niet is doorgestuurd naar de commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: commissie m.e.r.), zodat zijn zienswijze ten onrechte niet is betrokken bij het toetsingsadvies van 28 mei 2015 van de commissie m.e.r. Ook [appellant sub 1] stelt dat zijn zienswijze en het daarbij gevoegde rapport niet zijn betrokken bij het toetsingsadvies.

Voorts heeft de Commissie Ruimte van de gemeente Breda volgens [appellant sub 1] bij de voorbereidende besluitvorming over de vaststelling van het plan geen kennis genomen van het rapport van Econsultancy van 29 juni 2015. Ook wordt dit rapport niet in het raadsbesluit vermeld. Gelet hierop is volgens [appellant sub 1] het besluit niet zorgvuldig genomen.

Verder betoogt [appellant sub 1] dat uit het plan-MER volgt dat sprake is van een leemte in kennis. Voorts wijst hij in dit verband erop dat wethouder B. Bergkamp in een brief van 10 juli 2015 heeft aangekondigd dat onderzoek naar de mogelijke grondwaterproblematiek in de huidige situatie zal worden uitgevoerd.

5.1. Uit de bij het plan-MER en de passende beoordeling gevoegde literatuurlijst volgt dat gebruik is gemaakt van enkele onderzoeken die reeds ten behoeve van de bestemmingsplannen "Ulvenhout, Hertespoor" en "Ulvenhout, Hertespoor 2013" waren opgesteld. Voorts is van een aantal nadien opgestelde onderzoeken gebruik gemaakt. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aan het plan-MER ten grondslag gelegde onderzoeken en de daarin opgenomen gegevens niet meer actueel zijn. De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] falen.

5.2. Ingevolge artikel 7.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt, indien het milieueffectrapport betrekking heeft op een krachtens artikel 7.2, tweede lid, aangewezen plan of op een plan als bedoeld in artikel 7.2a, eerste lid, de commissie m.e.r. uiterlijk op het moment dat de in artikel 7.11 genoemde stukken ter inzage worden gelegd in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over dat rapport overeenkomstig de termijn die geldt voor het inbrengen van zienswijzen. De Afdeling overweegt dat niet uit enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel de verplichting voor de raad volgt om de door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] naar voren gebrachte zienswijzen met bijbehorende stukken op het ontwerpbestemmingsplan naar de commissie m.e.r. te verzenden. Evenmin bestaat voor de commissie m.e.r. de verplichting om deze zienswijzen en stukken in haar advies te betrekken. Daarbij wijst de Afdeling erop dat ingevolge artikel 7.14, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer in het plan in ieder geval wordt vermeld hetgeen is overwogen omtrent de bij het ontwerp van het plan terzake van het milieueffectrapport naar voren gebrachte zienswijzen. Niet is gebleken dat hier niet aan is voldaan. De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] falen.

5.3. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de door [appellant sub 1] overgelegde rapporten van Econsultancy. In de nota van zienswijzen is ingegaan op de resultaten uit het rapport van 19 maart 2015. Voorts volgt uit de door de raad overgelegde brief van 10 juli 2015 van wethouder Bergkamp dat het rapport van Econsultancy van 29 juni 2015 is besproken in de vergadering van de Commissie Ruimte over de besluitvorming ten aanzien van het voorliggende plan. Niet is gebleken dat de raad bedoelde rapporten niet heeft betrokken bij de besluitvorming. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

5.4. Wat betreft het door het gemeentebestuur aangekondigde nadere onderzoek naar de grondwaterproblematiek in de brief van 10 juli 2015 heeft de raad toegelicht dat dit ziet op de bestaande problemen met wateroverlast in de naastgelegen wijk Kraaijenberg. De Afdeling stelt gelet daarop vast dat de resultaten daarvan niet relevant zijn voor de onderbouwing van dit plan, omdat dit plan niet in een oplossing hiervoor hoeft te voorzien. [appellant sub 1] heeft zijn stelling dat sprake is van een leemte in kennis voor het overige niet onderbouwd, zodat dit betoog faalt.

Natura 2000-gebied "Ulvenhoutse Bos"

6. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het naastgelegen Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos en dat wordt voldaan aan de instandhoudingsdoelstellingen uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. Derhalve is het plan in strijd met artikel 19j van de Nbw 1998.

[appellant sub 1] en [appellant sub 3] voeren hiertoe aan dat de in dit kader door hen naar voren gebrachte rapporten van Econsultancy "Beoordeling MER en Passende Beoordeling Bestemmingsplan Ulvenhout, Hertespoor 2014" van 19 maart 2015, "Beoordeling Bestemmingsplan Ulvenhout, Hertespoor 2014" van 29 juni 2015, "Zienswijze op Bestemmingsplan Ulvenhout, Hertespoor 2014" van 12 oktober 2015 en "Reactie op verweerschriften van de raad daterend 18 november 2015 en 12 januari 2016" van 5 februari 2016 onvoldoende zijn weerlegd. Volgens [appellant sub 1] is niet aangetoond wat het effect is van de verbreding van de watergang Kerkdreef voor het Ulvenhoutse Bos, hetgeen als een mitigerende maatregel moet worden aangeduid. Er is onvoldoende onderzocht of een leemlaag aanwezig is, zodat onbekend is of het hemelwater dat zal worden geïnfiltreerd in het lokale grondwatersysteem zal blijven. Volgens [appellant sub 3] ligt de watergang, anders dan de raad stelt, in het Natura 2000-gebied. Voor de verbreding daarvan dient dan ook een vergunning op grond van de Nbw 1998 te worden aangevraagd. Voorts leidt het plan volgens [appellant sub 1] tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van het Ulvenhoutse Bos. Ten onrechte is niet beoordeeld of dit tot negatieve effecten leidt en evenmin zijn de cumulatieve effecten onderzocht. Voorts is het effect van de hydrologische maatregelen in dit verband ten onrechte niet beoordeeld. De stelling dat deze mitigerende maatregel de stikstofdepositie teniet doet, is daarom niet onderbouwd.

[appellant sub 2] voert in dit kader aan dat in de passende beoordeling geen rekening is gehouden met het feit dat sinds 2009 maatregelen zijn genomen om het Ulvenhoutse Bos te vernatten, hetgeen tot gevolg heeft dat het bos te nat is geworden. De afvoer van het hemelwater van de 28 voorziene woningen komt daar nu bovenop.

Volgens [appellant sub 1] stelt de raad zich voorts ten onrechte tevens op het standpunt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast omdat de stikstofdepositie lager is dan de grenswaarde in het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS). Volgens hem had het bestemmingsplan in dat geval ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan het bevoegd gezag van het Natura 2000-gebied.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de passende beoordeling volgt dat de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos niet zullen worden aangetast vanwege het plan. Volgens de raad draagt het plan juist bij aan het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Ulvenhoutse Bos, omdat er minder verzuring en verdroging van het bos zal optreden.

Het hemelwater uit zowel het plangebied als uit de naastgelegen wijk Kraaijenberg zal niet (meer) naar het oppervlaktewater van het Ulvenhoutse Bos worden afgevoerd, maar via de samenvoeging van de watergang Kerkdreef, die ten behoeve van dit plan zal worden verbreed, en de watergang Kraaijenberg in de bodem infiltreren alwaar de verzuring door de daar aanwezige kalklagen zal afnemen. Hierdoor zal meer hemelwater infiltreren en richting het Ulvenhoutse Bos afstromen dan in de huidige situatie het geval is. Doordat het grondwaterpeil thans te laag is en het peil vanwege de infiltratie van het hemelwater zal stijgen, leidt het plan ook tot minder verdroging. Dit wordt volgens de raad door de commissie m.e.r. onderschreven. Infiltratie ter plaatse van de watergang Kerkdreef is mogelijk omdat uit het rapport "Doorlatendheidsonderzoek Watergang Kerkdreef te Ulvenhout" van Agel Adviseurs (hierna: doorlatendheidsonderzoek) volgt dat geen storende leemlagen zijn aangetroffen in de bodem. In dit kader verwijst de raad voorts naar het ontwerpbeheerplan voor het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos (hierna: ontwerpbeheerplan). Hieruit volgt dat het plangebied en de wijk Kraaijenberg deel uitmaken van het hoger gelegen infiltratiegebied voor het Ulvenhoutse Bos en dat sprake is van ondiepe leemlagen waarlangs het geïnfiltreerde hemelwater richting de lager gelegen delen van het bos stroomt. Nader onderzoek hiernaar is volgens de raad derhalve niet nodig.

Wat betreft de geringe toename van stikstofdepositie als gevolg van het plan stelt de raad dat mede op basis van de plaatselijke omstandigheden en het beheer is onderbouwd dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Bovendien leidt de verbreding van de watergang Kerkdreef wat betreft het tegengaan van verzuring tot positieve effecten.

6.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, onder e, van de planregels mogen de woningen pas in gebruik worden genomen nadat de verbreding van de sloot aan de Kerkdreef op grond van het rioleringsplan d.d. 14 april 2015 van Agel adviseurs is uitgevoerd.

6.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

Ingevolge het derde lid wordt het besluit, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, alleen genomen indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

6.4. Bij besluit van 23 december 2009 is het Ulvenhoutse Bos aangewezen als Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 10a van de

Nbw 1998. In dit besluit staat dat het Ulvenhoutse Bos een beekbegeleidend bos is en dat zich in de ondergrond slecht doorlatende kalkrijke leemlagen bevinden die voor een schijngrondwaterspiegel en hoge waterstanden zorgen. Het Ulvenhoutse Bos is aangewezen voor de habitattypen Beuken-eikenbossen met hulst (H9120), Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden, H9160A) en Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen, H91E0C). De instandhoudingsdoelstelling voor beuken-eikenbossen met hulst, waaruit het Natura 2000-gebied voor een aanzienlijk deel bestaat, ziet op het behoud van oppervlakte en kwaliteit. De instandhoudingsdoelstellingen voor eiken-haagbeukenbossen en vochtige alluviale bossen, welke typen met name in het noordelijke deel van het bos voorkomen, zien op uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit.

Uitgangspunten passende beoordeling

6.5. In de passende beoordeling is een beschrijving van de kwaliteit van de habitattypen in het Ulvenhoutse Bos opgenomen. Het habitattype beuken-eikenbossen met hulst komt op een relatief grote oppervlakte van ongeveer 30,9 ha in het Ulvenhoutse Bos voor en is vrijwel geheel van goede vegetatiekundige kwaliteit. Het komt verspreid voor op hogere delen die niet door het grondwater worden beïnvloed. Bij voortgaande verzuring zullen het areaal en de kwaliteit van dit habitattype naar verwachting verder afnemen. De eiken-haagbeukenbossen hebben in het Ulvenhoutse Bos een oppervlakte van ongeveer 6,4 ha. Ongeveer 90% daarvan is van een goede vegetatiekundige kwaliteit. Dit habitattype komt voor op de wat hogere zones van de dalflanken, op de overgang van de vochtige door het grondwater beïnvloede bostypen naar de drogere bossen. Onder meer onder invloed van verdroging door dalende grondwaterstanden en verzuring door verminderde aanvoer van buffer door het grondwater is dit habitattype teruggedrongen tot het laagste en natste deel van het bos, hetgeen ten koste gaat van de vochtige alluviale bossen. Aanpak van verdroging is essentieel voor dit habitattype. Het habitattype vochtige alluviale bossen beslaat een oppervlakte van 4,8 ha en is voor ongeveer 85% daarvan vegetatiekundig van goede kwaliteit. Het habitattype is aanwezig in de laagste terreingedeelten. Dit type is zeer gevoelig voor verandering in de grond- en oppervlaktewaterhuishouding. Als de verdroging niet wordt tegengegaan, kan dit habitattype op middellange termijn verdwijnen. Maatregelen die moeten worden genomen zien onder meer op het versterken van de toestroming van het grondwater en het dempen van sloten en greppels.

In de passende beoordeling is geconcludeerd dat de kwaliteit van de habitattypen grotendeels als goed is beoordeeld. Er heeft evenwel een afname van het areaal plaatsgevonden als gevolg van met name hydrologische veranderingen (verdroging). De verdroging van het Ulvenhoutse Bos is het gevolg van te snelle afvoer van het hemelwater uit het gebied. Doordat een belangrijk deel van het hemelwater via de riolering en door de dichtheid aan greppels en sloten versneld wordt afgevoerd is lokale inzijging afgenomen en krijgt het geen gelegenheid bij te dragen aan het grondwater en de kwel. De hydrologische veranderingen hebben geleid tot een verdere oxidatie, waardoor er verzuring en vermesting optreedt in het gebied. De belangrijkste opgave voor het Ulvenhoutse Bos is het vergroten en verbeteren van de vochtige bostypen (eiken-haagbeukenbossen en vochtige alluviale bossen), welke bostypen voornamelijk in het noordelijke deel van het Ulvenhoutse Bos voorkomen. Met name deze bostypen hebben te lijden van verdroging en verzuring. Potenties voor uitbreiding van deze habitattypen ligt in de noordelijk gelegen lagere vochtige delen van het bos, op grote afstand van het plangebied.

6.5.1. Over de gevolgen van het plan staat in de passende beoordeling dat het infiltratieoppervlak van hemelwater ten gevolge van dit plan beperkt zal afnemen zodat de grondwaterhuishouding lokaal zal veranderen. In de huidige situatie stroomt slechts een deel van het water in het plangebied richting het Ulvenhoutse Bos. In het plan zijn maatregelen opgenomen die lokale infiltratie van neerslag mogelijk maken via de verbrede watergang Kerkdreef en de bestaande watergang Kraaijenberg, waarmee zal worden gezorgd voor een directe infiltratie in het Ulvenhoutse Bos waar het als kalkrijke kwel aan de oppervlakte zal komen. Hiermee worden de negatieve hydrologische effecten voor het Ulvenhoutse Bos voorkomen en zal in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het plan minder verdroging en verzuring optreden. In de passende beoordeling is geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos vanwege de verharding in het plangebied niet zullen worden aangetast en het plan vanwege de infiltratie van het hemelwater via de watergang Kerkdreef zelfs een licht positief effect op het Natura 2000-gebied zal opleveren.

6.5.2. Over stikstofdepositie staat in de passende beoordeling dat de kritische depositiewaarde van de verschillende habitattypen in de huidige situatie ruim wordt overschreden. In het grootste deel van het Ulvenhoutse Bos is er geen toename van stikstofdepositie door het plan. Aan de zuidzijde van het bos is de maximale toename 0,4 mol N/ha/jr. Met name de hydrologie en het beheer daarvan vormt in het Ulvenhoutse Bos een knelpunt in de huidige situatie en (een toename van) stikstofdepositie heeft minder invloed op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit blijkt ook uit het feit dat ondanks de overschrijding van de kritische depositiewaarde de habitattypen grotendeels goed van kwaliteit zijn. Verbetering van afstromend grondwater in en naar het gebied heeft prioriteit voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Voorts heeft een effectbeoordeling per habitattype plaatsgevonden gerelateerd aan de toestand van het gebied, drijvende processen in het gebied en maatregelen die inmiddels genomen zijn, dan wel op korte termijn genomen gaan worden. Hieruit volgt dat het habitattype beuken-eikenbossen met hulst gevoelig is voor een toename van stikstofdepositie. Dit type is met name gevoelig voor verzuring, hetgeen vooral het gevolg is van verdroging. Een toename van stikstofdepositie voor dit habitattype vormt geen belemmering voor de instandhoudingsdoelstelling van behoud van oppervlak en kwaliteit, omdat het (reguliere) beheer negatieve effecten voorkomt. Het habitattype eiken-haagbeukenbossen is gevoelig voor stikstofdepositie. Ook dit type is met name gevoelig voor verzuring, hetgeen vooral het gevolg is van verdroging. Een uiterst minimale toename van 0,1 mol N/ha/jr voor dit type zal geen effect hebben. De hydrologische maatregelen zullen voor voldoende buffering zorgen om verzuring tegen te gaan. Ook het habitattype vochtige alluviale bossen is gevoelig voor stikstofdepositie, hetgeen tot verzuring en vermesting kan leiden. Ook hiervoor geldt dat voldoende buffering aanwezig zal zijn na herstel van de hydrologie om verzuring en vermesting tegen te gaan en er als gevolg van een uiterst minimale toename van stikstofdepositie van 0,1 mol N/ha/jr voor dit type geen effecten zullen zijn.

In de passende beoordeling is geconcludeerd dat bij het uitvoeren van de hydrologische maatregelen en een goed (regulier) beheer er geen additionele maatregelen noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen. De toename van stikstofdepositie zal geen effecten hebben, zodat aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos als gevolg van toename van stikstofdepositie is uit te sluiten.

Rapporten Econsultancy

6.6. In de door [appellant sub 1] en [appellant sub 3] overgelegde rapporten van Econsultancy staat dat de hoeveelheid water die kan wegzijgen ongewijzigd blijft, maar zal moeten wegzijgen op een kleiner oppervlak. Of het wijzigen en verplaatsen van het wegzijggebied een hydrologisch effect heeft en of dit positief of negatief is, is niet inzichtelijk. Het is mogelijk dat de natuurlijke kenmerken niet zullen worden aangetast indien het hemelwater via de verbrede watergang Kerkdreef zal worden geïnfiltreerd. Op basis van de beschikbare gegevens is echter niet aangetoond dat deze mitigerende maatregel het beoogde effect heeft, omdat niet is aangetoond dat in dieper gelegen gronden ter plaatse van de infiltratieplaats een noodzakelijke slecht doorlatende leemlaag aanwezig is. Gelet hierop is onbekend of het hemelwater dat in de toekomstige situatie zal worden geïnfiltreerd over deze leemlagen lateraal richting het bos afstroomt en in de lagere delen van het bos als kwel omhoog kan komen dan wel vanwege het ontbreken van een leemlaag in dieper gelegen gronden wegzijgt naar een meer regionaal grondwatersysteem. Geconcludeerd is dat gelet daarop onzeker is of de mitigerende maatregel het beoogde effect zal hebben en of het plan niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos zal leiden. Aanbevolen wordt om nader onderzoek hiernaar te verrichten. Wat betreft de verwijzing van de raad naar het ontwerpbeheerplan voor het Natura 2000-gebied stelt Econsultancy dat de onderzoeken die daaraan ten grondslag liggen zeer gedateerd zijn en gebaseerd zijn op summiere gegevens. Gelet daarop bevelen zij nog steeds aanvullend veldonderzoek aan. Het doorbreken van leemlagen tijdens een dergelijk onderzoek kan volgens Econsultancy worden hersteld, zodat dit geen reden is om geen onderzoek te doen.

Wat betreft de toename van stikstofdepositie worden de berekende toename en de beschreven effecten daarvan in de passende beoordeling door Econsultancy onderschreven. Deze toename is in de passende beoordeling ten onrechte niet weergegeven op kaarten. Voorts wordt onderschreven dat ten aanzien van het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen andere factoren meer bepalend zijn dan de toename van stikstofdepositie en dat hydrologische maatregelen efficiënter zijn om verzuring tegen te gaan. Evenwel wordt in de rapporten gesteld dat gezien de overbelaste situatie elke toename tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos kan leiden, hetgeen niet is beoordeeld. Bij de beoordeling daarvan hadden ook de cumulatieve effecten van andere plannen en projecten op de instandhoudingsdoelstellingen moeten worden beoordeeld. Ten onrechte is in de passende beoordeling geconcludeerd dat de toename van stikstofdepositie geen effect heeft indien er herstel plaatsvindt van hydrologie en indien er voldoende natuurbeheermaatregelen worden getroffen, omdat dit in de huidige situatie niet het geval is. De raad kwalificeert de hydrologische maatregel daarom ten onrechte niet als een mitigerende maatregel. Bovendien is onvoldoende onderbouwd of gekwantificeerd dat de hydrologische maatregel de negatieve effecten van de toename van stikstofdepositie teniet doet, zodat niet is aangetoond dat de infiltratiesloot een afdoende mitigerende maatregel is. In de rapporten van 16 juli 2015 en 5 februari 2016 wordt op dit punt voorts gesteld dat de stikstofdepositie voor een deel van het Ulvenhoutse Bos zelfs zal toenemen met 1,11 mol N/ha/jr.

Mitigerende maatregel

6.7. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het effect van de hydrologische maatregel bij de beoordeling van de gevolgen van de verharding in het plangebied en de toename van de stikstofdepositie niet is meegenomen, omdat vast staat dat de verharding in het plangebied en de geringe toename van 0,4 mol N/ha/jr niet kunnen leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos. Gelet hierop stelt de raad zich op het standpunt dat de verbreding van de watergang Kerkdreef geen mitigerende maatregel is.

6.7.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in voormelde uitspraak van 27 augustus 2014 dient de infiltratiesloot, anders dan de raad stelt, gelet op de onderlinge samenhang met de ontwikkeling waarin het plan voorziet te worden aangemerkt als mitigerende maatregel. Daarbij is van belang dat onder meer de hydrologische maatregel in de passende beoordeling bepalend is geacht voor de conclusie dat het plan niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos.

6.7.2. Wat betreft de door [appellant sub 1] bestreden werking van de verbreding van de watergang Kerkdreef wordt als volgt overwogen.

Uit paragraaf 4.5.5 van de passende beoordeling volgt dat een versnelde afvoer van water in en naar het gebied het voornaamste knelpunt is dat verholpen moeten worden. Op de hoge, droge delen in en om het gebied in het westen en zuiden zakt water in de grond, dat door de bodem naar de lage delen stroomt en daar als kwel aan de oppervlakte komt. Het grondwatersysteem is een lokaal systeem waarbij de laterale toestroming over de leemlagen van belang is. De hydrologie is met name van belang voor de vochtigere en natte habitattypen. Bepalend voor het voorkomen en de kwaliteit is de vocht- (en basen)voorziening in de wortelzone. Dit is afhankelijk van kwel als gevolg van afstromend grondwater.

De raad heeft voor de werking van de hydrologische maatregel verwezen naar de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het ontwerpbeheerplan. Met behulp van de daarin opgenomen hoogtekaart is het infiltratiegebied bepaald waarvan het grondwater richting het Ulvenhoutse Bos stroomt. Zowel het plangebied als de watergang Kerkdreef en de wijk Kraaijenberg maken hier deel van uit. Uit deze hoogtekaart volgt dat de gronden ten zuiden en ten westen van het Ulvenhoutse Bos hoger zijn gelegen dan de gronden in het Ulvenhoutse Bos. De bodem van deze gronden wordt gevormd door podzolgronden. Dit type bodem komt voor op plaatsen waar regenwater in de bodem infiltreert. Water infiltreert in de hoger gelegen delen tussen de waterlopen en stroomt vervolgens door de ondergrond naar de waterlopen toe. De hydrologische basis van het Ulvenhoutse Bos en omgeving bestaat uit een slecht doorlatend pakket van klei en leemhoudend zand op 5 tot 12 m onder het oppervlak. Daarboven is een deklaag afgezet bestaande uit een afwisseling van zand- en leemlagen. De leemlagen komen op verschillende plaatsen en verschillende diepten voor en variëren in dikte van enkele decimeters tot meer dan een meter. Leem is weinig waterdoorlatend, waardoor het water dat op de hogere delen infiltreert horizontaal over de leemlagen afstroomt. Op lagere gedeelten en op plaatsen waar leemlagen dicht bij de oppervlakte liggen, komt dit grondwater in de wortelzone en treedt het op bepaalde plaatsen uit tot boven het maaiveld. De ligging van de ondiepe leemlagen in het Ulvenhoutse Bos is in een figuur inzichtelijk gemaakt.

6.7.3. In de passende beoordeling is vermeld dat uit het doorlatendheidsonderzoek volgt dat geen slecht doorlatende leemlagen zijn aangetroffen tot aan de onderzochte diepte van 4 m beneden maaiveld, zodat vaststaat dat ter plaatse van de verbrede watergang Kerkdreef geen ondiepe leemlagen aanwezig zijn en het hemelwater derhalve vanuit de watergang kan infiltreren. De Afdeling is van oordeel dat de raad er gelet op de informatie uit het ontwerpbeheerplan van heeft kunnen uitgaan dat in de dieper gelegen gronden slecht doorlatende leemlagen aanwezig zijn, zodat het geïnfiltreerde hemelwater niet zal wegzijgen naar een meer regionaal grondwatersysteem en over de leemlagen lateraal richting het bos kan afstromen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de onderzoeksplicht van de raad ertoe dient te leiden dat de in het ontwerpbeheerplan opgenomen beschrijving van de bodem van het Ulvenhoutsebos had moeten worden geverifieerd door middel van bodemonderzoek. Daarvoor is van belang dat in de rapporten van Econsultancy enkel is gesteld dat de aanwezigheid van de leemlagen in de diepere bodem niet vaststaat, maar niet aannemelijk is gemaakt dat moet worden getwijfeld aan de onderzoeken die aan het ontwerpbeheerplan ten grondslag liggen. Daarbij wijst de Afdeling erop dat met de stelling dat deze onderzoeken gedateerd zijn niet is gebleken dat de daaruit volgende informatie over de bodemopbouw niet meer actueel is en de raad daar derhalve niet van heeft kunnen uitgaan. [appellant sub 1] heeft voorts niet bestreden dat met de verbreding van de watergang tevens wordt voorkomen dat het hemelwater niet meer op het oppervlaktewater van het Ulvenhoutse Bos zal worden overgestort, maar in de bodem zal infiltreren, alwaar de verzuring van het water door de daar aanwezige kalklagen zal afnemen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding om te oordelen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verbreding van de watergang Kerkdreef de door hem beoogde effecten zal hebben. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

6.7.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat de watergang, anders dan de raad stelt, in het Natura 2000-gebied ligt en hiervoor een vergunning dient te worden aangevraagd, overweegt de Afdeling dat met deze enkele stelling niet aannemelijk is gemaakt dat de verbreding niet kan worden uitgevoerd. Het betoog van [appellant sub 3] faalt.

6.7.5. De vraag ligt voor of de raad op basis van de aan het plan ten grondslag gelegde passende beoordeling en de mitigerende maatregel de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos als gevolg van de verharding in het plangebied en de toename van stikstofdepositie niet zullen worden aangetast.

Verharding in het plangebied

6.8. Anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, volgt uit de passende beoordeling dat het Ulvenhoutse Bos met lage grondwaterstanden kampt, hetgeen tot verdroging leidt. Dat, zoals [appellant sub 2] stelt, het bos juist nat lijkt te zijn, is een gevolg van de in het aanwijzingsbesluit beschreven omstandigheid dat zich in de ondergrond slecht doorlatende kalkrijke leemlagen bevinden die voor een schijngrondwaterspiegel en hoge waterstanden zorgen. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de huidige hydrologische omstandigheden van het Ulvenhoutse Bos onjuist in kaart zijn gebracht in de passende beoordeling. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

6.8.1. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad op basis van de passende beoordeling voldoende zekerheid heeft verkregen dat de verharding in het plangebied niet tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos zal leiden. Voor dit oordeel is voorts van belang dat, anders dan in het rapport van Econsultantcy van 19 maart 2015 staat, uit de passende beoordeling volgt dat de hoeveelheid weg te zijgen water richting het Ulvenhoutse Bos zal toenemen. Thans stroomt een groot gedeelte van het hemelwater uit het plangebied niet naar het Ulvenhoutse Bos, maar stroomt het via het maaiveld naar de omliggende wegen en verdwijnt het via het riool. Daarbij wijst de Afdeling er voorts op dat ter zitting naar voren is gekomen dat het plangebied een omvang van ongeveer 8.500 m² heeft en een oppervlakte van ongeveer 4.282 m² zal worden verhard. De helft van de gronden in het plangebied behoudt derhalve een functie als infiltratiegebied. De betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] falen.

Toename van stikstofdepositie

6.9. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied worden aangetast, omdat het plan een toename van de stikstofdepositie veroorzaakt terwijl de kritische depositiewaarden van de voor verzuring gevoelige habitattypen reeds worden overschreden, heeft de raad uiteengezet dat een overschrijding van de kritische depositiewaarde niet zonder meer betekent dat de kwaliteit van een habitattype slecht is. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201200294/1/A4 geeft de kritische depositiewaarde - kort weergegeven - aan bij welke mate van stikstofdepositie wordt aangenomen dat niet langer op voorhand kan worden uitgesloten dat er een risico is dat de kwaliteit van het habitattype wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de stikstofdepositie. Overschrijding van deze waarde betekent dan ook niet dat vaststaat dat een aantasting van de kwaliteit van een habitattype plaatsvindt, maar uitsluitend dat de mogelijkheid van een aantasting niet zonder meer afwezig is. De Afdeling stelt vast dat in de passende beoordeling staat dat op basis van onderzoek naar een combinatie van beheermaatregelen en specifieke omstandigheden ter plaatse van habitattypen waarop het plan een toename van de stikstofdepositie veroorzaakt, een hoge achtergronddepositie in dit geval niet leidt tot een slechte kwaliteit van de habitattypen. Andere factoren, afhankelijk van de gebiedsspecifieke omstandigheden, zijn hier doorslaggevend voor een duurzaam behoud en de ontwikkeling van de habitattypen. De enkele stelling in de door [appellant sub 1] en [appellant sub 3] overgelegde rapporten van Econsultancy dat elke toename van stikstofdepositie bij overschrijding van de kritische depositiewaarden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Ulvenhoutse Bos leidt, doet gelet op het voorgaande aan deze conclusie niet af. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

6.9.1. Anders dan in die rapporten van Econsultancy staat, is de toename van stikstofdepositie in het Ulvenhoutse Bos weergegeven op kaarten in de passende beoordeling. Daarbij is de totale toename op het gebied weergegeven en is voorts de afzonderlijke toename ten gevolge van het verkeer en ten gevolge van cv-ketels in de woningen op kaarten inzichtelijk gemaakt. Voor zover in de rapporten van Econsultancy van 16 juli 2015 en 5 februari 2016 wordt gesteld dat de stikstofdepositie voor een deel van het Ulvenhoutse Bos zelfs zal toenemen met 1,11 mol N/ha/jr, wordt overwogen dat de maximale toename van stikstofdepositie van 0,4 mol N/ha/jr in de rapporten van Econsultancy van 19 maart 2015 en 29 juni 2015 is onderschreven. Met de enkele stelling dat de toename van stikstofdepositie hoger is, is niet gebleken waarom deze berekende toename in de passende beoordeling onjuist is.

6.9.2. Voorts heeft, anders dan in de rapporten van Econsultancy staat, een beoordeling van de toename van stikstofdepositie plaatsgevonden. Hiervoor is gebruik gemaakt van een zogeheten systeembenadering waarbij per gebied wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden daarvan, de specifieke kenmerken van de habitattypen, de staat van instandhouding en de factoren die van belang zijn voor het functioneren en het voorkomen van de habitattypen. Econsultancy kan niet in haar standpunt worden gevolgd dat geen relatie is gelegd tussen de toename van de stikstofdepositie ten gevolge van het plan en voornoemde aspecten.

De Afdeling stelt vast dat de verbreding van de watergang Kerkdreef is gericht op het verbeteren van de condities van de habitattypen. Dit betreft derhalve niet een maatregel die is gericht op een afname van de stikstofdepositie. Gelet daarop is het effect van een dergelijke maatregel niet gekwantificeerd. In de rapporten van Econsultancy is niet aannemelijk gemaakt dat, anders dan in de passende beoordeling is geconcludeerd, de hydrologische maatregel de effecten van de toename van stikstofdepositie niet zal kunnen mitigeren. Het standpunt van de raad dat door de verbetering van de hydrologische situatie in het gebied de uiterst geringe toename van stikstofdepositie geen negatief effect zal hebben, komt de Afdeling aannemelijk voor. Daarbij betrekt de Afdeling dat de toename van stikstofdepositie met name ziet op het areaal waarin het habitattype beuken-eikenbossen met hulst voorkomt en negatieve effecten voor dit type reeds door (regulier) beheer worden voorkomen. Voorts heeft de commissie-m.e.r. in haar toetsingsadvies onderschreven dat met de hydrologische maatregel kan worden voorkomen dat het hemelwater op het oppervlaktewater van het Ulvenhoutse Bos wordt overgestort waardoor dit een effectieve mitigerende maatregel is. De enkele stelling in de rapporten van Econsultancy dat, anders dan in de passende beoordeling staat, hieruit geen gunstig effect voor vermesting volgt, is niet onderbouwd. Daarbij wijst de Afdeling er voorts op dat uit de passende beoordeling volgt dat met name het tegengaan van verdroging en de daaruit volgende verzuring essentieel is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.

Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

6.9.3. De betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geven gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uit de passende beoordeling niet de vereiste zekerheid heeft kunnen verkrijgen dat de toename van stikstofdepositie ten gevolge van het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos niet zal aantasten. In de niet met een draagkrachtig betoog onderbouwde stelling van [appellant sub 1] dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met cumulatieve effecten, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. De betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] falen.

6.9.4. Gelet op het bovenstaande behoeft de beroepsgrond over het PAS geen bespreking meer.

EHS

7. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de verbreding van de watergang Kerkdreef plaatsvindt in de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en de cultuurhistorische waarde van de drevenstructuur door de verbreding zal worden aangetast. [appellant sub 3] wijst er daarbij op dat ingevolge het Bro in de plantoelichting op dit aspect moet worden ingegaan.

[appellant sub 2] betoogt voorts dat op gronden ter plaatse van de EHS niet mag worden gebouwd of een tuin mag worden aangelegd. In de nota van zienswijzen staat dat de bestemming "Woongebied" niet zal worden toegekend aan de gronden die in de EHS liggen, maar het rioleringsplan en de plantoelichting zijn in tegenspraak met de nota van zienswijzen niet overeenkomstig aangepast. Uit de daarin opgenomen uitwerking van het plan volgt dat een deel van het woongebied met daarin geprojecteerde tuinen aan de noordzijde van het plangebied nog steeds in de EHS ligt. [appellant sub 2] pleit er gelet hierop voor dat de noordzijde van het plangebied onbebouwd blijft, zodat de ruimte aan weerszijden van de ingang van het Ulvenhoutse Bos vrij toegankelijk blijft en geen bebouwing in de EHS zal worden opgericht. Voorts is volgens [appellant sub 2] in dat geval niet nodig dat de watergang Kerkdreef wordt verbreed.

7.1. In de plantoelichting en de stukken staat dat de watergang van gemiddeld 1,15 m naar gemiddeld 3,18 m zal worden verbreed. Aan de omliggende gronden van de watergang is in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied Zuid 2013" en "Ulvenhout" de bestemming "Natuur" toegekend, zodat de verbreding daarvan planologisch al mogelijk is. Om deze reden is de watergang Kerkdreef niet in het plangebied opgenomen. Nu de verbreding van de watergang Kerkdreef in andere bestemmingsplannen is geregeld, welke besluiten hier niet voorliggen, overweegt de Afdeling dat van strijd met artikel 5.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014) bij de vaststelling van dit plan geen sprake kan zijn. Gelet hierop volgt uit het Bro evenmin een verplichting om op dit punt een verantwoording in de plantoelichting op te nemen. De betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] falen.

7.2. De Afdeling stelt voorts vast dat het plan overeenkomstig de nota van zienswijzen gewijzigd is vastgesteld. Anders dan [appellant sub 2] stelt is hierdoor de bestemming "Woongebied" op de planverbeelding niet meer toegekend aan gronden die in de Verordening 2014 als EHS zijn aangemerkt. Aan de gronden aan de noordkant van het plangebied die in de EHS liggen, is de bestemming "Natuur" toegekend. In de daarbij behorende planregels is bepaald dat bebouwing niet is toegestaan en voorts verzet de bestemming zich tegen de aanleg van tuinen. Niet is gebleken dat hiermee niet in een voldoende bescherming van de EHS is voorzien. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het rioleringsplan en de plantoelichting juridisch niet bindend zijn, zodat er geen betekenis aan kan worden toegekend dat uit de daarin opgenomen kaarten volgt dat een deel van het woongebied aan de noordzijde van het plangebied overlapt met de EHS.

Met betrekking tot een alternatieve inrichting van de noordzijde van het plangebied overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad stelt dat niet is onderbouwd waarom de door [appellant sub 2] voorgestane inrichting van het plangebied een meerwaarde heeft boven de gekozen inrichting. Verder is aansluitend aan het Ulvenhoutse Bos ter plaatse van de gronden van de natuurbestemming geen bebouwing toegestaan, zodat de vrije ligging van de ingang van het Bos door de mogelijkheden in het plan niet kan worden aangetast. Gelet op het voorgaande heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen een woonbestemming aan de gronden aan de noordzijde die niet in de EHS liggen toe te kennen. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 2] zijn stelling dat verbreding van de watergang niet nodig zou zijn indien de noordzijde van het plangebied onbebouwd zou zijn, niet heeft onderbouwd.

Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

Verordening Water

8. [appellant sub 2] betoogt dat het Ulvenhoutse Bos in de Verordening Water van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening Water) is aangemerkt als een "beschermd gebied waterhuishouding" waar nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij deze zijn gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur.

8.1. Zoals onder 7.1 is overwogen, is de verbreding van de watergang Kerkdreef in andere bestemmingsplannen geregeld, welke besluiten hier niet voorliggen. Gelet hierop kan van strijd met de Verordening Water bij de vaststelling van dit plan reeds hierom geen sprake kan zijn. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

Waterhuishouding

9. [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar wateroverlast ten gevolge van het plan, nu in de wijk Hertespoor in de bestaande situatie reeds sprake is van overlast. Voorts vraagt hij zich gelet op de gegrond verklaarde zienswijze af of voor de berekening van het aan te leggen rioleringsstelsel is uitgegaan van het juiste verhardingsoppervlak.

[appellant sub 3] betoogt dat een groot deel van het plangebied zal worden verhard, zodat er onvoldoende ruimte is voor bodeminfiltratie van het hemelwater. Ten onrechte worden de effecten afgewenteld op de omgeving en is geen ruimte in het plan zelf opgenomen voor waterberging en bodeminfiltratie. Voorts is volgens [appellant sub 3] onvoldoende aandacht besteed aan de duurzaamheid van het gescheiden afvoerstelsel. Daarbij wijst hij erop dat het huidige rioolstelsel van de wijk Kraaijenberg tekortkomingen kent.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door het treffen van maatregelen ernstige wateroverlast in het plangebied en de omgeving daarvan kan worden voorkomen en wijst in dit verband op het in de plantoelichting beschreven regenwaterafvoerstelsel. Hiermee wordt tevens voorzien in een oplossing voor de afvoer van het hemelwater uit de naastgelegen wijk Kraaijenberg. Verder wijst de raad er op dat de watergang Kerkdreef tezamen met de watergang Kraaijenberg in voldoende waterbergingscapaciteit kan voorzien voor beide wijken.

9.2. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

9.3. In de plantoelichting is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop met de gevolgen voor de waterhuishouding rekening is gehouden. De raad heeft zich hiervoor gebaseerd op de door AGEL Adviseurs opgestelde "Watertoets Hertespoor en Torendreef te Ulvenhout", versie 3, van 30 maart 2012 (hierna: de watertoets) en het "Rioleringsplan Hertespoor en Torendreef te Ulvenhout", versie 9, van 14 april 2015 (hierna: rioleringsplan). In de plantoelichting staat dat het verharde oppervlak ten gevolge van de ontwikkeling met ongeveer 4.282 m² zal toenemen, bestaande uit dakoppervlak van de te verwezenlijken woningen, openbare verharding en de parkeerplaatsen, waarvoor een benodigde waterberging van 257 m³ is berekend. Omdat het grondwaterniveau in het plangebied hoog is, zijn de mogelijkheden voor infiltratie in het plangebied beperkt. Ter voorkoming van wateroverlast zal worden voorzien in een regenwaterafvoerstelsel, waarvan onder meer een waterbergende fundering onder de centrale weg in het plangebied deel uitmaakt. Dit afvoerstelsel zal worden geloosd op de te verbreden watergang Kerkdreef en vervolgens in de bodem van het Ulvenhoutse Bos worden geïnfiltreerd. Hiermee ontstaat voldoende waterberging voor een bui die één keer in de 100 jaar valt. Het hemelwater van de twee nieuwe woningen langs de Annevillelaan zal daarnaast op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Het vuilwater zal deels worden afgevoerd op het gemengde riool in Hertespoor en deels op het vuilwaterriool van Kraaijenberg.

9.4. De Afdeling stelt vast dat is voldaan aan artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, nu is voorzien in een beschrijving van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

In artikel 6, lid 6.2.1, onder e, van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan de woningen pas in gebruik mogen worden genomen nadat de verbreding van de watergang Kerkdreef overeenkomstig het rioleringsplan is uitgevoerd. Met de ter zitting door [appellant sub 3] naar voren gebrachte stelling dat hiervoor een watervergunning nodig is, is niet aannemelijk gemaakt dat de verbreding niet kan worden uitgevoerd. Voorts stelt de Afdeling vast dat het plan niet in de weg staat aan de overige in de toelichting beschreven maatregelen ter voorkoming van een toename van wateroverlast. [appellant sub 1] heeft met het enkele betwisten van de watertoets en het rioleringsplan niet aannemelijk gemaakt dat deze zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren. Voorts staat in de nota van zienswijzen dat per abuis een onjuist verhard oppervlak in de plantoelichting was opgenomen. De Afdeling stelt vast dat in het rioleringsplan wel is uitgegaan van 4.282 m² verharding, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de daarin opgenomen berekening onjuist is. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat de effecten op de omgeving worden afgewenteld, acht de Afdeling niet onredelijk dat de raad juist ter voorkoming van wateroverlast door een stijging van het grondwaterpeil in het plangebied en de omgeving daarvan, voor waterberging en bodeminfiltratie buiten het plangebied heeft gekozen. Voor zover [appellant sub 3] vreest dat vuilwater in de watergang Kerkdreef terecht zal komen, betreft dit een kwestie van uitvoering, hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen. Overigens heeft de raad gesteld dat de voorziene woningen op het reguliere rioolstelsel zullen worden aangesloten zodat hiervan geen sprake zal zijn.

[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding of dat ten gevolge van het plan een toename van wateroverlast in en rondom het plangebied zal ontstaan. De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] falen.

Stedenbouwkundige opzet

10. [appellant sub 1] betoogt dat de stedenbouwkundige opzet van het plan tekortschiet, met name wat betreft de omvang, het volume en de bouwhoogte van de voorziene woningen. [appellant sub 1] verwijst daarbij naar een in augustus 2012 overgelegde notitie van stedenbouwkundig planoloog ir. C. Paans.

10.1. In de plantoelichting staat dat de voorziene woningen de naastgelegen wijk Kraaijenberg afronden. De woningen zullen uit twee dan wel drie verdiepingen bestaan. Hiermee wordt voorzien in laagbouw die goed aansluit bij de omgeving en het dorpse karakter van Ulvenhout. De belangrijkste groenstructuur aan de zijde van het Ulvenhoutse Bos blijft behouden en voorts is aan de kant van de Hertespoor een groenvoorziening mogelijk gemaakt.

10.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voormelde uitspraak van 27 december 2012 heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stedenbouwkundige invulling van het gebied met de voorziene grondgebonden woningen aansluit bij het omliggende woongebied en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wijst de Afdeling erop dat, anders dan in de notitie van Paans is vermeld, voor de omliggende woningen eenzelfde maximale bouwhoogte van 10 m geldt en voorts is voorzien in groenvoorzieningen. Voorts heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat volume en bebouwingsdichtheid van de voorziene woningen niet aansluiten bij de omliggende woningen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan zij heeft gedaan in de eerdergenoemde uitspraak. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

Conclusie en proceskosten

11. De beroepen zijn ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Schoor, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Schoor

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016

758.