Raad van State, 12-04-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1008, 201603532/1/R2
Raad van State, 12-04-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1008, 201603532/1/R2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 12 april 2017
- Datum publicatie
- 12 april 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2017:1008
- Zaaknummer
- 201603532/1/R2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Driesprong, [locatie 1]" vastgesteld.
Uitspraak
201603532/1/R2.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Breda,
2. [appellant sub 2], wonend te Breda,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Driesprong, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2017, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.N. de Pooter en drs. J.A.F. Koning, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in een woonbestemming voor het perceel [locatie 1] en in een aanduiding voor "bedrijf" voor het achterste gedeelte van dat perceel. [appellant sub 1], eigenaar van dit perceel, vindt de bij het plan voorziene bebouwings- en gebruiksmogelijkheden voor het achterste perceelsgedeelte te beperkend. [appellant sub 2] is eigenaar van het aanliggende perceel [locatie 2]. Hij vindt de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van het achterste gedeelte van het perceel [locatie 1] juist te ruim en vreest dat het plan onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor zijn woongenot.
Voorgeschiedenis
2. Bij uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2605, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 15 april 2013, waarbij het bestemmingsplan "Driesprong" is vastgesteld, vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1]. Verder heeft de Afdeling de raad daarbij opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van die uitspraak en met inachtneming daarvan voor het vernietigde plandeel een nieuw besluit te nemen.
Bij uitspraak van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3090, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 18 december 2014, waarbij het bestemmingsplan "Driesprong, [locatie 1]" is vastgesteld, vernietigd. Verder heeft de Afdeling de raad daarbij opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen.
Met het besluit van 31 maart 2016 heeft de raad beoogd te voldoen aan de in de uitspraak van 7 oktober 2015 opgenomen opdracht. De raad had eerder opdracht gegeven voor nader onderzoek, naar aanleiding waarvan door Milieu-adviesbureau Opifex B.V. op 26 januari 2016 het rapport "Toetsing milieuaspecten als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten [locatie 1] te Breda" (hierna: het rapport) is uitgebracht. Dit besluit is zonder het opnieuw toepassen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld.
Afdeling 3.4 van de Awb en het ontbreken van nader overleg
3. [appellant sub 1] betoogt allereerst dat de voorbereidingsprocedure onjuist is verlopen, nu niet (opnieuw) een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Verder betoogt [appellant sub 1] dat aan hem de toezegging is gedaan dat na het uitbrengen van het rapport overleg zou worden gevoerd over de mogelijkheden voor zijn perceel. Het plan is echter vastgesteld zonder dat dat overleg heeft plaatsgevonden.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5143, staat het in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de reeds gevoerde procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt.
3.2. Ter reparatie van de gebreken in het besluit van 18 december 2014 heeft de raad een aantal beperkingen verbonden aan de mogelijkheden om het achterste gedeelte van het perceel [locatie 1] voor bedrijfsmatige activiteiten te benutten. Ten behoeve van dit plan heeft de raad de milieuaspecten van bedrijvigheid op dat perceel nader laten onderzoeken.
Gelet op de wijzigingen in het besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit is geen sprake van een wezenlijk ander plan of van wijzigingen die niet als van ondergeschikte aard kunnen worden aangemerkt. Hierbij wordt van belang geacht dat de planologische mogelijkheden weliswaar zijn beperkt, maar niet wezenlijk zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, zoals dat met ingang van 25 september 2014 ter inzage heeft gelegen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er ten onrechte van heeft afgezien om voor het nemen van het besluit een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen.
Verder is gebleken dat [appellant sub 1], na het uitbrengen van het rapport, met een wethouder van de gemeente Breda heeft gesproken. Ook is [appellant sub 1] de mogelijkheid geboden om op 16 maart 2016 in te spreken in de raadscommissie voor ruimte, van welke gelegenheid [appellant sub 1] ook gebruik heeft gemaakt. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat de door [appellant sub 1] gestelde toezegging niet gestand is gedaan. Het bestreden besluit is op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
Gronden die verband houden met de eerdere uitspraken van de Afdeling
4. [appellant sub 1] voert aan dat hij op zijn perceel geen bedrijfsmatige activiteiten kan ontwikkelen nu de toegelaten bouwhoogte onvoldoende is. Verder heeft het gemeentebestuur van Breda in het verleden ten onrechte voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie 2] een omgevingsvergunning voor bouwen afgegeven, waardoor deze woning op een afstand van minder dan 10 m is komen te staan en zijn bebouwings- en gebruiksmogelijkheden nu worden beperkt.
[appellant sub 2] voert aan dat in de uitspraak van 16 juli 2014 ten onrechte aanvaardbaar is geacht dat het daar voorliggende plan voorzag in een, slechts door een smalle inrit tussen woningen bereikbaar, groot multifunctioneel bijgebouw met een goothoogte van 3,5 en een bouwhoogte van 6 m. Voorts is in die uitspraak ten onrechte aangenomen dat er op het perceel [locatie 1] een bedrijf is en was gevestigd. Dit is inmiddels bevestigd door een onderzoek van een extern bureau. De Afdeling heeft in de eerdere uitspraken evenmin voldoende oog gehad voor de ontwikkeling van de omgeving in de richting van een woongebied. Een ander zou in de voorliggende procedure heroverwogen moeten worden.
4.1. Bij de uitspraak van 16 juli 2014 heeft de Afdeling overwogen dat [appellant sub 1] in de loods op het perceel [locatie 1] bedrijfsactiviteiten uitoefent die behoren tot milieucategorie 2 alsmede dat de loods en de daarin verrichte bedrijfsmatige activiteiten legaal zijn. Voorts heeft de Afdeling bij die uitspraak geoordeeld dat de raad een loods met een goothoogte van maximaal 3,5 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft hoeven achten, maar, gelet op de stedenbouwkundige omgeving, ook een loods hoger dan 6 m in redelijkheid niet hoefde toe te staan. In verband hiermee faalden de betogen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] over de bouwhoogte.
Bij de uitspraak van 7 oktober 2015 heeft de Afdeling wederom geoordeeld dat het betoog van [appellant sub 2] tegen een goothoogte van 3,5 en een bouwhoogte van 6 m faalt. Voorts heeft de Afdeling daarbij geoordeeld dat de bezwaren van [appellant sub 1] tegen het niet uitbreiden van het bouwvlak voor de loods tot het achterste deel van het perceel falen. Verder heeft de Afdeling in deze uitspraak overwogen dat uit de stukken blijkt dat [appellant sub 1] in de loods op zijn perceel bedrijfsactiviteiten heeft uitgeoefend, die behoren tot milieucategorie 2. De loods is legaal gebouwd en ook de hierin verrichte bedrijfsactiviteiten zijn legaal, aldus de Afdeling in de uitspraak van 7 oktober 2015. Naar ter zitting was toegelicht bestonden de bedrijfsactiviteiten op het perceel voornamelijk uit opslag van en handel in specialistische auto-onderdelen en, in beperkte mate, ook autoreparatie en -restauratie. De bedrijfsactiviteiten vonden over het algemeen plaats in de loods. In de buitenlucht werden, behalve laden en lossen, nagenoeg geen bedrijfsactiviteiten uitgeoefend. Voorts heeft de Afdeling bij de uitspraak van 7 oktober 2015 vastgesteld dat de kortste afstand van de woning van [appellant sub 2] tot de bestaande loods ongeveer 8,5 m is en dat voor het aspect geluid niet wordt voldaan aan de in de staat van bedrijfsactiviteiten genoemde richtafstand van 10 tot 30 m. Verder heeft de Afdeling bij die afstand geoordeeld dat niet is gebleken dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze, gelet op de indicatieve richtafstand, ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Uit de omstandigheid dat de door [appellant sub 1] gewenste bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 of 2 en niet zonder meer onverenigbaar zijn met een bestemming voor woondoeleinden, volgde naar het oordeel van de Afdeling niet dat bij de voorbereiding van het plan geen geluidonderzoek of onderzoek inzake de overige relevante milieuaspecten als vermeld in de VNG-brochure, behoefde te worden uitgevoerd.
Niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit, een appellant nieuwe argumenten zou kunnen aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt van een in de eerste uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu het besluit op dit punt niet is gewijzigd en evenmin sprake is van een verandering van omstandigheden, falen de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], voor zover deze betrekking hebben op de in het plan vervatte regeling voor de hoogte en omvang van een nieuw op te richten loods op het achterterrein van het perceel [locatie 1]. Hetzelfde geldt voor de betogen over de vraag of en in welke mate op het perceel sprake is van bedrijfsmatige activiteiten en de vraag of de uitbreiding van de woning van [appellant sub 2] mocht worden meegerekend bij de bepaling van de minimale afstand tot de loods.
Het nieuwe planologisch kader
5. Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:
"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. Wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
b. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf", tevens bedrijven in de milieucategorie 1, zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage bij deze regels opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten, alsmede bedrijven vallend onder de SBI-code 453, (groot)handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires en SBI-code 52109, verhuur van opslagruimte, met inachtname van het bepaalde in artikel 3.3 "Specifieke gebruiksregels".
[…]".
Lid 3.3 luidt:
"Om te voorkomen dat nabijgelege(n) woning(en) een beperking vormt c.q. vormen voor de onder 3.1 toegestande (lees: toegestane) bedrijfsvoering, dan wel om te garanderen dat voor de nabijgelege(n) woning(en) in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden is het gebruik van gronden ten behoeve van de onder 3.1 toegestande (lees: toegestane) bedrijfsvoering enkel toegestaan, mits:
a. In de nachtperiode van 23:00 uur tot 7:00 uur geen bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied plaatsvinden;
b. Geluidproducerende activiteiten alleen in het bijgebouw met gesloten ramen en deuren plaatsvinden;
c. Laden en lossen voor deze bedrijfsactiviteiten alleen gedurende de dagperiode van 7:00 uur tot 19:00 uur plaatsvinden."
In de bijlage van de planregels is een staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, waarvan de van belang zijnde onderdelen zijn weergegeven:
(…)
(…)
(…).
De plaats waar herbouw van de bestaande schuur kan plaatsvinden
6. [appellant sub 1] voert aan dat hij de bestaande schuur niet op een andere plaats kan herbouwen doordat slechts voor één deel van het achterliggende gedeelte van het perceel [locatie 1] een grotere bouwhoogte is toegestaan. Het betreffende aanduidingsvlak zou meer naar achteren moeten worden verlegd.
6.1. De raad heeft, gelet op de gevolgen voor de zonlichtinval op de omliggende percelen bij verschuiving, besloten de maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 onderscheidenlijk 6 m alleen ter plaatse van de bestaande schuur mogelijk te maken. Gelet op deze maximale hoogtes en de ligging van de bestaande schuur ten opzichte van de omliggende percelen acht de Afdeling de door de raad gemaakte afweging redelijk.
Het betoog van [appellant sub 1] faalt.
De aard van de bij het plan toegestane bedrijfsactiviteiten
7. [appellant sub 1] voert aan dat in het verleden ter plaatse uitsluitend de gemeentelijke bouwverordening gold, zodat voldoende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden bestonden voor zijn perceel. Bij het plan worden die mogelijkheden ernstig ingeperkt en blijven slechts de nu bestaande bedrijfsactiviteiten mogelijk. Een dergelijke beperkende regeling als voor zijn perceel geldt niet voor percelen in de omgeving. Op die percelen zijn wel bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 toegelaten en voor die percelen gelden geen beperkende gebruiksvoorschriften. Hierdoor wordt uitsluitend rekening gehouden met de belangen van de omwonenden en worden de mogelijkheden om het perceel te verkopen onevenredig aangetast.
[appellant sub 1] voert verder aan dat er in het rapport ten onrechte van is uitgegaan dat ter plaatse van zijn perceel geen bedrijfsmatige activiteiten werden en worden verricht. Ook is in dat rapport geen rekening gehouden met een tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] aanwezige, geluidwerende muur met een hoogte van 2 m. Verder is de tuin van de buren in het onderzoek ten onrechte aangemerkt als een geluidgevoelige bestemming, terwijl de Wet geluidhinder alleen woningen en dergelijke als geluidgevoelige objecten aanmerkt.
7.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsregime geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Uit de uitspraak van 7 oktober 2015 vloeide voort dat bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 of 2 ter plaatse niet zonder meer aanvaardbaar zijn en dat door middel van geluidonderzoek of ander milieuonderzoek moest worden vastgesteld welke vormen van bedrijvigheid ter plaatse aanvaardbaar zijn.
In het rapport wordt gesteld dat een bedrijf in de milieucategorie 1 ter plaatse toelaatbaar is. Verder komt uit dit rapport naar voren dat, nu niet wordt voldaan aan de maatgevende richtafstand van 10 m, de vestiging van een bedrijf in de categorie 2 slechts mogelijk is indien specifiek onderzoek is uitgevoerd naar de relevante milieuaspecten en de inpasbaarheid van een dergelijk bedrijf in de omgeving. Nu ter plaatse sprake is van bedrijfsactiviteiten met een beperkte omvang heeft de raad in redelijkheid bij de vaststelling van het plan aansluiting kunnen zoeken bij de door [appellant sub 1] uitgeoefende bedrijfsmatige activiteiten en de activiteiten waarvan hij concreet heeft aangegeven deze wenselijk te achten. Voorts is in dit geval sprake van een tweetal voorafgaande uitspraken, waarin uiteindelijk is geoordeeld dat, gelet op de belangen van de eigenaar en omwonenden, eerst aan de hand van nader geluid- of ander milieuonderzoek een planologisch aanvaardbare bestemming kan worden vastgesteld. Gegeven deze specifieke situatie ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen.
[appellant sub 1] betoogt op zich terecht dat ten onrechte in een passage van het rapport wordt gesteld dat ter plaatse geen bedrijfsmatige activiteiten worden en werden verricht. Dat heeft er evenwel niet aan in de weg gestaan dat bij de daarop volgende uitwerking aan de hand van de bij de Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijfsactiviteiten een beoordeling is gemaakt van de inpasbaarheid van die bedrijfsactiviteiten. De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan bij de laatste beoordeling aangesloten.
Verder blijkt uit het rapport dat alleen een 4,5 m hoge muur dan wel scherm ertoe zou leiden dat de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] onder de in de VNG-brochure genoemde voorkeursgrenswaarde zou blijven. Gelet hierop kwam in zoverre aan de aanwezigheid van de scheidingsmuur met een hoogte van 2 m niet de betekenis toe die [appellant sub 1] daaraan toekent. Voorts is, anders dan door [appellant sub 1] is betoogd, bij het rapport niet uitgegaan van een meting vanaf de tuin van [appellant sub 2], maar is in overeenstemming met de VNG-brochure uitgegaan van de grens van de bestemming die bedrijven en andere milieubelastende functies toelaat en anderzijds de uiterste situering van een woning of andere milieugevoelige functies die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk zijn. In dit geval staat de zijgevel van de woning van [appellant sub 2] op de perceelgrens en is op het aanliggende gedeelte van het perceel van [appellant sub 1] de aanduiding "bedrijf" gegeven.
Het betoog van [appellant sub 1] faalt.
8. [appellant sub 2] voert aan dat uit de in het rapport uitgevoerde milieutoets blijkt dat een bedrijf in de milieucategorie 2 niet aan de normen van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) kan voldoen en er geen reële maatregelen mogelijk zijn ter beperking van de reductie van de geluidbelasting op de omgeving. Volgens het rapport is een scherm van 4,5 m hoog nodig om te voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtwaarden voor geluid.
[appellant sub 2] voert verder aan dat in het rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat zijn woning met de voorzijde aan een drukke verkeersweg ligt en daarom aan de achterzijde gekozen zou moeten worden voor een geluidluwe achterkant. Daarbij had rekening moeten worden gehouden met de in het Bouwbesluit 2012 vastgelegde binnenwaarden voor slaapvertrekken.
8.1. In het rapport is aan de hand van het toetsingskader van de VNG-brochure in een aantal stappen bezien of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Daarbij is in de eerste stap gesteld dat, gezien de onderlinge afstand en de ligging in gemengd gebied, bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 aanvaardbaar zijn maar dat autorestauratie en -reparatie tot de bedrijvigheden behoren die in categorie categorie 2 thuishoren. Daarvoor geldt een richtafstand van 10 m. Nu in dit geval aan deze afstand niet wordt voldaan is in een tweede stap, aan de hand van nader geluidonderzoek, bezien of voldaan kan worden aan de in de VNG-brochure genoemde richtwaarden voor geluid. Daarbij is geconstateerd dat slechts een scherm van 4,5 m hoogte de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 2] zou reduceren tot de richtwaarde voor het maximale geluidniveau. Een dergelijk scherm is in het rapport stedenbouwkundig niet aanvaardbaar geacht. Vervolgens is in een derde stap bezien of een mogelijkheid bestond om gemotiveerd af te wijken van de richtwaarden. Daarbij is geconcludeerd dat, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, voor bepaalde bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 2 sprake is van aanvaardbare geluidbelastingen.
Nu de aard van de bedrijfsactiviteiten en deze voorwaarden door het stellen van specifieke planregels zijn vastgelegd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldaan wordt aan de in de VNG-brochure gegeven richtlijnen. Voorts bepaalt geen rechtsregel dat gekozen zou moeten worden gekozen voor een geluidluwe achterzijde. Over de in het Bouwbesluit 2012 genoemde waarden binnen een woning overweegt de Afdeling dat deze waarden van toepassing zijn bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen en niet gelden voor bestaande bouwwerken waarin geen verandering wordt gebracht. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is bepalend of ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig zal zijn. In het rapport is bovendien rekening gehouden met de bestaande geluidisolatie van die woning. In het door [appellant sub 2] gestelde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in navolging van het rapport heeft kunnen oordelen dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
De wijze waarop de toegestane bedrijfsactiviteiten omschreven zijn
9. [appellant sub 2] voert verder aan dat de bij het plan behorende staat van bedrijfsactiviteiten onduidelijk en daarmee rechtsonzeker is nu voor de SBI-code met nummer 453 twee verschillende omschrijvingen zijn gegeven.
[appellant sub 1] voert in dit verband aan dat de planregeling duidelijk behoort aan te geven dat op zijn perceel reparatie en onderhoud van auto’s is toegelaten. Hij heeft het perceel juist met het oog daarop heeft aangekocht en gebruikt het daarvoor legaal.
9.1. De raad heeft gesteld dat de uitspraak van 7 oktober 2015 ertoe verplichtte een nader akoestisch onderzoek te doen verrichten. Vervolgens is beoordeeld welke bedrijfsactiviteiten [appellant sub 1] volgens zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel verricht en welke activiteiten volgens het rapport aanvaardbaar zijn. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de inschrijving bij de Kamer van Koophandel verschilt van de bij het rapport in aanmerking genomen bedrijfsactiviteiten nu bij het rapport ook is gekeken naar autoreparatie en -restauratie. Bedoeld was met name bij de omschrijving van het rapport aan te sluiten.
9.2. De Afdeling overweegt dat door het opnemen van een verwijzing in de planregels naar de SBI-code 453 en de daaraan gekoppelde meervoudige en uiteenlopende omschrijvingen daarvan in de staat van bedrijfsactiviteiten, onduidelijkheid bestaat over de bij het plan geboden gebruiksmogelijkheden van het perceel. Met name is onduidelijk of autoreparatie en -restauratie ter plaatse is toegelaten.
De betogen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] slagen.
9.3. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels, alsmede voor zover het betreft de in de bijlage bij de planregels gegeven omschrijvingen bij SBI-code "453" is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
De Afdeling overweegt verder dat in de uitspraak van 7 oktober 2015 is geoordeeld dat in de loods legaal activiteiten werden verricht in de categorie 2 en dat daarbij - zij het in beperkte mate - ook sprake was van autoreparatie en -restauratie. In het rapport is aan de hand van de inschrijving van [appellant sub 1] bij de Kamer van Koophandel onderzocht wat de gevolgen van de bedrijfsactiviteiten zijn voor de omgeving. Daarbij is er kennelijk van uitgegaan dat autoreparatie en -restauratie van die activiteiten deel uitmaken. In het rapport wordt gesteld dat indien autoreparatie en -restauratie in het bestaande bijgebouw plaatsvinden met gesloten ramen en deuren, deze activiteiten niet zullen leiden tot een overschrijding van de richtwaarden. Nu autoreparatie en -restauratie altijd legaal is geweest en uit nader onderzoek is gebleken dat deze activiteiten aanvaardbaar zijn met het oog op het woon- en leefklimaat van de omgeving, mits in de gebruiksvoorschriften is vastgelegd dat slechts inpandig en met gesloten deuren mag worden gewerkt, diende de raad deze activiteiten onder de al in de planregels gestelde voorwaarde toe te laten.
Nu de overige beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden en niet aannemelijk is dat andere derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze planonderdelen in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
Hierbij betrekt de Afdeling dat deze procedure een lange voorgeschiedenis kent en de raad ter zitting heeft aangegeven in te stemmen met een bestemmingsregeling voor het achterterrein, waarbij autoreparatie en -restauratie wordt toegelaten onder de in artikel 3, lid 3.3 van de planregels beschreven voorwaarden.
10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Breda van 31 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Driesprong, [locatie 1]", voor zover het betreft:
a. artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels en
b. de bij de planregels behorende bijlage bijlage I staat van bedrijfsactiviteiten, voor zover het betreft de van SBI-code "453" op twee afzonderlijke regels gegeven omschrijvingen;
III. bepaalt dat:
a. artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels als volgt komt te luiden: "Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf", tevens bedrijven in de milieucategorie 1, zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage bij deze regels opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten, alsmede bedrijven vallend onder de SBI-code 453, (groot)handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires, autoreparatie en -restauratie en SBI-code 52109, verhuur van opslagruimte, met inachtname van het bepaalde in artikel 3.3 "Specifieke gebruiksregels" en
b. de achter SBI-code "453" gegeven omschrijving in de bij de planregels behorende bijlage, komt te luiden als volgt: "(groot)handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires, autoreparatie en -restauratie";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de raad van de gemeente Breda aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt;
VI. draagt de raad van de gemeente Breda op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen IIIa en IIIb worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Matulewicz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
45.