Home

Raad van State, 15-02-2017, ECLI:NL:RVS:2017:434, 201507823/1/A1

Raad van State, 15-02-2017, ECLI:NL:RVS:2017:434, 201507823/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 februari 2017
Datum publicatie
15 februari 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:434
Zaaknummer
201507823/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 23 januari 2014 heeft het college de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KST B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen ten behoeve van een horecapaviljoen aan de Westerkade nabij nr. 7 te Rotterdam.

Uitspraak

201507823/1/A1.

Datum uitspraak: 15 februari 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2015 in zaak nr. 14/6907 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2014 heeft het college de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KST B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen ten behoeve van een horecapaviljoen aan de Westerkade nabij nr. 7 te Rotterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit onder wijziging van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 8 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en Rotortug Holding B.V. (voorheen KST B.V.) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen. Voorts is daar Rotortug Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. E. Lems, advocaat te Rotterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bouwplan voorziet in een gebouw met een ovale vorm, waarin een horecapaviljoen met kantoor wordt gevestigd ten behoeve van het sleepbotenbedrijf Rotortug Holding B.V.

KST B.V. heeft op 19 juli 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwplan ingediend. Blijkens de gedingstukken heeft het bedrijf behoefte aan een nieuwe locatie, omdat het als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse, van haar huidige locatie aan de Boompjeskade te Rotterdam dient te worden verplaatst. Het bedrijf heeft gesteld dat zij in verband daarmee niet meer in het huidige gebouw heeft geïnvesteerd, zodat dit mede daardoor niet meer voldoet.

2. Uit de gedingstukken blijkt verder dat het bouwplan eerder was voorzien op het perceel Westerkade nabij nr. 1 te Rotterdam. Teneinde het bouwplan aldaar mogelijk te maken is in het verleden reeds een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Realisatie van het bouwplan op die locatie heeft echter niet plaatsgevonden. Voor de nieuwe locatie van het bedrijf is daarna gekozen voor het perceel.

3. [appellant] woont op [locatie] en is direct omwonende van de locatie waarop de vergunning ziet. Zijn bezwaren tegen het bouwplan zijn erin gelegen dat naar hij stelt het vrije uitzicht, het historische en onbebouwde karakter, en het aanzien van de omgeving erdoor worden aangetast. Verder vreest hij verkeersaantrekkende werking en geluidsoverlast.

Wettelijk kader

4. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

(…).

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

e. (…).

Bestemmingsplan "Scheepvaartkwartier"

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Scheepvaartkwartier" rusten op het perceel de bestemmingen "Horeca", de dubbelbestemming "Waarde-archeologie-2" en de nadere aanduiding "kantoor".

Artikel 11.1

De voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. horeca;

(…);

c. ter plaatse van de twee locaties met de functieaanduiding "kantoor" is op een van beide locaties een horecapaviljoen toegestaan. In het horecapaviljoen is tevens een gebruik als kantoor toegestaan tot maximaal 40 m² b.v.o., dit betreft het paviljoen aan de Westerkade;

(…);

e. de bestemmingen "Waarde-archeologie-1", "Waarde-archeologie-2", "Waarde cultuurhistorie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

Beoordeling van het hoger beroep

5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat Rotortug Holding B.V. geen belang meer heeft bij de verleende vergunning. In hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor dat oordeel. Rotortug Holding B.V. heeft hierop in de schriftelijke uiteenzetting gereageerd door te stellen dat het belang bij een nieuw representatief kantoor nog altijd bestaat en dat het tijdsverloop dat gemoeid was met het vinden van een nieuwe locatie, niet maakt dat dit belang inmiddels is vervallen. Verder heeft zij er naar zij stelt voor gekozen om met bouwen te wachten totdat de vergunning in rechte vaststaat. Dit maakt volgens haar evenmin dat het belang bij de vergunning inmiddels is komen te vervallen.

De Afdeling ziet onder de gegeven omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat voor Rotortug Holding B.V. geen belang meer bestaat bij de verleende vergunning.

6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet op al zijn beroepsgronden is ingegaan. Zij heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat zijn gronden ter zake van de bestemmingsplanprocedure buiten het toetsingskader van de verleende omgevingsvergunning vallen. Volgens hem had de vergunning niet op basis van het bestemmingsplan "Scheepvaartkwartier" mogen worden verleend, omdat in de procedure met betrekking tot de vaststelling van dat bestemmingsplan verschillende onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden. Gedurende die procedure is pas na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan de locatie van het bouwplan ongeveer 30 m in westelijke richting opgeschoven, zonder dat nog mogelijk was daartegen zienswijzen in te dienen, aldus [appellant]. Aan deze verschuiving liggen volgens hem verder geen ruimtelijke, maar oneigenlijke motieven ten grondslag, zoals het tegemoetkomen aan de wens van Middelharnis Vastgoed B.V., eigenares van verschillende panden aan de Westerkade, om de locatie van het bouwplan te herzien. Verder is het besluit om de locatie te verplaatsen volgens [appellant] het resultaat van een overeenkomst tussen het college, Middelharnis en KST, hetgeen van vooringenomenheid getuigt. De betrokken wethouder heeft verder de raad na het sluiten van die overeenkomst het gewijzigde plan ter vaststelling voorgelegd, waarbij hij de raad ten onrechte heeft medegedeeld dat het om slechts een geringe aanpassing zou gaan en daartegen naar verwachting geen bezwaren zouden bestaan, aldus [appellant].

6.1. Het op 4 juli 2013 vastgestelde, ter plaatse geldende bestemmingsplan "Scheepvaartkwartier" staat het bouwplan toe. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om voor het voorziene paviljoen twee locaties op te nemen, één ter hoogte van Westerkade 1 en één ter hoogte van Westerkade 7-9, waarbij het paviljoen op één van beide locaties mag worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan is na de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3276) onherroepelijk geworden.

6.2. Aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals dat is neergelegd in het bestemmingsplan, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien dit evident in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel een algemeen rechtsbeginsel.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de wijze van totstandkoming, en de gemaakte ruimtelijke afweging, is erop gericht te onderbouwen dat in het bestemmingsplan aan het perceel Westerkade 7-9 ten onrechte de bestemming "Horeca" en de nadere aanduiding "kantoor" zijn toegekend, waardoor het bouwplan mogelijk is gemaakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3339), kan de vraag of uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan het perceel de juiste bestemming is toegekend, in het kader van een exceptieve toetsing van het desbetreffende planonderdeel niet aan de orde komen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bedoelde beroepsgronden buiten het toetsingskader van de verleende omgevingsvergunning vallen.

Het betoog faalt.

7. [appellant] heeft voorts het oordeel van de rechtbank dat in hetgeen hij heeft aangevoerd, geen grond is gelegen voor het oordeel dat zich één van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voor de verleende omgevingsvergunning voordoet, in hoger beroep niet bestreden.

Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Bolleboom

lid van de enkelvoudige kamer griffier 

 

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017

641.