Home

Raad van State, 27-02-2017, ECLI:NL:RVS:2017:799, 201606032/2/A3

Raad van State, 27-02-2017, ECLI:NL:RVS:2017:799, 201606032/2/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
27 februari 2017
Datum publicatie
5 april 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:799
Zaaknummer
201606032/2/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 maart 2015 heeft de korpschef het door [appellant] ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) buiten behandeling gesteld.

Uitspraak

201606032/2/A3.

Datum uitspraak: 27 februari 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016 in zaak nr. 15/3577 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2015 heeft de korpschef het door [appellant] ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 5 juni 2015 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en [appellant] veroordeeld in de door de korpschef gemaakte proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.521,20, te betalen aan de korpschef. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

    Overwegingen

1.    Artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb luidt als volgt: "Een natuurlijk persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht."

2.    [appellant] bestrijdt in hoger beroep niet de oordelen van de rechtbank dat zijn gemachtigde zijn bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, zodanig dat dit blijk geeft van kwade trouw, dat dit evenzeer geldt voor de bevoegdheid om bezwaar te maken, dat op grond van vergelijkbare feiten en omstandigheden is aangenomen dat misbruik van recht is gemaakt en dat dit een veroordeling van [appellant] in de proceskosten rechtvaardigt.

3.    [appellant] voert aan dat de rechtbank hem ten onrechte in de proceskosten van de korpschef heeft veroordeeld. Daartoe voert hij aan dat de korpschef niet is vertegenwoordigd door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener maar door een medewerker. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte 1 procespunt, in plaats van 0,5 procespunt, heeft toegekend voor de nadere zitting van 12 mei 2016. Als laatste voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte een vergoeding aan de korpschef heeft toegekend voor de door zijn gemachtigden gemaakte reiskosten.

4.    De korpschef heeft zich in de beroepsprocedure laten vertegenwoordigen door mrs. C.W.M. van Alphen en M.P. Zeilmaker-Smit. Uit het rechtbankdossier blijkt dat het verweerschrift is opgesteld door Zeilmaker-Smit en dat zij de korpschef tijdens de zitting van 27 oktober 2015 heeft vertegenwoordigd. Tijdens de nadere zitting van 12 mei 2016 heeft de korpschef zich laten vertegenwoordigen door zowel Zeilmaker-Smit als Van Alphen.         

    Uit de door de korpschef in beroep ingediende stukken zoals het verweerschrift blijkt dat Zeilmaker-Smit werkzaam is als senior juridisch adviseur bij de Politie Midden-Nederland. Gelet hierop is Zeilmaker-Smit geen beroepsmatig rechtsbijstandverlener maar een medewerker van de korpschef. De rechtbank heeft daarom ten onrechte [appellant] in de proceskosten van de korpschef veroordeeld voor zover de proceshandelingen zijn verricht door Zeilmaker-Smit.

In zoverre slaagt het betoog. Voor zover de korpschef zich ter zitting van 12 mei 2016 heeft laten vertegenwoordigen door Van Alphen, is, nu Van Alphen een eigen rechtskundig adviesbureau heeft, sprake van beroepsmatig verleende rechtshulp waarvoor de korpschef in enige vorm een bijdrage of vergoeding verschuldigd is en derhalve kosten heeft gemaakt. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. In zoverre faalt het betoog.

5.    Voor zover de rechtbank 1 procespunt heeft toegekend voor de nadere zitting oordeelt de Afdeling als volgt. De nadere zitting betreft een proceshandeling als bedoeld in onderdeel A1, onder 15, van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarvoor 0,5 procespunt wordt toegekend. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte 1 procespunt toegekend voor de nadere zitting.      

Het betoog slaagt.       

6.    De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld in de vergoeding van de door de gemachtigden van de korpschef gemaakte reiskosten. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 14 april 2010 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2010:BM1058 heeft overwogen, moeten de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, geacht worden te zijn verdisconteerd in het te vergoeden bedrag. Echter, nu de korpschef zich ter zitting van 27 oktober 2015 heeft laten vertegenwoordigen door Zeilmaker-Smit en M.J. Telderman-Veltman komen de reiskosten wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft derhalve terecht een reiskostenvergoeding uitgesproken. Dit heeft de rechtbank echter ten onrechte voor zowel Zeilmaker-Smit als Telderman-Veltman gedaan. Het door de rechtbank begrote bedrag aan reiskosten ten bedrage van € 33,20 dient te worden gehalveerd.          

In zoverre slaagt het betoog.                

7.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat [appellant] een bedrag van € 1.521,20, inclusief de door de gemachtigden van de korpschef gemaakte reiskosten ten bedrage van € 33,20, dient te vergoeden voor in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepaalt de Afdeling dat [appellant] aan de korpschef een bedrag van € 264,10 vergoedt in verband met de behandeling van het beroep.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016 in zaak nr. 15/3577, voor zover de rechtbank [appellant] heeft veroordeeld in de proceskosten van de korpschef van politie tot een bedrag van € 1.521,20;

III.    veroordeelt [appellant] tot vergoeding van bij de korpschef van politie in beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 264,10 (zegge: tweehonderdenvierenzestig euro en tien cent), waarvan € 247,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Klein

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2017

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

176-836.