Raad van State, 19-04-2017, ECLI:NL:RVS:2017:978, 201602727/1/A3
Raad van State, 19-04-2017, ECLI:NL:RVS:2017:978, 201602727/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 19 april 2017
- Datum publicatie
- 19 april 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2017:978
- Zaaknummer
- 201602727/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit 28 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan [locatie 1] te [woonplaats] voor een duur van 12 maanden, van 6 oktober 2015 tot 6 oktober 2016, te sluiten.
Uitspraak
201602727/1/A3.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 11 maart 2016 in zaken nrs. 16/417 en 16/321 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit 28 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan [locatie 1] te [woonplaats] voor een duur van 12 maanden, van 6 oktober 2015 tot 6 oktober 2016, te sluiten.
Bij besluit van 22 december 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de ingangsdatum van de sluiting bepaald op 2 november 2015.
Bij uitspraak van 11 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. McKernan, advocaat te Sittard, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont aan [locatie 2] te [woonplaats]. Hij is mede-eigenaar van de woning aan de [locatie 1] waar zijn ex-partner en hun minderjarige kinderen verblijven. Op 2 september 2015 heeft de politie in de woning aan de [locatie 1] tijdens een doorzoeking waarbij [appellant] aanwezig was handelshoeveelheden hard- en softdrugs aangetroffen. Bij besluit van 28 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan [locatie 1] voor de duur van 12 maanden, van 6 oktober 2015 tot 6 oktober 2016, te sluiten. [appellant] verbleef ten tijde van dit besluit in detentie. Op 2 november 2015 is de woning feitelijk van gemeentewege gesloten.
De aangevallen uitspraak
2. De voorzieningenrechter heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was [appellant] te gelasten de woning voor een duur van 12 maanden te sluiten. Volgens de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in zijn afweging voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [appellant] en het belang van zijn minderjarige kinderen.
Wettelijk kader
3. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."
Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het "Handhavingsbeleid drugs- en overige (woon)overlast". Volgens paragraaf 3.2 van het Handhavingsbeleid wordt een locatie, die onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet valt, zonder waarschuwing voor de duur van 12 maanden gesloten indien wordt geconstateerd dat vanuit die locatie verkoop, aflevering of verstrekking van middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet (harddrugs) plaatsvindt of deze middelen daartoe aanwezig zijn.
Het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om hem onder aanzegging van bestuursdwang te gelasten de woning te sluiten. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, zonder dat er een aanwijzing is voor verkoop, aflevering of verstrekking, daartoe geen bevoegdheid geeft. Niet kan worden vastgesteld dat vanuit de woning in drugs werd gehandeld. De burgemeester had kunnen volstaan met een andere, minder ingrijpende, maatregel om het doel van de sluiting te bereiken. De sluiting staat niet in redelijke verhouding tot dat doel. De voorzieningenrechter heeft niet onderkend dat de sluiting in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ook is niet onderkend dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de belangen van zijn minderjarige kinderen. Dat de kinderen na sluiting van de woning gescheiden van hem zouden leven en of de sluiting een dergelijke inbreuk rechtvaardigt, heeft de burgemeester niet afgewogen, aldus [appellant].
4.1. Uit een proces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, van 3 september 2015 volgt dat op 2 september 2015 tijdens een doorzoeking van de woning aan de [locatie 1] 85 xtc-pillen zijn aangetroffen, een harddrug die is vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet. Deze handelshoeveelheid is groter dan de normale gebruikershoeveelheid van één pil. Tevens is 7 gram hasj aangetroffen, een softdrug die is vermeld op lijst II. Deze handelshoeveelheid is groter dan de normale gebruikershoeveelheid van 5 gram.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130) is voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk harddrugs in de woning zijn verhandeld. Uit het woord "daartoe" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is een woning op grond van die bepaling te sluiten indien daarin een handelshoeveelheid drugs, die geacht wordt te zijn bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, wordt aangetroffen. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken. Gelet op de omvang van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in de woning aan de [locatie 1] heeft de voorzieningenrechter terecht in navolging van de burgemeester een ernstig geval mogen aannemen.
De toepassing van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid kan zeer ingrijpende gevolgen met zich brengen voor de bewoners van een woning. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van een woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet is voorzien. Gelet op de omvang van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in de woning aan de [locatie 1] en het feit dat deze woning eerder ook op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet door de burgemeester is gesloten, mocht de burgemeester sluiting voor de duur van 12 maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen.
De burgemeester heeft de woning overeenkomstig paragraaf 3.2 van het Handhavingsbeleid gesloten voor een duur van 12 maanden. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt de burgemeester bij de uitoefening van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid, over beleidsruimte. In het Handhavingsbeleid is vermeld dat Heerlen in het verleden veel problemen heeft ondervonden van drugsoverlast. Ook thans wordt overlast van drugsgebruikers ondervonden. Panden van waaruit in drugs wordt gehandeld blijven nog steeds in delen van de stad de sfeer bepalen. De sociale, maatschappelijke en financiële gevolgen van de handel in en het gebruik van drugs zijn enorm. In plaatsen waar in woningen drugs worden gebruikt of vanuit woningen in drugs wordt gehandeld, vrezen omwonenden voor hun veiligheid en gezondheid. Zorgen die niet onderschat mogen worden zeker nu veelvuldig bij drugshandelaren en henneptelers slag-, steek- en/of vuurwapens worden aangetroffen. Voorts is sluiting als maatregel bedoeld om de eventuele loop van drugsgebruikers en -handelaren naar de woning weg te nemen en om te bewerkstelligen dat de woning niet langer bekend staat in hun kringen, zodat de woning, zonder een te groot risico op terugkeer van overlast, weer kan worden opengesteld. De voorzieningenrechter heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4209, het beleid, zoals neergelegd in paragraaf 3.2 van het Handhavingsbeleid om een locatie zonder waarschuwing voor de duur van 12 maanden te sluiten indien vanuit deze locatie harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of in die locatie daartoe aanwezig zijn, terecht niet onredelijk geacht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het handelen overeenkomstig het Handhavingsbeleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het Handhavingsbeleid te dienen doelen. De burgemeester heeft in aanmerking genomen dat de minderjarige kinderen na sluiting van de woning zouden worden opgevangen door hun grootouders. Voorts leven [appellant], die ten tijde van het besluit van 28 september 2015 in detentie verbleef, en zijn kinderen, die bij zijn ex-partner verblijven, reeds gescheiden. Ter zitting bij de voorzieningenrechter is, zoals is vermeld in de aangevallen uitspraak, gebleken dat [appellant] zijn kinderen niet door de week, maar alleen in de weekeinden mag ontmoeten. De sluiting heeft in deze omstandigheden geen verandering gebracht.
Het betoog faalt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Borman w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
629.