Home

Raad van State, 19-06-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2071, 201803477/1/V3

Raad van State, 19-06-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2071, 201803477/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 juni 2018
Datum publicatie
27 juni 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:2071
Zaaknummer
201803477/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 29 maart 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Uitspraak

201803477/1/V3.

Datum uitspraak: 19 juni 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2018 in zaak nr. NL18.6747 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 20 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    Op 2 maart 2018 heeft de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.

    Bij besluit van 2 maart 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij uitspraak van 21 maart 2018 heeft de rechtbank Den Haag het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Bij uitspraak van 13 april 2018 in zaak nr. 201802614/1/V3 heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, deze uitspraak met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 bevestigd.

    Bij besluit van 29 maart 2018 (hierna: het besluit van 29 maart 2018) heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. In het besluit staat, voor zover thans van belang, dat de aanvraag wordt afgewezen krachtens artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 en dat de rechtsgevolgen worden opgeschort, indien de vreemdeling beroep tegen dit besluit instelt. De vreemdeling heeft dit besluit op 29 maart 2018 ontvangen en daartegen op dezelfde dag beroep ingesteld.

    Bij onderscheiden besluiten van 29 maart 2018 heeft de staatssecretaris de op 2 maart 2018 opgelegde maatregel van bewaring opgeheven en de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in vreemdelingenbewaring gesteld.

    De staatssecretaris heeft de op 29 maart 2018 opgelegde maatregel van bewaring opgeheven, omdat de vreemdeling op 7 mei 2018 is uitgezet.

Aangevallen uitspraak en grief

3.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar artikel 82, tweede lid, van de Vw 2000, overwogen dat de staatssecretaris bij het besluit van 29 maart 2018 weliswaar heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit worden opgeschort indien de vreemdeling daartegen beroep instelt, maar dit niet maakt dat de vreemdeling ingevolge artikel 8, onder f, g of h, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft. De vreemdeling valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 59b van de Vw 2000, zodat de staatssecretaris hem terecht krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring heeft gesteld, aldus de rechtbank.

    In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat hij krachtens artikel 82 van de Vw 2000 automatisch schorsende werking en dus rechtmatig verblijf heeft. Gelet daarop berust de op 29 maart 2018 opgelegde maatregel van bewaring op een onjuiste wettelijke grondslag, omdat de bewaring krachtens artikel 59b had behoren te worden voortgezet, aldus de vreemdeling.

Beoordeling

3.1.    Ingevolge artikel 82, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, in onderlinge samenhang gelezen en voor zover thans van belang, wordt de werking van het besluit, waarbij de staatssecretaris een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 30b, eerste lid, onderdeel h als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, opgeschort totdat de rechtbank op het daartegen door een vreemdeling ingestelde beroep heeft beslist. Deze opschorting heeft onder meer betrekking op het in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bedoelde rechtsgevolg van uitzetting zodra een vreemdeling niet binnen de hem gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten.

    In deze situatie heeft een vreemdeling ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf, omdat hij in afwachting is van de beslissing op een beroepschrift, terwijl ingevolge de wet uitzetting achterwege moet blijven totdat op het beroepschrift is beslist.

    Zoals onder 2. is vermeld heeft de staatssecretaris bij besluit van 29 maart 2018 de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 30b, eerste lid, onderdeel h, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen dit besluit heeft de vreemdeling op dezelfde dag beroep ingesteld.

3.2.    Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het door de vreemdeling op 29 maart 2018 ingestelde beroep automatisch schorsende werking heeft en dat de vreemdeling daarmee rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. De vreemdeling kon daarom op 29 maart 2018 niet krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld, aangezien deze wettelijke grondslag alleen betrekking heeft op vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben. Nu de vreemdeling op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld, is de bewaring van aanvang af onrechtmatig.

    De grief slaagt.

Conclusie hoger beroep en beroep

4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 maart 2018 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden schadevergoeding toegekend over de periode van 29 maart 2018 tot 7 mei 2018, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.

5.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2018 in zaak nr. NL18.6747;

III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.120,00 (zegge: drieduizend honderdtwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van de Kolk

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2018

347.

Bijlage

Vw 2000

    Artikel 8

De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:

[…];

h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;

[…].

    Artikel 30b

1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:

[…];

h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst;

[…].

        Artikel 45

1. De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 […] wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:

[…];

b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet;

[…].

    Artikel 59

1. Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:

a. geen rechtmatig verblijf heeft;

b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 59a of 59b.

[…].

    Artikel 59b

1. De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:

a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;

b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;

c. de vreemdeling:

1°. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;

2°. reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en

3°. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; […].

2. De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, duurt niet langer dan vier weken, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 39. In dat geval duurt de bewaring niet langer dan zes weken.

3. De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h.

    Artikel 82

1. De werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien:

[…];

c. de aanvraag is afwezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, met uitzondering van artikel 30b, eerste lid, onderdeel h;

[…].