Home

Raad van State, 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2406, 201709771/1/A2

Raad van State, 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2406, 201709771/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
18 juli 2018
Datum publicatie
18 juli 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:2406
Zaaknummer
201709771/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 3 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2015 voor [appellant] definitief vastgesteld op een bedrag van € 479,00 en de teveel ontvangen voorschotten van hem teruggevorderd.

Uitspraak

201709771/1/A2.

Datum uitspraak: 18 juli 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 oktober 2017 in zaak nr. 17/2474 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2015 voor [appellant] definitief vastgesteld op een bedrag van € 479,00 en de teveel ontvangen voorschotten van hem teruggevorderd.

Bij besluit van 15 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 11 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van de uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

1.    In geschil is de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag over het jaar 2015. [appellant] heeft in 2008 zorgtoeslag aangevraagd. Sinds 2010 woont hij in België. Bij besluit van 27 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] voor het berekeningsjaar 2015 een voorschot toegekend ten bedrage van € 942,00. Bij het besluit van 3 maart 2017 heeft de dienst op basis van de hem bekende gegevens de zorgtoeslag over 2015 voor [appellant] op een lager bedrag vastgesteld. Aan het besluit van 15 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat bij de berekening van de zorgtoeslag rekening is gehouden met de zorgkosten in het woonland. De woonlandfactor voor België bedroeg in 2015 0,6715.

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van het voorschot ten onrechte de woonlandfactor niet heeft toegepast. Dat [appellant] de dienst daarop heeft gewezen speelt volgens de rechtbank geen rol. Ook aan de telefonische mededeling van een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen, dat bij de berekening van het voorschot rekening was gehouden met de woonlandfactor, kan [appellant] geen rechten ontlenen. De wet biedt geen ruimte voor een belangenafweging of een hardheidsclausule bij de terugvordering van teveel ontvangen zorgtoeslag. Dat voor de jaren 2012 en 2013 geen herziening heeft plaatsgevonden, terwijl voor die jaren de woonlandfactor ook ten onrechte niet was toegepast, heeft te maken met het feit dat de definitieve berekeningen al waren gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft er daarom van afgezien om deze toekenningen te herzien. Aan de verleende voorschotten over 2015 kon [appellant] geen rechten ontlenen voor de definitieve toekenning over dat jaar. De Belastingdienst/Toeslagen kon het bezwaar daarom, zonder [appellant] te horen, ongegrond verklaren.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen over de jaren 2012 en 2013 de zorgtoeslag niet heeft herzien. Over 2011 en 2012 is geen toeslag teruggevorderd, maar over 2013 is een bedrag van € 281,00, inclusief € 41,00 wettelijke rente, teruggevorderd.

3.1.    Wat van dit betoog ook zij, dit kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft deze constatering gedaan ter verklaring van het feit waarom in andere jaren geen bedragen zijn teruggevorderd. Dat blijkens het bij de rechtbank ingediende verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen alleen over het berekeningsjaar 2012 is vermeld dat geen herziening heeft plaatsgevonden, maakt voor het oordeel van de rechtbank geen verschil.

    Het betoog faalt.

4.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen ruimte is voor een belangenafweging of een hardheidsclausule bij de beantwoording van de vraag, of de Belastingdienst/Toeslagen de teveel ontvangen toeslagen terecht terugvordert. De dienst heeft nooit aangevoerd dat een belangenafweging niet mogelijk is. Nu de Belastingdienst/Toeslagen eerder van invordering heeft afgezien, is niet duidelijk waarom dit nu niet mogelijk is. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat geen rol speelt dat hij er al eerder op heeft gewezen dat de dienst de woonlandfactor buiten beschouwing heeft gelaten bij de berekening van de voorschotten, aldus [appellant].

4.1.    Artikel 16, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt:

"1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.

2. Ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming die wordt toegekend met toepassing van artikel 15, vijfde lid, wordt het voorschot verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar."

    Artikel 26 luidt:

"Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd."

4.2.    Zoals de Afdeling vaak heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 21 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1806), vloeit uit de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Aan de omstandigheid dat bij het berekenen van het voorschot ten onrechte geen rekening is gehouden met de woonlandfactor kan daarom niet het vertrouwen worden ontleend dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de aanspraak op zorgtoeslag dat ook niet zou doen. Nu de vastgestelde aanspraak lager is dan het bedrag dat aan voorschotten is verstrekt leidt dit tot een terug te vorderen bedrag.

    Zoals de Afdeling eerder ook meermaals heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9548) is de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd van terugvordering af te zien, indien, zoals in dit geval, de vaststelling van de tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag. De Belastingdienst/Toeslagen behoefde bij de beslissing tot terugvordering van de teveel ontvangen voorschotten geen rekening te houden met door [appellant] aangevoerde omstandigheden.

    Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn beroepsgrond, dat het besluit van 15 mei 2017 onvoldoende is gemotiveerd. De Belastingdienst/Toeslagen had gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd behoren te motiveren, waarom het gerechtvaardigd is om pas bij de definitieve berekening rekening te houden met de woonlandfactor. Hierdoor is hij op zodanige wijze benadeeld, dat hij in de schulden is geraakt, aldus [appellant].

5.1.    Uit het besluit van 3 maart 2017 blijkt niet op grond van welke gegevens de zorgtoeslag op een lager bedrag is vastgesteld. In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] vermeld dat hij al eerder kenbaar heeft gemaakt dat hij teveel toeslag heeft ontvangen en dat hij als gevolg daarvan schulden heeft gemaakt. [appellant] heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen voor een deel moet afzien van terugvordering. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar kunnen opvatten als een bezwaar tegen de hoogte van de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag over 2015. In het besluit op bezwaar van 15 mei 2017 is vervolgens vermeld waarom de zorgtoeslag op een lager bedrag is vastgesteld dan de verleende voorschotten. Hoewel hiermee niet met zoveel woorden op de bezwaren is ingegaan is hiermee de reden van de beslissing duidelijk gemaakt. Dat niet is ingegaan op het voorstel om gedeeltelijk van terugvordering af te zien betekent niet dat de motivering van het besluit van 15 mei 2017 tekortschiet.

    Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen mocht afzien van een hoorzitting wegens de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar.

6.1.    Artikel 7:3 van de Awb luidt: "Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:

a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,

c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,

d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of

e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad."

6.2.    De mogelijkheid van vereenvoudigde afdoening van een bezwaar langs de weg van onderdeel b van artikel 7:3 van de Awb heeft de wetgever bedoeld voor, en beperkt tot die gevallen waarin uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over dat oordeel.

6.3.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft uit de hiervoor, onder 4.2, weergegeven vaste jurisprudentie van de Afdeling mogen afleiden dat de bezwaren van [appellant] geen kans van slagen hadden. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de dienst heeft mogen afzien van een hoorzitting.

6.4.    Het betoog faalt.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Lodder

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018

17.