Home

Raad van State, 10-10-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3290, 201707316/1/R2

Raad van State, 10-10-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3290, 201707316/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 oktober 2018
Datum publicatie
10 oktober 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:3290
Zaaknummer
201707316/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Haagstede" vastgesteld.

Uitspraak

201707316/1/R2.

Datum uitspraak: 10 oktober 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b], beiden wonend te Maarssen,

2.    [appellant sub 2 a] en [appellante sub 2 b], beiden wonend te Maarssen,

en

de raad van de gemeente Stichtse Vecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Haagstede" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] en [appellante sub 2 b] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft Het Kwadrant B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2018, waar [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b], in de persoon van [appellant sub 1 a], en de raad, vertegenwoordigd door ing. L. van de Craats en drs. J.J. Niessink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Het Kwadrant B.V., vertegenwoordigd door mr. A. Daan, advocaat te Deventer, [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt de bouw van een nieuwe woonwijk ten noordoosten van de Floraweg in Maarssenbroek mogelijk. Voorts maakt het plan de aanleg van twee rotondes op de Floraweg mogelijk. Het plangebied wordt omsloten door de Floraweg aan de westzijde, de Maarssenbroekseslag aan de noordzijde, de N 230 (Zuilense Ring) aan de zuidzijde en de Amsterdamseslag aan de oostzijde. De Floraweg maakt deel uit van de interne ontsluitingsring van Maarssenbroek. Het is een brede weg met twee rijbanen, die van elkaar gescheiden zijn door een brede middenberm met bomen. [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] wonen aan de [locatie 1]. [appellant sub 2 a] en [appellante sub 2 b] wonen aan de [locatie 2]. Hun woningen staan ten zuidwesten van het plangebied, aan de overzijde van de Floraweg en op een afstand van ongeveer 46 m van het plangebied.

Ontvankelijkheid [appellante sub 2 b]

2.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellante sub 2 b] heeft geen zienswijzen over het ontwerpplan naar voren gebracht. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep, voor zover ingesteld door [appellante sub 2 b], is daarom niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Geluidoverlast

4.    [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] betogen dat de geluideffecten, waaronder reflectie van geluid ter plaatse van hun woningen, onvoldoende zijn onderzocht. In dit verband voeren zij aan dat ten onrechte verouderde verkeersgegevens aan het akoestisch onderzoek ten grondslag zijn gelegd. Ter zitting heeft [appellant sub 1 a] voorts aangevoerd dat in het aan het besluit ten grondslag liggende akoestisch onderzoek de geluidbelasting op zijn gevel op een te laag punt is berekend.

4.1.    Het plan maakt onder meer de aanleg van twee rotondes op de Floraweg mogelijk. Wat betreft de gevolgen van het plan voor geluidhinder ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a], heeft de raad het door ingenieursbedrijf Aveco de Bondt opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek Haagstede te Maarssen van 24 januari 2017" (hierna: het akoestisch onderzoek) aan het besluit ten grondslag gelegd.

    In het akoestisch onderzoek staat dat de daarin gebruikte verkeersgegevens van de huidige situatie gebaseerd zijn op verkeerstellingen uit 2012 en zijn aangeleverd door de gemeente Stichtse Vecht. Om te komen tot de verkeersintensiteit van het jaar voorafgaand aan de realisatie van de maatregel is een autonome groei van 1,5% per jaar toegepast. De verkeersgegevens van de toekomstige situatie zijn afkomstig van het verkeersmodel VRU 3.02BRU, zo staat in het akoestisch onderzoek.

    De Afdeling stelt vast dat de gegevens die voortkomen uit verkeerstellingen van 2012 zijn geactualiseerd, rekening houdend met de verkeerstoename in de daarop volgende jaren en uitgaande van het verkeersmodel. [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] hebben niet concreet gemaakt dat de verkeersgegevens waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan, zodanig afwijken van de werkelijkheid dat hiervan in redelijkheid niet kon worden uitgegaan.

4.2.    In het akoestisch onderzoek is de gecumuleerde geluidbelasting berekend om de huidige en toekomstige geluidsituatie in beeld te brengen. Daarbij is toepassing gegeven aan Standaard Rekenmethode 2 van het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn verricht met het softwareprogramma Geomilieu V 2.51. Daarbij is de toekomstige situatie beoordeeld inclusief de te verwachten autonome groei van het verkeer. Daarnaast zijn voor de toekomstige situatie de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de nieuwe aansluiting op de Zuilense Ring meegenomen. Voorts is in aanmerking genomen dat de ontwikkeling van het plan aan de kant van de Floraweg voorziet in een 4-laags appartementengebouw en aan de zuidwestkant van het plangebied een geluidscherm wordt gerealiseerd, hetgeen ervoor zorgt dat ten gevolge van het verkeer op de Floraweg reflecties optreden bij bestaande woningen in de wijk Boomstede. In het akoestisch onderzoek staat dat de gecumuleerde geluidbelasting in de toekomstige situatie na verwezenlijking van het plan gelijk blijft of afneemt. Wat betreft woningen aan de Boomstede staat in het akoestisch onderzoek dat in de afgelopen jaren de heersende geluidbelasting ter plaatse van de wijk Boomstede langzamerhand is toegenomen, vanwege de algemene toename van het verkeer. In de huidige situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 61 dB. In de toekomstige situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 60 dB. De geluidsituatie zal ter plaatse van de bestaande woningen niet verslechteren, aldus het akoestisch onderzoek.

    De enkele niet nader toegelichte stelling van [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] dat de geluidbelasting ter plaatse van hun woningen op een te laag punt is berekend geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertoont dat de raad het niet aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Hetgeen [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] hebben aangevoerd geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van hun woningen.

    Het betoog faalt.

Geluidmaatregelen

5.    [appellant sub 2 a] betoogt voorts dat geluidmaatregelen, waaronder geluiddove gevels onvoldoende in het plan verankerd zijn.

5.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

5.2.    Voor [appellant sub 2 a] gaat het om het belang dat hij op zijn perceel gevrijwaard blijft van de gevolgen van de ontwikkeling zoals in het plan voorzien. Het betoog van [appellant sub 2 a] ziet op de mogelijke gevolgen van de geluidbelasting voor het woon- en leefklimaat bij de in het plan voorziene woningen in de wijk Haagstede. [appellant sub 2 a] beroept zich daarom op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, die in dit geval kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belang. Nu artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit om deze reden laat de Afdeling deze beroepsgrond, daargelaten of deze zou slagen, dan ook buiten beschouwing.

Luchtkwaliteit

6.    [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] betogen dat de raad de gevolgen van de verwezenlijking van het plan voor de luchtkwaliteit onvoldoende heeft onderzocht.

6.1.    Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer luidt:

"1. Bestuursorganen maken bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;

b (…);

c. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;

d. (…);"

    Artikel 4, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) luidt als volgt:

"Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt."

    Artikel 4, eerste lid, van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de regeling) luidt:

"Aangewezen krachtens artikel 4, eerste lid, van het Besluit worden de in bijlage 3A genoemde categorieën van gevallen waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijk voorschriften betrekking heeft op een kantoorlocatie, woningbouwlocatie of combinatie daarvan."

    Ingevolge bijlage 3A van de Regeling worden aangewezen ingevolge artikel 4, eerste lid, woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.

6.2.    Het plan voorziet in de bouw van maximaal 107 grondgebonden woningen en de bouw van een gezondheidscentrum met een maximale oppervlakte van 1.500 m2 bruto vloeroppervlak en maximaal 28 appartementen of, als het gezondheidscentrum niet wordt verwezenlijkt, maximaal 48 appartementen. Gelet op hetgeen het plan mogelijk maakt, behoort het plan tot de in bijlage 3A bij de regeling aangewezen gevallen. Bij de vaststelling van het plan behoefde derhalve geen aanvullende beoordeling van het plan voor de gevolgen voor de luchtkwaliteit plaats te vinden. In het licht van bovenstaande bestaat er ook geen aanleiding om, zoals [appellant sub 1 a] ter zitting heeft verzocht, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak om een advies te vragen over de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit.

    Het betoog faalt.

Verkeershinder

7.    [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] vrezen voor verkeershinder. In dat verband voeren zij aan dat de gevolgen van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor de verkeersafwikkeling onvoldoende zijn onderzocht.

7.1.    De raad heeft aan het besluit vier verkeersonderzoeken, die zijn uitgevoerd door Delft Indra Advies, ten grondslag gelegd. Het betreft de rapporten "Bereikbaarheidsstudie woongebied Kwadrant Maarssen" van 15 november 2010, "Haalbaarheid alternatieve aansluiting kwadrant op Floraweg" van 20 juni 2013, "Plan van aanpak NW-kwadrant verkeer" van 2 september 2013 en "Bevestiging conclusie turborotonde en oprit Haagstede" van 26 april 2017.

7.2.    Uit deze vier rapporten volgt dat verwezenlijking van het plan niet zal leiden tot verkeershinder. [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] hebben met hun niet nader toegelichte stelling dat de verkeersafwikkeling in de nieuwe situatie onvoldoende is onderzocht, niet concreet gemaakt waarom moet worden getwijfeld aan de juistheid en/of volledigheid van de rapporten die de raad aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen zij hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor de verkeersafwikkeling onvoldoende deugdelijk heeft onderzocht.

    Het betoog faalt.

Privacy en weerkaatsing zonlicht

8.    [appellant sub 1 a] heeft naar voren gebracht dat verwezenlijking van het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van een inbreuk op zijn privacy en hinder door weerkaatsing van zonlicht door het in het plan voorziene gezondheidscentrum en appartementengebouw op zijn woning.

8.1.    Het plan voorziet ten noordoosten van de woning van [appellant sub 1 a] in de bouw van een gezondheidscentrum en appartementengebouw. Gelet op de planregels in samenhang gelezen met de verbeelding bedraagt de goot- en bouwhoogte daar maximaal respectievelijk 12 m en 13 m. De woning van [appellant sub 1 a] ligt op een afstand van ongeveer 52 m van het bouwvlak.

    Gelet op de beperkte hoogte van het voorziene gezondheidscentrum en appartementengebouw en de afstand daarvan tot de woning van [appellant sub 1 a], bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 1 a]. De niet nader toegelichte stelling van [appellant sub 1 a] dat hij als gevolg van het plan hinder zal ondervinden door weerkaatsing van het zonlicht op gezondheidscentrum en appartementengebouw, geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet tot onaanvaardbare hinder voor [appellant sub 1 a] zal leiden.

    Het betoog faalt.

Conclusie

9.    De beroepen van [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] en [appellant sub 2 a] en [appellante sub 2 b] zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 2 a] en [appellante sub 2 b] niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door [appellante sub 2 b];

II.    verklaart de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Taal

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018

325-880.