Raad van State, 29-05-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1783, 201708672/1/R1
Raad van State, 29-05-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1783, 201708672/1/R1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 29 mei 2019
- Datum publicatie
- 29 mei 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2019:1783
- Zaaknummer
- 201708672/1/R1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" en het exploitatieplan "Slingeland ziekenhuis, locatie A18 - 2017" vastgesteld.
Uitspraak
201708672/1/R1.
Datum uitspraak: 29 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water (hierna: SBKW), gevestigd te Gendringen, gemeente Oude IJsselstreek,
2. Nederlandse Tuinenstichting (hierna: de NTS), gevestigd te Amsterdam,
3. Stichting Milieuwerkgroep "De Oude IJsselstreek" (hierna: de Milieuwerkgroep), gevestigd te Doetinchem,
4. [appellante sub 4] en anderen, gevestigd onderscheidend wonend te Doetinchem,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna: [appellanten sub 5]), beiden wonend te Wijnbergen, gemeente Montferland,
6. [appellant sub 6], wonend te Doetinchem,
7. [appellant sub 7], wonend te Doetinchem,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" en het exploitatieplan "Slingeland ziekenhuis, locatie A18 - 2017" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben SBKW, de NTS, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
SBKW, de NTS, de Milieuwerkgroep en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2018, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. De raad en het Slingeland Ziekenhuis hebben zich doen vertegenwoordigen.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Ziekenhuis- 2017" (hierna: het wijzigingsbesluit) gewijzigd.
Naar aanleiding van dit besluit heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben appellanten hun zienswijzen naar voren gebracht over het wijzigingsbesluit.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft een tweede zitting gehouden op 6 februari 2019, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. De raad en het Slingeland Ziekenhuis hebben zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Het bestemmingsplan en het wijzigingsbesluit
1. Het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" dat de raad bij besluit van 21 september 2017 heeft vastgesteld, voorziet in de verhuizing van het Slingeland Ziekenhuis aan de Kruisbergseweg 25 in Doetinchem naar de planlocatie aan de zuidzijde van de A18 bij afslag Doetinchem-oost (afrit 4) en ten westen van de Ettenseweg. Het Slingeland Ziekenhuis vormt tezamen met het Streekziekenhuis Koningin Beatrix het acute medisch-specialistische zorgpunt (spoedzorg) voor de Achterhoek. Beide ziekenhuizen beschikken over een spoedeisende hulp.
2. Met de vaststelling van het wijzigingsbesluit heeft de raad beoogd gedeeltelijk tegemoet te komen aan de bezwaren van appellanten tegen het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" dat bij besluit van 21 september 2017 is vastgesteld. Met het wijzigingsbesluit is het bestemmingsplan in zijn geheel gewijzigd vastgesteld. Appellanten hebben belang bij de beoordeling van het wijzigingsbesluit. Gelet hierop zijn de beroepen van appellanten op grond van artikel 6:19, eerste lid, Awb van rechtswege mede gericht tegen het wijzigingsbesluit.
3. De Afdeling bespreekt eerst de beroepen tegen het wijzigingsbesluit voor zover daarmee niet is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellanten. Vervolgens bespreekt de Afdeling, voor zover daarbij nog belang bestaat, de beroepen tegen het besluit van de raad van 21 september 2017.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
De beroepen tegen het wijzigingsbesluit
Ontvankelijkheid
De NTS
5. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van de NTS, omdat de stichting volgens de raad niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. In dit verband wijst de raad op de belangen die de NTS blijkens de doelstelling in haar statuten behartigt. Daarnaast voert de raad aan dat de NTS geen activiteiten of werkzaamheden verricht in de gemeente Doetinchem.
5.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Het derde lid luidt: "Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."
5.2. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling én blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten stelt de NTS zich ten doel de instandhouding en de bescherming van tuinen en parken, waar onder groen erfgoed, in Nederland, met name die van belang zijn door vormgeving, beplanting, cultuurhistorische waarden, ligging en ensemblewaarde in samenhang met gebouwde of andere objecten.
5.3. In paragraaf 4.7.2 van de plantoelichting staat dat opgaande beplanting als lanen en houtwallen in het plangebied - dat is aangewezen als Groene Ontwikkelzone als bedoeld in artikel 2.1, onder 13, van de Omgevingsverordening Gelderland zoals die luidde ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit - ontbreken, maar dat aannemelijk is dat in het verleden op sommige plekken houtige lijnvormige elementen als bomenlanen en houtwallen/ houtsingels/ (vlecht-) hagen aanwezig waren. Hieruit leidt de Afdeling af dat niet in geschil is dat in het verleden landschappelijke structuren met cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig waren. Gelet hierop acht de Afdeling op voorhand niet uitgesloten dat nog steeds restanten groen erfgoed in het plangebied aanwezig zijn. Gelet hierop en gezien de doelstelling die zij blijkens haar statuten behartigt en de feitelijke werkzaamheden die zij blijkens haar desgevraagde toelichting van 28 juli 2018 verricht, heeft de NTS naar het oordeel van de Afdeling een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Dat de NTS volgens de raad tot nog toe geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht in Doetinchem, maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders, vanwege de nationale georiënteerdheid van de stichting.
5.4. De conclusie is dat de NTS belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, beroep kan instellen. Het beroep van de NTS is ontvankelijk.
Procedurele aspecten
Terinzagelegging
6. De NTS stelt dat de toetsing aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet ter inzage is gelegd.
6.1. Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage."
Artikel 3:14, eerste lid, luidt: "Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens."
6.2. Aan het bestemmingsplan is het rapport "Ladder voor duurzame verstedelijking, Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem" van 6 april 2017 (hierna: het behoefterapport) ten grondslag gelegd. Niet in geschil is dat dit rapport bij de terinzagelegging van het ontwerpplan ter inzage lag. Ter zitting heeft de NTS desgevraagd toegelicht dat zij doelt op het advies van mr. T.E.P.A. Lam van 7 juli 2017 over het behoefterapport dat op verzoek van de raad is opgesteld. Nog daargelaten of dit stuk een op het besluit betrekking hebben stuk betreft als bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, stelt de Afdeling vast dat dit advies na afloop van de zienswijzentermijn is opgesteld. Reeds daarom kon het advies niet overeenkomstig artikel 3:14 van de Awb alsnog met het ontwerpbesluit ter inzage worden gelegd. Dit neemt niet weg dat indien sprake is van een op het besluit betrekking hebben stuk als bedoeld in 3:11, eerste lid, Awb betreft, de raad op grond van artikel 3:2 van de Awb in bijzondere gevallen gehouden kan zijn om belanghebbenden een aanvullend stuk toe te zenden en hen in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Naar het oordeel van de Afdeling is van een dergelijke bijzondere situatie geen sprake. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het behoefterapport als zodanig ter inzage lag bij het ontwerp, dat de NTS daarover haar zienswijzen naar voren heeft kunnen brengen en dat de brief van mr. T.E.P.A. Lam van 7 juli 2017 een advies over het behoefterapport betrof.
Het betoog faalt.
Beantwoording zienswijzen
7. Een aantal appellanten betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Zo stelt de NTS bijvoorbeeld dat het door haar ingediende rapport "Een verkenning van waarden" van Adviesburo Groene Monumenten en Cultuurlandschappen in samenwerking met dr. J.A. Hendrikx ten onrechte niet bij de besluitvorming is betrokken en stellen [appellanten sub 5] dat niet is ingegaan op hun vragen over geluidoverlast.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
De betogen falen.
Onderzoeken
8. Voor zover door een aantal appellanten is aangevoerd dat in strijd met artikel 3:2 van de Awb veel onderzoeken en/of onderzoeksgegevens zijn aangeleverd door het ziekenhuis Slingeland, overweegt de Afdeling dat het enkele feit dat onderzoeken worden uitgevoerd door of in opdracht van de initiatiefnemer van een project geen reden is om op voorhand te twijfelen aan de juistheid en de objectiviteit van de inhoud van die onderzoeken.
Het betoog faalt.
Toezicht door provincie
9. Wat betreft het betoog van [appellanten sub 5] dat de provincie (lees: het college van gedeputeerde staten van Gelderland) zich niet aan haar toezichthoudende rol heeft gehouden, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door de raad. Voor zover het betoog van [appellanten sub 5] aldus moet worden begrepen dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte heeft geweigerd een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wro te geven, overweegt de Afdeling dat geen beroep openstaat tegen een weigering een reactieve aanwijzing te geven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK6408), daargelaten of het college van gedeputeerde staten ook daadwerkelijk als zodanig heeft besloten.
Het betoog faalt.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
10. De NTS, SBKW, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] betogen dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld. Hiertoe wordt onder meer aangevoerd dat voor de beoordeling van de actuele regionale behoefte is gekeken naar de verkeerde regio, dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de behoefte aan de zorggerelateerde functies en dat onvoldoende onderzoek is verricht naar alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Zo zou de herontwikkeling van het ziekenhuis op de bestaande locatie onvoldoende zijn onderzocht en zijn onder meer de Wedeo- locatie, het bedrijventerrein Wehl en de Vredestein-locatie onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Het argument dat het plangebied, gelet op haar ligging in een open groen gebied, anders dan op een binnenstedelijke locatie, fungeert als zogenoemde 'healing evironment' kan de keuze voor het plangebied volgens een aantal appellanten niet rechtvaardigen. [appellante sub 4] en anderen hebben in dit verband gewezen op een brief van Maalderink en Lutke Willing Makelaars en beëdigd rentmeesters van 31 augustus 2017. De Milieuwerkgroep verwijst naar haar tegenonderzoek "beoordeling ladderonderbouwing Slingeland Ziekenhuis Doetinchem" van 6 augustus 2018, opgesteld door Buro SRO.
SBKW voert nog aan dat getoetst moet worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro zoals dat luidde voorafgaand aan 1 juli 2017. Voorts wordt aangevoerd dat in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro het plangebied geen locatie betreft die multimodaal is ontsloten.
10.1. De raad betoogt, kort gezegd, dat de behoefte om een nieuw ziekenhuis te realiseren voortvloeit uit de toenemende zorgvraag op de huidige locatie, die niet meer kan worden opgevangen, en de verwachte toename van het gebruik van het ziekenhuis als gevolg van de demografische ontwikkeling. Door (meer) zorggerelateerde voorzieningen in het ziekenhuis te vestigen kan volgens de raad de zorg voor de patiënt worden geoptimaliseerd. Het brutovloeroppervlak van het ziekenhuis neemt hierdoor met 4.000 m2 toe, aldus de raad. Kort gezegd is renovatie en herbouw op de bestaande locatie volgens de raad te duur. Andere binnenstedelijke locaties zijn volgens de raad niet geschikt.
10.2. Aan het plangebied zijn de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Natuur" toegekend.
Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend gericht op medische zorgverlening en daaraan gerelateerde nutsvoorzieningen, de omvang bedraagt maximaal 40.000 m2 b.v.o.;
b. aan zorg gerelateerde voorzieningen en aan zorg gerelateerde detailhandel en restauratieve voorzieningen; de omvang bedraagt maximaal 5.000 m2 b.v.o., waarvan maximaal 1.500 m2 b.v.o. voor aan zorg gerelateerde detailhandel en restauratieve voorzieningen;
c. water en groenvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen; ontsluitingswegen, mede voor omliggende functies;
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen."
Artikel 4, lid 4.1, luidt: "De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daar aan eigen natuur- en landschapswaarden;
b. extensieve dagrecreatie en dagrecreatieve voorzieningen, zoals fiets- en wandelpaden en picknickplaatsen, alsmede zandwegen, voor zover de in sub a bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
c. waterpartijen, waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen, inclusief bijbehorende oevers;
d. kunstobjecten;
e. nutsvoorzieningen;
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen."
10.3. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
10.4. In de nota van toelichting (Stb. 2017, 182, p. 4, 5 en 7) staat dat de belangrijkste wijzigingen van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro een vereenvoudiging betreffen door het loslaten van de afzonderlijke "treden" en het vervangen van het begrip "actuele regionale behoefte" door: behoefte. Het schrappen van "actuele" is gedaan omdat dit woord volgens de nota van toelichting geen toegevoegde waarde heeft. Uiteraard is het schrappen geen aanleiding voor de gedachte dat volstaan zou kunnen worden met een niet-actueel behoefte-onderzoek, zo volgt uit de nota van toelichting.
De term "regionale" is blijkens de nota van toelichting geschrapt om twee redenen. Allereerst vanwege de verhouding tussen het eerste en tweede lid van artikel 3.1.6 van het Bro. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro bevat de toelichting bij het bestemmingsplan reeds de uitkomsten van het overleg met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Met andere woorden: de noodzaak van overleg met betrokken gemeenten, waterschappen en provincies is reeds verwoord in het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder d, van het Bro bevat de toelichting bij het bestemmingsplan de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Awb verrichte onderzoek. Daartoe behoort ook het onderzoek naar de behoefte. De tweede reden voor het schrappen van "regionale" is blijkens de nota van toelichting dat de aard en omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling niet altijd om regionale afstemming, in de zin van boven- of intergemeentelijke afstemming vraagt. Bij bepaalde ontwikkelingen is bovengemeentelijke afstemming niet aan de orde. Dat kan het geval zijn wanneer een stedelijke ontwikkeling uitsluitend lokale ruimtelijke gevolgen heeft. Bij ontwikkelingen met een ruimtelijk effect op het grondgebied van andere gemeenten of provincies kan sprake zijn van bovengemeentelijke of zelfs bovenprovinciale afstemming. Ook ten aanzien van de afstemming geldt dat al in het eerste lid van artikel 3.1.6 is bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 van het Bro bedoelde overleg in het plan moeten worden verantwoord, aldus de nota van toelichting.
10.5. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan met de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van het Bro in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (Stb. 2017, 182) in werking getreden. Het bestreden besluit is na 1 juli 2017 genomen, en dient te worden getoetst aan het herziene artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog van SBKW dat moet worden getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro zoals dat luidde tot 1 juli 2017 volgt de Afdeling niet. Het betoog faalt.
10.6. Gezien het gewijzigde toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro ziet de Afdeling zich naar aanleiding van de beroepen voor de vraag gesteld of de behoefte aan de voorziene ontwikkeling voldoende in de toelichting van het bestemmingsplan wordt beschreven. In paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting wordt ingegaan op het herziene toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro waarbij wordt verwezen naar het behoefterapport dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd. Het betoog dat de raad - in strijd met zijn eigen motie - geen onafhankelijk onderzoek heeft verricht naar de behoefte, volgt de Afdeling niet. De raad heeft toegelicht dat het advies van mr. T.E.P.A. Lam van 7 juli 2017 over het behoefterapport naar aanleiding van voormelde notitie is opgesteld, ter verkrijging van een juridische beoordeling van het behoefterapport met het oog op artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De raad heeft met inachtneming van dit advies besloten het behoefterapport aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen. Zoals reeds hiervoor onder 8 is overwogen, is het enkele feit dat onderzoeken worden uitgevoerd door of in opdracht van de initiatiefnemer van een project op zich geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de objectiviteit van de inhoud van die onderzoeken. Het betoog faalt.
10.7. Uit paragraaf 5.2 van het behoefterapport in samenhang bezien met de notitie "PVE ten behoeve van bestemmingsplan nieuwbouw Slingeland Ziekenhuis" (hierna: de notitie PVE) van 17 juni 2016, opgesteld door PTG advies die als bijlage 2 bij het behoefteonderzoek is gevoegd, volgt dat het bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) van het bestaande ziekenhuis ongeveer 41.000 m2 bedraagt (inclusief ongeveer 2.900 m2 bvo zorggerelateerde voorzieningen en retailfuncties) en dat behoefte bestaat aan ongeveer 45.000 m2 (inclusief 5.000 m2 bvo zorggerelateerde voorzieningen en zorgretailfuncties). De behoeftevraag bedraagt daarmee in totaal 4.000 m2 bvo extra (waarvan 2.100 m2 zorg gerelateerde voorzieningen en aan zorg gerelateerde detailhandel en restauratieve voorzieningen) ten opzichte van de bestaande situatie. Uit het behoefterapport volgt dat onder zorggerelateerde voorzieningen onder meer worden verstaan: een centraal spoedcentrum, waarin de SEH en de Huisartsenpost zijn samengebracht, een verpleegkundig expertisecentrum waar patiënten dag en nacht terecht kunnen met gezondheidsvragen, een diagnostisch centrum voor tweedelijnsdiagnostiek en eerstelijnsdiagnostiek, zoals het maken van röntgenfoto’s of een ECG, of het laten testen van bloed, een stadsapotheek voor uitgifte van medicatie en aanverwante artikelen. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met 4.000 m2 extra bvo (waarvan 2.900 m2 zorggerelateerde voorzieningen en retailfuncties) wordt voorzien in een behoefte. Hierbij neemt de Afdeling onder meer in aanmerking dat het ziekenhuis stelt een gebrek aan ruimte te ondervinden op de bestaande locatie en dat de Afdeling geen aanleiding ziet om aan die stelling van het ziekenhuis te twijfelen. Daarnaast volgt uit het behoefterapport dat het Slingeland ziekenhuis, dat dient als basisziekenhuis voor de West-Achterhoek, met een uitbreidingsmogelijkheid van 4.000 m2 bvo wenst in te kunnen spelen op de (toekomstige) veranderingen in de gezondheidszorg die met zich brengen dat een verandering van de huisvesting en een toename van het totale oppervlakte van het ziekenhuis nodig zijn. Dit acht de Afdeling, gezien het algemene (regionale) belang dat het Slingeland ziekenhuis dient, niet onredelijk, mede gelet op de geringe omvang van de voorziene bvo-uitbreiding in verhouding tot de totale omvang van het ziekenhuis in de bestaande situatie.
De betogen falen in zoverre.
10.7.1. Het bebouwingsoppervlak van de begane grond van het ziekenhuis bedraagt in de bestaande situatie ongeveer 11.500 m2 en zal in de nieuwe situatie ongeveer 17.000 m2 gaan bedragen, zo volgt uit het behoefterapport. Voor zover is aangevoerd dat het voorziene bebouwingsoppervlak van de begane grond kan worden teruggebracht, door te voorzien in hoogbouw, overweegt de Afdeling het volgende. De behoefte aan een bebouwingsoppervlak van 17.000 m2 wordt in de notitie PVE verantwoord. In de 'Regeling bouwmaatstaven terreingrootte zorgsector' wordt blijkens de notitie PVE als uitgangspunt genoemd dat 30% van de totale bruto oppervlakte op de begane grond gesitueerd wordt. In het bouwconcept van het Slingeland Ziekenhuis bedraagt de oppervlakte van de begane grond ongeveer 12.000 m2 bvo (=30% van 40.000 m2 bvo). In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de Regeling bouwmaatstaven terreingrootte zorgsector. Verder volgt uit de notitie PVE dat de eerstelijnscentra/gezondheidscentrum functies direct toegankelijk dienen te zijn, bij voorkeur daarom op de begane grond. Daarnaast is het blijkens de notitie PVE gebruikelijk dat ook de restauratieve en zorgretailvoorzieningen op de begane grond zijn gehuisvest. Op grond van artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels bedraagt het bvo aan zorg gerelateerde voorzieningen en aan zorg gerelateerde detailhandel en restauratieve functies maximaal 5.000 m2. Daarmee komt het totale bebouwde oppervlak uit op ongeveer 17.000 m2 . Gezien het vorenstaande acht de Afdeling een bebouwingsoppervlak van 17.000 m2 op de begane grond niet onredelijk. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet heeft mogen baseren op het behoefterapport. Met haar stelling dat de "Floor Space Index" niet overeenkomt met het bouwvolume van 4 tot 6 bouwlagen dat in de Notitie PVE wordt voorgesteld, miskent de Milieuwerkgroep dat niet op elke locatie in het plangebied 4 tot 6 bouwlagen nodig zullen zijn.
De betogen falen in zoverre.
10.7.2. Verder staat in het behoefteonderzoek dat het terreinoppervlak (inclusief 1.043 parkeerplaatsen) in de bestaande situatie ongeveer 5,7 ha bedraagt en dat vanwege het ruimtebeslag van de benodigde zorgvoorzieningen en het behoud van enige flexibiliteit in verband met eventuele toekomstige uitbreidingen in de nieuwe situatie minimaal 8 hectare (inclusief 1.200 parkeerplaatsen) nodig is. In de notitie PVE wordt nader onderbouwd hoe tot deze omvang is gekomen. Onder verwijzing naar deze nadere onderbouwing komt een terreinoppervlak van 8 hectare de Afdeling niet onredelijk voor. Ook in zoverre falen de betogen.
10.7.3. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro geen beschrijving van de behoefte aan de voorziene ontwikkeling bevat. Evenmin ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan voorziet in een behoefte.
10.8. Vervolgens ziet de Afdeling zich in verband met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voor de vraag gesteld of in de plantoelichting voldoende is gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Vast staat dat de bestaande locatie van het ziekenhuis bestaand stedelijk gebied betreft. In bijlage 1 van de notitie PVE staan de voor- en nadelen van renovatie op de bestaande locatie en een nieuwe locatie opgesomd. Hieruit volgt onder meer dat de bestaande locatie als minder geschikt wordt beschouwd, omdat de bereikbaarheid van de bestaande locatie van het ziekenhuis slecht is vanwege de ligging midden in een woonwijk aan de rand van een kwetsbaar natuurgebied en het ontbreken van een directe ontsluiting op een regionale hoofdverkeersweg. In het behoefterapport staat dat de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ) een reistijd van 30 minuten adviseert om met eigen vervoer bij een spoedeisende hulp te komen. Vanuit de gemeente Doetinchem en de gemeenten ten zuiden van Doetinchem kan zonder de aanwezigheid van het Slingeland Ziekenhuis niet aan deze richtlijn worden voldaan. Nog daargelaten de bouwtechnische bezwaren en ruimtelijke beperkingen op de bestaande locatie heeft de raad, onder verwijzing naar paragraaf 2.3 van het behoefterapport waarin het belang bij een goed bereikbaar ziekenhuis per auto wordt onderschreven, naar het oordeel van de Afdeling reeds vanwege het belang bij een goed bereikbaar ziekenhuis met spoedeisende hulp in redelijkheid de voorkeur kunnen geven aan de locatie van het plangebied aan de Rijksweg A18 buiten bestaand stedelijk gebied boven de bestaande locatie aan de Kruisbergseweg 25 in bestaand stedelijk gebied. Dat de raad in zijn afwegingen voornamelijk belang heeft gehecht aan een goede bereikbaarheid van het ziekenhuis voor auto's en in mindere mate voor fietsers en de mogelijkheden van openbaar vervoer, acht de Afdeling, in tegenstelling tot de Milieuwerkgroep en [appellant sub 7], niet onredelijk, omdat deze keuze van de raad is ingegeven door het belang bij bereikbaarheid van spoedzorg.
10.9. In hoofdstuk 4 van het behoefterapport wordt ingegaan op de geschiktheid en beschikbaarheid van vijf alternatieve locaties in Doetinchem die kunnen worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, te weten Iseldoks, A18 Bedrijvenpark Noord en A18 Bedrijvenpark Zuid, Wedeo-locatie en de Verheulsweide.
10.9.1. De locatie Iseldoks is blijkens het behoefterapport niet beschikbaar omdat het reeds wordt uitgegeven voor woningbouw, nog daargelaten de beperkte omvang van het terrein van 4,72 hectare. Het A18 Bedrijvenpark Zuid - Wehl wordt ongeschikt bevonden, omdat dit gedeelte van het bedrijvenpark is bedoeld voor zware industrie met milieucategorieën tot 4.2, uit te breiden naar milieucategorie 5.1. De vestiging van een ziekenhuis ter plaatse kan de mogelijkheden voor de zware industrie belemmeren. Het Bedrijvenpark A18 Noord - Wehl is volgens het behoefterapport als ziekenhuislocatie niet geschikt vanwege ter plaatse aanwezige bedrijven met een milieucategorie 4.2, uit te breiden naar 5.1 en de niet optimale bereikbaarheid vanwege de decentrale ligging ten opzichte van het zogenoemde adherentiegebied. De Wedeo-locatie nabij het treinstation van Doetinchem is evenmin geschikt bevonden, omdat - naast de beperkte omvang van 4,7 hectare aan beschikbare gronden - de locatie slecht bereikbaar is voor auto's. Al het verkeer vanuit de regio moet in of door 'de stad' rijden met de nodige vertraging en kans op extra vertragingen in de spitsuren. Verkeer uit een deel van het verzorgingsgebied zal daardoor niet binnen 30 minuten per auto het ziekenhuis kunnen bereiken. Op het bedrijventerrein De Verheulsweide dat ligt aan de A18 is een kavel met een oppervlak van 6,41 hectare beoordeeld op haar beschikbaarheid. Deze kavel ligt ingeklemd tussen bedrijfsbebouwing aan de Havenstraat en Roerstraat en de A18. Allereerst wordt de omvang van de kavel van 6,41 hectare als te klein beoordeeld. Daarnaast zijn op het bedrijventerrein De Verheulsweide planologisch bedrijfsactiviteiten met milieucategorieën 4.2 voorzien. Gezien de milieugevolgen (geluid, fijnstof, etc.) daarvan, wordt deze locatie niet geschikt bevonden. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet op het behoefterapport heeft mogen baseren. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen bestaand stedelijk gebied geen alternatieve locaties geschikt en beschikbaar waren ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit.
10.10. Het betoog van [appellant sub 6] dat vooralsnog geen zware industrie op het bedrijventerrein Locatie A18 bedrijvenpark Zuid is gevestigd, maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders, omdat het bedrijventerrein blijkens de plantoelichting een regionaal bedrijventerrein betreft waar de raad 'zware bedrijven' de ruimte wenst te bieden. De Afdeling acht dit niet onredelijk en neemt daarbij in aanmerking dat een dagelijks gebruik van die gronden ook reeds in het bestemmingsplan "RBT 2009", vastgesteld door de raad op 17 december 2009, als zodanig is bestemd.
Het betoog faalt.
10.10.1. Voor zover de Milieuwerkgroep en [appellant sub 7] betogen dat niet is gemotiveerd waarom is afgeweken van de gemeentelijke structuurvisie Doetinchem 2035, van september 2013, overweegt de Afdeling dat in de structuurvisie slechts de wens van het ziekenhuis wordt uitgesproken om te verhuizen gezien de ruimtelijke beperkingen die op de bestaande locatie worden ondervonden. In dat verband wordt in de structuurvisie gesproken over een eventuele verhuizing naar een locatie aan de Terborgseweg (lees: de Wedeo-locatie), die slechts als mogelijke locatie wordt genoemd. Door uiteindelijk niet te kiezen voor de omgeving van het station is naar het oordeel van de Afdeling niet afgeweken van de gemeentelijke structuurvisie Doetinchem 2035.
Het betoog faalt.
10.10.2. Voor zover SBKW betwist dat de Wedeolocatie per auto niet goed bereikbaar is, overweegt de Afdeling dat zij deze stelling niet met concrete gegevens heeft onderbouwd. Reeds daarom faalt het betoog.
10.10.3. Voor zover [appellante sub 4] en anderen en de Milieuwerkgroep, onder verwijzing naar de brief van 31 augustus 2017 van ir. E.G.J. Schuerink, van Maalderink & Lutke Willink makelaars en beëdigd rentmeesters, betogen dat de locatie van bedrijventerrein Verheulsweide geschikt kan worden gemaakt door verplaatsing van bestaande bedrijven naar elders, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft toegelicht dat aan een gedeelte van de alternatieve locatie Verheulsweide (in totaal 4,4 hectare) in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Verheulsweide 2008", vastgesteld door de raad op 1 oktober 2009, de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Op het resterende gedeelte van de locatie (in totaal 2,2 hectare) zijn een automontagebedrijf en een metaalrecyclingbedrijf gevestigd. Daargelaten of door de verplaatsing van meer bedrijven op het bedrijventerrein Verheulsweide nog 2 hectare aan grond kan worden vrijgemaakt teneinde de benodigde 8 hectare aaneengesloten grond beschikbaar te krijgen, blijft staan dat de raad een ziekenhuis op een bedrijventerrein alwaar bedrijfsactiviteiten met milieucategorie 4.2 juridisch-planologisch zijn voorzien, niet wenselijk acht. Dit acht de Afdeling geen onredelijk standpunt.
Het betoog faalt.
10.10.4. Voor zover [appellante sub 4] en anderen, onder verwijzing naar de brief van 31 augustus 2017 van ir. E.G.J. Schuerink, betogen dat de omgeving van de Europaweg en een locatie Bedrijvenweg/Havenstraat/Fabriekstraat onderzoekswaardig zijn, overweegt de Afdeling dat deze stelling niet nader is onderbouwd. Reeds daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze locaties als alternatieve binnenstedelijke locatie in het onderzoek had moeten betrekken.
Het betoog faalt.
10.10.5. Voor zover SBKW nog heeft gewezen op de locaties Vredestein (locatie oude bandenfabriek Vredestein), overweegt de Afdeling dat SBKW deze stelling niet heeft geconcretiseerd. Reeds daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze locatie als alternatieve binnenstedelijke locatie in het onderzoek had moeten betrekken.
10.10.6. Voor zover nog is aangevoerd dat in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de plantoelichting niet wordt gemotiveerd in hoeverre de locatie multimodaal is ontsloten, overweegt de Afdeling het volgende. In het oude artikel 3.1.6, tweede lid, onder c, van het Bro was aangegeven dat als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kon plaatsvinden, beschreven zou worden in hoeverre in die behoefte kon worden voorzien op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Dit onderdeel bleek in de praktijk van provincies en gemeenten blijkens de nota van toelichting geen toegevoegde waarde te hebben en is dan ook geschrapt uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Gelet hierop kan het betoog dat in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet is beschreven in hoeverre de locatie multimodaal is ontsloten niet slagen. Dit neemt niet weg dat de noodzaak om te zorgen voor een goede ontsluiting blijkens de nota van toelichting op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro voldoende gewaarborgd moet zijn. Voor zover deze beroepsgrond dan ook aldus moet worden begrepen dat in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro in de plantoelichting onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op welke wijze het plangebied zal worden ontsloten, zal verderop in de uitspraak in verband met het aspect 'verkeer' daarop worden ingegaan.
10.10.7. Voor zover SBKW betoogt dat bij het Streekziekenhuis Beatrix in Winterswijk uitbreidingsmogelijkheden bestaan, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken kan weliswaar worden afgeleid dat het Slingeland Ziekenhuis tezamen met het Streekziekenhuis Beatrix - als onderdeel van de regionale acute keten - de acute medisch-specialistische zorg (spoedzorg) voor de Achterhoek vormt, maar dat beide ziekenhuizen binnen die regio een eigen verzorgingsgebied bedienen. Gelet hierop en nu de Afdeling het standpunt van de raad aldus begrijpt dat de voorziene verhuizing en uitbreidingsruimte van het Slingeland ziekenhuis in het plangebied noodzakelijk zijn ter waarborging van de toekomstbestendigheid van het Slingeland Ziekenhuis, kan een eventuele uitbreiding van het Streekziekenhuis Beatrix redelijkerwijs niet als alternatief dienen. Het betoog faalt.
10.11. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de toelichting van het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro geen deugdelijke motivering bevat waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Het betoog faalt.
10.12. Nu de betogen falen ziet de Afdeling geen aanleiding om nog in te gaan op het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond voor zover aangevoerd door de Milieuwerkgroep.
Alternatieve locaties buiten de bebouwde kom en/of bestaand stedelijk gebied
11. Voor zover [appellanten sub 5] in hun zienswijze tegen het wijzigingsbesluit nog hebben aangevoerd dat geen onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties buiten de bebouwde kom, bijvoorbeeld aan of bij de A18, overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 5] niet hebben geconcretiseerd op welke alternatieve locaties zij doelen, zodat het betoog reeds daarom niet kan slagen.
Het betoog faalt.
12. Voor zover de Milieuwerkgroep in haar zienswijze betoogt dat de buitenstedelijke locatie Europaweg ten onrechte niet als alternatieve buitenstedelijke locatie is onderzocht, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de plantoelichting volgt niet dat de buitenstedelijke locatie aan de Europaweg bij het alternatievenonderzoek is betrokken. Op 20 september 2017 is een aanvraag ingediend voor de bouw van een hotel op de door de Milieuwerkgroep aangedragen alternatieve locatie aan de Europaweg. Inmiddels is een ontwerp-omgevingsvergunning voor een hotel-restaurant ter inzage gelegd door het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem waaruit volgt dat de initiatiefnemer reeds in 2012 de gemeente heeft verzocht om medewerking. Hieruit leidt de Afdeling af dat de raad ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit op de hoogte was van de plannen van de initiatiefnemer voor de locatie aan de Europaweg. Onder deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs kunnen afzien van het betrekken van de locatie aan de Europaweg in het alternatievenonderzoek.
Het betoog faalt.
Leegstand bestaande locatie
13. De Milieuwerkgroep en [appellant sub 7] vrezen leegstand op de bestaande locatie van het Slingeland Ziekenhuis. In dit verband voert de Milieuwerkgroep aan dat herontwikkeling ter plaatse ten behoeve van woningbouw niet aannemelijk is. Hiertoe voert de Milieuwerkgroep aan dat dit op grond van artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening slechts is toegestaan wanneer dit past in het vigerende Kwalitatief Woonprogramma dat door het college van gedeputeerde staten van Gelderland is vastgesteld, hetgeen volgens de Milieuwerkgroep niet het geval is.
13.1. Artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening luidde ten tijde van belang: "Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor de betreffende regio."
13.2. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
13.2.1. De norm waarop [appellant sub 7] zich beroept strekt tot het voorkomen van leegstand in het kader van een goede ruimtelijke ordening op de bestaande locatie van het Slingeland Ziekenhuis aan de Kruisbergseweg 25. Het belang van het [appellant sub 7] is gelegen in het gevrijwaard blijven van de aantasting van zijn woon- en leefklimaat en meer in het algemeen het behoud van zijn woonomgeving nabij het plangebied op ongeveer vier kilometer afstand van de bestaande locatie van het ziekenhuis. De norm waarop [appellant sub 7] zich thans beroept strekt niet tot bescherming van zijn belangen. Derhalve kan zijn beroep hierop, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden plandeel. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant sub 7] op dit punt naar voren heeft gebracht.
13.3. In paragraaf 2.6 van het behoefterapport is aandacht besteed aan de mogelijkheden van herontwikkeling van de huidige locatie. Hieruit volgt dat van de huidige locatie ongeveer 4,5 hectare voor herontwikkeling beschikbaar komt. De resterende ongeveer 1,2 hectare (5,7 hectare -/- ongeveer 4,5 hectare) zal in gebruik blijven ten behoeve van de geestelijke gezondheidszorg, de huidige gebruiker GGNet. In het behoefterapport worden meerdere herontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande locatie beschreven. Genoemd wordt dat de bestaande gebouwen van het ziekenhuis na herontwikkeling in gebruik genomen zouden kunnen worden door regiopartners van het ziekenhuis. Daarnaast ziet de gemeente mogelijkheden tot herontwikkeling van de locatie voor woningbouw, waarbij gedacht wordt aan 6 grote kavels. Ook wordt natuurcompensatie als mogelijke ontwikkeling genoemd.
13.4. Uit het voorgaande leidt de Afdeling af voor de invulling van de bestaande locatie nog geen concreet voornemen bestaat en dat de raad de eventuele gevolgen van het bestemmingsplan voor de bestaande locatie, zoals leegstand, heeft onderkend. De raad stelt zich desalniettemin op het standpunt dat de voorziene verhuizing van het ziekenhuis doorgang moet vinden. Daarmee hecht de raad dus een zwaarder gewicht aan het belang van de voorziene uitbreidingsruimte en flexibiliteit voor het ziekenhuis, dan aan het belang bij het voorkomen van leegstand op de bestaande locatie. Gezien het algemene (regionale) belang dat gediend is met een goed functionerend regionaal ziekenhuis, de omstandigheid dat ongeveer 1,2 hectare op de bestaande locatie in gebruik zal blijven bij de geestelijke gezondheidszorg, en de raad verschillende opties voor een alternatieve invulling van de bestaande locatie heeft onderzocht, ziet de Afdeling in hetgeen de milieuwerkgroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Het betoog faalt.
Gemeentelijk monument 't IJsseltje
14. In het plangebied ligt woonboerderij 't IJsseltje aan de Kemnaderallee 5/5a. In paragraaf 4.9 van de plantoelichting staat dat deze boerderij is aangewezen als gemeentelijk monument. [appellante sub 4A], [appellante sub 4B], [appellante sub 4C] en [appellante sub 4D], behorend tot de groep van [appellante sub 4] en anderen, bewonen de woonboerderij en/of hebben deze in eigendom.
14.1. De NTS betoogt, onder verwijzing naar de notitie "Een verkenning van waarden" van januari 2016, opgesteld in opdracht van de NTS door Adviesburo Groene Monumenten en Cultuurlandschappen en ir. J.A. Hendrikx, dat de monumentale boerderij met zijn ligging in open gebied van grote cultuurhistorische waarde is. In strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, onder a, van het Bro en de Omgevingsverordening is volgens de NTS geen onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarde van de boerderij.
[appellante sub 4] en anderen betogen dat onvoldoende is aangegeven op welke wijze met hun monumentale woonboerderij wordt omgegaan. In hun zienswijze tegen het wijzigingsbesluit hebben zij verder nogmaals benadrukt dat onvoldoende is onderzocht of, gezien de centrale ligging van de monumentale woonboerderij en het nieuwbouw- en sloopverbod in artikel 3, lid 3.2.1 onderscheidenlijk lid 3.6.1, van de planregels, voldoende ruimte bestaat om het ziekenhuis te realiseren.
SBKW betoogt in haar zienswijze dat de voorziene grootschalige bebouwing af zal doen aan de cultuurhistorische waarde van de woonboerderij, gezien de centrale ligging van de woonboerderij op het voorziene ziekenhuisterrein. Er is volgens SBKW geen monumentendeskundige van de commissie welstand nodig om vast te kunnen stellen dat het bestemmingsplan een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden zal hebben.
14.2. Artikel 3.1.6, vijfde lid, onder a, van het Bro luidt: "Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd: een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden."
14.3. Aan de gronden ter plaatse van de boerderij is in het wijzigingsbesluit de bestemming "Maatschappelijk" toegekend met de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" en "cultuurhistorie".
Lid 3.2.1 luidt: "Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Maatschappelijk' worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' geen nieuwe bebouwing is toegestaan."
Lid 3.4 luidt: "Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het realiseren van nieuwe bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing", mits deze bebouwing de aanwezig cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantast. De monumentendeskundige van de commissie welstand en monumenten wordt hiertoe om advies gevraagd."
Lid 3.6.1 luidt: "Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, monumentale gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen."
Lid 3.6.2 luidt: "Het verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op:
a. werkzaamheden die:
1. al in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
2. het normale onderhoud betreffen;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning of aanschrijving van burgemeester en wethouders;
b. gebouwen die als gevolg van een calamiteit verloren zijn gegaan;
c. gebouwen voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorie' waarbij uit het onderzoek, dat aanleiding was voor het opnemen van de aanduiding, blijkt dat het betreffende bouwwerk geen cultuurhistorische waarde heeft;
d. bouwwerken waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist (vergunningvrije bouwwerken).
Lid 3.6.3 luidt: "Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.1 wordt slechts verleend als de cultuurhistorische waarde niet wordt aangetast; Als het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen, wordt de monumentendeskundige van de commissie welstand en monumenten om advies gevraagd."
14.4. Een beroep op normen over cultuurhistorische waarden voor zover die bestaan uit de bescherming van groen erfgoed, dient te worden onderscheiden van het beroep op normen over cultuurhistorische waarden voor zover die bestaan uit de bescherming van cultuurhistorische (al dan niet monumentale) gebouwen. De NTS heeft ten doel de instandhouding en de bescherming van tuinen en parken, waaronder groen erfgoed, in Nederland, in het bijzonder die van belang zijn door vormgeving, beplanting, cultuurhistorische waarden, ligging en ensemblewaarde in samenhang met gebouwde of andere objecten. De NTS heeft niet aannemelijk gemaakt dat de tuin bij de woonboerderij van enige cultuurhistorische waarde is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 16 juli 1990 tot plaatsing van de woonboerderij "'t IJsseltje" op de gemeentelijke monumentenlijst. In dit besluit zijn aan de tuin geen monumentale waarden toegekend. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de tuin behorend bij de woonboerderij cultuurhistorische waarden heeft, valt het belang bij het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing van de woonboerderij naar het oordeel van de Afdeling niet samen met het belang dat de NTS blijkens haar statutaire doelstelling behartigt. Gelet hierop staat artikel 8:69a Awb in zoverre aan een vernietiging van het wijzigingsbesluit op grond van deze beroepsgrond van de NTS in de weg.
14.5. Voor zover [appellante sub 4] en anderen stellen dat de ontwikkeling van het ziekenhuisterrein onmogelijk is vanwege ruimtegebrek veroorzaakt door de aanwezigheid van de boerderij in het bouwvlak, overweegt de Afdeling dat zij dit op voorhand niet aannemelijk acht. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking de ligging van de boerderij aan de rand van het bouwvlak en de totale omvang van het bouwvlak van ongeveer 6,7 hectare in verhouding tot het in artikel 3, lid 3.1, onder a en b, van de planregels voorgeschreven maximale bedrijfsvloeroppervlak van 4,5 hectare voor de voorziene maatschappelijke en zorggerelateerde voorzieningen in samenhang bezien met het in artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder b en c, van de planregels voorgeschreven grondoppervlakten van in totaal 4 hectare voor voormelde functies en parkeervoorzieningen. Gezien het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op voorhand in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ondanks de aanwezigheid van de monumentale boerderij in het bouwvlak voldoende ruimte bestaat voor de voorziene ontwikkeling van het ziekenhuis in het plangebied.
Het betoog van [appellante sub 4] en anderen faalt in zoverre.
14.6. De Afdeling stelt verder vast dat de raad met de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" aan het perceel Kemnaderallee 5/5a het gebruik van de monumentale boerderij voor woondoeleinden niet als zodanig heeft bestemd. De Afdeling begrijpt [appellante sub 4] en anderen aldus dat hun beroep niet is gericht tegen het niet als zodanig bestemmen van de woonfunctie, maar dat zij vrezen voor de sloop van de monumentale boerderij. De raad heeft ter zitting benadrukt dat het Slingeland ziekenhuis primair de intentie heeft de monumentale boerderij te behouden, bijvoorbeeld voor opleidingsdoelstellingen. Indien het ziekenhuis onverhoopt toch over zou willen gaan tot het amoveren van de boerderij, overweegt de Afdeling dat voor de sloop van de monumentale boerderij op grond van de gemeentelijke monumentenverordening in samenhang bezien met artikel 2.2, eerste lid, onder b, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) de verkrijging van een omgevingsvergunning is vereist. Deze procedure is met voldoende juridische waarborgen omkleed. Reeds daarom ziet de Afdeling geen aanleiding om nog in te gaan op het sloopverbod zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.6, van de planregels In dit verband hecht de Afdeling naar aanleiding van het betoog van SBKW er overigens nog aan te overwegen dat het voorgaande plan er evenmin aan in de weg stond dat een omgevingsvergunning als hiervoor beschreven zou worden verleend.
14.7. Wat betreft het betoog van SBKW dat vanwege de omvang en invloed van de voorziene ontwikkeling op voorhand duidelijk is dat het bestemmingsplan tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van de woonboerderij leidt, overweegt de Afdeling het volgende. Aan de gronden ter plaatse van de monumentale boerderij en direct daaraan aansluitende gronden is over een oppervlak van ongeveer 2.000 m2 de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" toegekend. Op grond van artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels is op deze gronden geen nieuwe bebouwing toegestaan. Hiervan kan slechts worden afgeweken bij omgevingsvergunning indien de nieuwe bebouwing de aanwezige cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantast. De monumentendeskundige van de commissie welstand en monumenten dient daarbij om advies te worden gevraagd. Daarnaast grenzen de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" aan de west- en zuidwestkant aan gronden met de bestemming "Natuur". Onder deze omstandigheden in samenhang bezien met hetgeen reeds hiervoor onder 14.5 en 14.6 is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen SBKW heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van de woonboerderij tot gevolg heeft.
Het betoog faalt.
Aantasting landschappelijke en cultuurhistorische waarden
15. SBKW, de Milieuwerkgroep en [appellant sub 6], [appellant sub 7] en de NTS betogen dat het bestemmingsplan zal leiden tot een aantasting van het open en agrarisch landschap.
SBKW, de Milieuwerkgroep en [appellant sub 6] voeren in dit verband voorts aan dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.7.2.1 van de Omgevingsverordening voorziet in een grootschalige ontwikkeling die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten in het gebied, omdat volgens hen, kort gezegd, niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2.7.2.1, onder a tot en met d, van de Omgevingsverordening.
De NTS voert in dit verband aan dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Bro.
15.1. Artikel 2.1.1, onder 13, van de Omgevingsverordening luidde ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit: "Groene Ontwikkelingszone (GO)
De Groene Ontwikkelingszone bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur binnen de begrenzing van de EHS uit 2009 alsmede weidevogelgebieden en rustgebieden voor winterganzen. De Groene Ontwikkelingszone is ruimtelijk verweven met het GNN en hangt daar functioneel mee samen. In de Groene Ontwikkelingszone wordt ingezet op versterking van de samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. De geometrische plaatsbepaling van de Groene Ontwikkelingszone is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOVa4-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Natuur."
Artikel 2.1.1, onder 17, luidde toen: "Kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone
De bestaande en te ontwikkelen kwaliteiten voor het gebied zoals beschreven in de atlas Kernkwaliteiten GNN en GO of in bijlage 8 Kernkwaliteiten GNN en GO."
Artikel 2.7.2.1 luidde toen:
"1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.7.1.1, derde tot en met zesde lid, en 2.7.1.3.
[…]"
15.2. Artikel 3, lid 3.5.3, onder b, van de planregels luidt:
"Landschap en water
De in lid 3.1 omschreven bestemming mag slechts gerealiseerd worden en vervolgens in stand gehouden worden, indien binnen één jaar na de realisatie van deze bestemming aan de volgende verplichtingen is voldaan:
1. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen Ontwikkelplan Natuurbestemming van Wissing beheer / NL Greenlabel ), d.d. 26 oktober 2016, kenmerk SZA1804-1610-4_OntwikkelplanNatuurbestemming_NLG-REL, teneinde te komen tot aanleg van de natuur;
2. de uitvoering en instandhouding van de maatregelen ten behoeve van de waterkwantiteit conform de in Bijlage 3 opgenomen voorwaarden ten aanzien van de waterhuishouding."
15.3. Het plangebied is aangewezen als Groene Ontwikkelingszone als bedoeld in artikel 2.1.1 van Omgevingsverordening, zoals deze luidde ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit. Het plangebied ligt in gebiednummer 37 "De Oude IJssel" waarvoor in bijlage 8 van de Omgevingsverordening, zoals deze toen luidde, kernkwaliteiten van het landschap zijn geformuleerd. Deze kernwaarden komen blijkens het rapport "Analyse kernwaarden Ontwikkeling Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem" van 5 september 2016 (hierna: de kernwaardenanalyse) opgesteld door Regelink Ecologie en Landschapverspreid over het hele gebied "De Oude IJssel" voor, hetgeen volgens de plantoelichting niet betekent dat alle geformuleerde kernkwaliteiten op iedere locatie in "De Oude IJssel" aanwezig zijn. De kernwaarden die volgens de kernwaardenanalyse relevant zijn voor het plangebied staan opgesomd in paragrafen 3.3 en 4.7.2 van de plantoelichting. Per kernkwaliteit wordt beschreven wat de gevolgen van het plan zijn. Zo staat bijvoorbeeld vermeld ten aanzien van de kernkwaliteit "de open ruimte ten zuiden van de A18 wordt ontwikkeld tot evz tussen Montferland en Slangenburg; model das" dat deze ecologische verbindingszone nog niet is aangelegd en dat het ziekenhuis landschappelijk wordt ingepast, waarmee een eerste aanzet wordt gegeven tot een verbindingszone. Daartoe is blijkens de plantoelichting een inrichtingsplan opgesteld waarvan de aanleg en instandhouding in artikel 3, lid 3.5.3, onder b, onder 1, van de planregels is gewaarborgd.
Onder verwijzing naar de notitie "Quickscan natuurwetgeving Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem" van 2 december 2016, opgesteld door Tauw, het rapport "Ecologische quickscan Ontwikkeling Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem", van 5 september 2016, opgesteld door Regelink Ecologie en Landschap, de notitie "Wijziging uitkomsten Quickscan Slingeland Ziekenhuis n.a.v. verkleinen oriëntatiegebied" van 2 december 2016, opgesteld door Regelink Ecologie en Landschap, het rapport "Nader onderzoek vleermuizen Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem" van 10 december 2015, opgesteld door Tauw en de kernwaardenanalyse wordt geconcludeerd dat in de huidige situatie zeer weinig tot geen kernkwaliteiten in het gebied aanwezig zijn en dat het bestemmingsplan derhalve geen significante aantasting van de kernkwaliteiten van het desbetreffende gebied tot gevolg heeft. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verrichte onderzoeken en opgestelde rapporten en notities die ten grondslag zijn gelegd aan het plan dusdanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hier bij de vaststelling van het wijzigingsbesluit in redelijkheid niet op heeft mogen baseren.
15.4. Voor zover de Milieuwerkgroep, onder verwijzing naar een passage in de toelichting bij de Omgevingsverordening, heeft aangevoerd dat bij voormelde conclusie in de plantoelichting ten onrechte geen rekening is gehouden met het aanzienlijke oppervlakteverlies van de Groene Ontwikkelingszone, overweegt de Afdeling dat het oppervlakteverlies en eventuele compensatie daarvan, gezien artikel 2.7.2.1, onder c en d, van de Omgevingsverordening, zoals deze luidde ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit, pas relevant wordt op het moment dat sprake is van een significante aantasting van de kernkwaliteiten in het gebied. Het oppervlakteverlies kan dus niet op zichzelf tot de conclusie leiden dat sprake is van een significante aantasting van de kernkwaliteiten van De Oude IJssel als bedoeld in artikel 2.7.2.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Voor zover de Milieuwerkgroep nog wijst op artikel 2.7.2.1, derde lid, van de Omgevingsverordening, overweegt de Afdeling dat dit artikel ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit niet bestond.
15.5. Voor zover is aangevoerd dat in strijd met artikel 2.7.2.1 van de Omgevingsverordening niet is gekeken naar de ontwikkelingsdoelen natuur en landschap van de Groene Ontwikkelingszone in het plangebied overweegt de Afdeling dat in artikel 2.7.2.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening geen koppeling is gemaakt met de ontwikkelingsdoelen die staan geformuleerd in bijlage 8 van de Omgevingsverordening. Reeds daarom ziet de Afdeling in dit betoog geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.7.2.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening is vastgesteld.
15.6. Wat betreft het betoog van de Milieuwerkgroep dat het leefgebied van de steenuil een kernkwaliteit van het gebied betreft en dat uit de plantoelichting volgt dat niet is onderzocht of de steenuil in het gebied voorkomt, overweegt de Afdeling dat in de notitie Quickscan natuurwetgeving Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem van 2 december 2016 staat dat de boerderij in theorie kan worden aangemerkt als geschikt leefgebied voor de steenuil. Nu het behoud van de boerderij, gelet op hetgeen reeds in 14.6 is overwogen, voldoende is gewaarborgd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan leidt tot een significante aantasting van het leefgebied van de steenuil.
15.6.1. Voor zover de Milieuwerkgroep in het verlengde hiervan aanvoert dat niet op voorhand duidelijk is of de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) in zoverre aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat, overweegt de Afdeling het volgende. Of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In voormelde notitie Quickscan natuurwetgeving Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem staat naast dat de boerderij in theorie als geschikt leefgebied voor de steenuil kan worden aangemerkt, de aangrenzende weilanden in theorie geschikt foerageergebied voor de steenuil zijn. Voorts staat in deze quickscan dat de steenuil ten tijde van het veldonderzoek niet in de boerderij verbleef, doch dat de afwezigheid van broedende steenuilen pas met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is aangetoond na drie gerichte veldbezoeken in de periode 15 februari - 15 april. Nu het behoud van de boerderij voldoende is gewaarborgd en in de quickscan staat dat voldoende alternatief foerageergebied in de directe omgeving aanwezig is dat niet wordt aangetast, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
15.7. Voor zover de Milieuwerkgroep en de SBKW betogen dat een van de kernkwaliteiten van het gebied het leefgebied van de kamsalamander betreft, overweegt de Afdeling dat, onder verwijzing naar onder meer de notitie "Wijziging uitkomsten Quickscan Slingeland Ziekenhuis n.a.v. verkleinen oriëntatiegebied" van 2 december 2016, opgesteld door Regelink Ecologie en Landschap, in de plantoelichting staat dat de planlocatie geen leefgebied van de kamsalamander is. De Milieuwerkgroep en de SBKW hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze notitie dusdanige gebreken of leemten in kennis vertoont, dat de raad zich daar bij de vaststelling van het bestemmingsplan redelijkerwijs niet op heeft kunnen baseren.
Het betoog faalt.
15.8. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen SBKW, de Milieuwerkgroep en [appellant sub 7] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in strijd met artikel 2.7.2.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening, zoals deze luidde ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit, is vastgesteld.
15.9. Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan op grond van de norm van een goede ruimtelijke ordening, zoals neergelegd in artikel 3.1, van de Wet ruimtelijke ordening, rekening dient te houden met alle betrokken planologisch relevante belangen en deze belangen tegen elkaar dient af te wegen. In dit geval gaat het daarbij enerzijds om het belang bij het behoud van de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied en anderzijds het belang bij de verhuizing van het Slingeland ziekenhuis naar een per auto goed bereikbare locatie waar - in tegenstelling tot de bestaande locatie - nog voldoende ruimte bestaat voor toekomstige uitbreidingen. Hetgeen SBKW, de Milieuwerkgroep, [appellant sub 6], [appellant sub 7] en de NTS hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gediend zijn bij de voorziene verhuizing van het Slingeland Ziekenhuis naar het plangebied dan aan het behoud van de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat bij het innemen van dit standpunt is onderkend dat het ziekenhuis, ondanks de naleving van het in bijlage 2 van de planregels opgenomen Ontwikkelplan Natuurbestemming, van 26 oktober 2016, waarvan de naleving en instandhouding in artikel 3, lid 3.5.3, onder b, aanhef en onder 1, van de planregels is gewaarborgd, zichtbaar zal zijn in het landschap en de komst ervan ten koste zal gaan van agrarische gronden, doch dat hij dit aanvaardbaar acht, mede gezien het maatschappelijke belang dat met de verhuizing van het ziekenhuis gediend is. De Afdeling acht dit geen onredelijke afweging van de betrokken belangen.
15.10. Voor zover SBKW heeft aangevoerd dat de natuurontwikkeling onvoldoende is gewaarborgd omdat het ontwikkelplan overwegend aanbevelingen bevat, overweegt de Afdeling dat zij dit betoog niet volgt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat - zoals de raad ter zitting ook uitdrukkelijk heeft aangegeven - alle (inrichtings)maatregelen, inrichtingsvoorstellen en dergelijke die in het ontwikkelplan staan aangegeven, worden beschouwd als landschappelijke maatregelen als bedoeld in artikel 3, lid 3.5.3, onder b, sub 1 en dat de in dat artikelonderdeel neergelegde voorwaardelijke verplichting ertoe noopt die landschappelijke maatregelen te treffen, alvorens de bestemming "Maatschappelijk" mag worden gerealiseerd, en dat deze regeling ook een weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning van de activiteit bouwen impliceert. Dat standpunt komt de Afdeling niet onjuist voor. Voorts acht de Afdeling van belang dat in het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied-2012", vastgesteld door de raad op 29 oktober 2015, aan de gronden in het plangebied - behoudens ter plaatse van bestaande woningen - een agrarische bestemming was toegekend en dat thans aan ongeveer 4 hectare grond de bestemming "Natuur" is toegekend ten opzichte van ongeveer 6 hectare grond met de bestemming "Maatschappelijk". Voor zover SBKW stelt dat meer nodig is dan de aanleg van groenstroken met het oog op de kwaliteiten van het gebied die verloren zijn gegaan door intensivering van de landbouw, overbemesting en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, de raad redelijkerwijs niet gehouden is natuurherstel als gevolg van voorgaande activiteiten in het plangebied met het voorliggende plan te compenseren.
Het betoog faalt.
15.11. Voor zover SBKW betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot negatieve effecten op natuurgebieden in de regio die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland, zoals onder meer het Montferland en de rivierduinen bij Engbergen, overweegt de Afdeling dat SBKW deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Reeds daarom kan het betoog niet slagen.
15.12. Voor zover het betoog van [appellant sub 6] dat de gronden met de bestemming "Natuur" zijn eigendom zijn en dat hij deze voor agrarische doeleinden gebruikt aldus moet worden begrepen dat het bestemmingsplan in zoverre onuitvoerbaar is, overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 5.2.4 van de plantoelichting staat dat de gronden waarop het ziekenhuisterrein wordt ontwikkeld en de gronden met de bestemming "Natuur" minnelijk zullen worden verworven en dat indien geen overeenstemming bereikt kan worden met de huidige eigenaren van de gronden, door de gemeente een onteigeningsprocedure zal worden gestart. In zoverre ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan, waaronder de verwezenlijking van de natuurbestemming, niet uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
15.13. Voor zover de NTS in dit verband aanvoert dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Bro is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat zij dit betoog, onder verwijzing naar paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting niet volgt. Uit deze paragraaf volgt dat onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van cultuurhistorische en landschappelijke waarden in verband met de kernkwaliteit "Cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de beken, oude ontginningen en kavelpatronen, hakhout, houtwallen, singels en boerderijen". Geconcludeerd wordt dat in het plangebied zeer weinig tot geen elementen uit de kernkwaliteit aanwezig zijn. Gelet hierop en met in achtneming van hetgeen reeds onder 14.4 is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen de NTS heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. In hetgeen de NTS heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, is vastgesteld.
Het betoog faalt.
Verkeer
16. SBKW, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] achten een goede verkeersafwikkeling onvoldoende gewaarborgd in het bestemmingsplan. Het wijzigingsbesluit brengt hier volgens hen geen verandering in. Hiertoe voeren [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] aan dat niet inzichtelijk is hoe hun gronden en/of bedrijfspercelen bij de ontwikkeling van het ziekenhuis zullen worden ontsloten. De raad heeft de uitwerking hiervan volgens hen ten onrechte voor zich uitgeschoven en aan het ziekenhuis overgelaten. Het wijzigingsbesluit maakt dit niet anders. Voor zover de raad heeft toegelicht dat hun gronden via het ziekenhuisterrein worden ontsloten heeft [appellant sub 6] aangevoerd dat dit ook geldt voor de zware giertanks, melk- en krachtvoertransportwagens van 50 ton en overig landbouwverkeer die van en naar zijn melkveehouderij aan de Oude Sluisweg rijden. Dit getuigt volgens hem niet van een goede ruimtelijke ordening.
16.1. Artikel 3, lid 3.5.3, onder d, van de planregels luidt:
"Ontsluiting omliggende woningen, bedrijven en gronden
De in lid 3.1 omschreven bestemming mag slechts gerealiseerd worden en vervolgens in stand gehouden worden, indien en zolang sprake is van een onbelemmerde en deugdelijke ontsluiting ten behoeve van de in bijlage 4 weergegeven woningen, bedrijven en gronden aan de Kemnaderallee, Boekeltweg en de Oudesluisweg/Oude Sluisweg. De kwaliteit van de ontsluitingswegen moet minimaal gelijkwaardig zijn aan de huidige infrastructuur en geschikt zijn voor alle soorten wegverkeer, met dien verstande dat minimaal aan de volgende eisen moet worden voldaan: een rijbaanbreedte van 3 m en een asfaltconstructie met een asfaltdikte van 185 mm, een fundering van 300 mm menggranulaat en een zandbed van 1 m. Concreet gaat het in elk geval om de ontsluiting van de woningen plaatselijk bekend [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] (gemeente Doetinchem), [locatie 5] (gemeente Montferland), [locatie 6] en [locatie 7] (gemeente Doetinchem), het bedrijf plaatselijk bekend [locatie 8] (gemeente Doetinchem), het agrarisch bedrijf plaatselijk bekend [locatie 9] (gemeente Oude IJsselstreek) en diverse al dan niet agrarische gronden.
De percelen zijn kadastraal bekend:
[…]"
16.2. In paragraaf 4.10 van de plantoelichting staat dat het voorziene ziekenhuisterrein zal worden ontsloten via één hoofdontsluiting op de N317, ter hoogte van het bestaande kruispunt N317 Gaanderenseweg. Uit het rapport "Verkeerskundige onderbouwing Slingeland Ziekenhuis Verkeer en Parkeren" van 22 november 2016 (hierna: het parkeer- en verkeersonderzoek), opgesteld door Goudappel Coffeng, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, volgt dat het bestemmingsplan ongeveer 7.750 extra motorvoertuigen per etmaal genereert. In het parkeer- en verkeersonderzoek is onder meer beoordeeld of de bestaande wegen en kruispunten het toekomstige verkeer kunnen verwerken. Daarbij wordt voorts beschreven in hoeverre de nieuwe locatie multimodaal ontsloten is. Geconcludeerd wordt dat maatregelen genomen moeten worden aan de drie kruispunten en de afritten van de A18.
16.3. Gelet op artikel 2 van haar statutaire doelstelling heeft SBKW, voor zover hier van belang, ten doel het in stand houden van agrarisch cultuurlandschap met hoge natuur- en landschapswaarden.
16.4. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat er aan in de weg dat een rechtspersoon die in rechte opkomt voor een algemeen belang, zich met vrucht kan beroepen op de schending van rechtsnormen die kennelijk niet strekken tot de bescherming van de algemene belangen die zij krachtens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt. Dit betekent dat het betoog van SBKW dat, kort gezegd, een goede verkeersafwikkeling onvoldoende is gewaarborgd, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De met dit betoog ingeroepen normen strekken niet tot bescherming van agrarisch cultuurlandschap, maar tot een goede verkeersafwikkeling in het gebied. Ten aanzien van de stelling van SKBW in dit verband dat zij ook opkomt voor de bewoners in de buurt waar extra verkeersoverlast optreedt, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar de statuten van de SKBW, dat dit belang niet onder de doelstelling valt. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van het betoog van de SBKW.
16.5. Voor zover [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] betogen dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de verkeersafwikkeling in en om het plangebied zal worden vormgegeven, overweegt de Afdeling het volgende. Een bestemmingsplan schrijft slechts de gebruiks- en bouwmogelijkheden van een bepaald gebied voor. Een bestemmingsplan heeft als zodanig geen betrekking op de wijze waarop een weg en/of ontsluiting verkeerstechnisch (keuzes ten aanzien van bijvoorbeeld route, breedte van de weg, maximumsnelheid, en dergelijke) wordt ingericht. Dit betreft een aspect dat ziet op de uitvoering van het bestemmingsplan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure wordt, aan de hand van hetgeen in beroep wordt aangevoerd, beoordeeld of de raad zich op voorhand in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening voorziet in een juridisch planologisch kader voor een aanvaardbare verkeerssituatie in het plangebied en dat - in het kader van de uitvoerbaarheid - het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en/of -afwikkeling in de directe omgeving van het plangebied.
16.6. Uit de plantoelichting volgt dat een aantal bestaande woningen, bedrijven en landbouwgronden - waaronder die van [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] - in de bestaande situatie op de Ettenseweg via de Kemnaderallee en de Oudesluisweg worden ontsloten. De Kemnaderallee en de Oudesluisweg liggen buiten het plangebied en komen ten noordoosten van het plangebied, parallel aan de Ettenseweg, tezamen tot een afslag naar de Ettenseweg. De raad heeft toegelicht dat het huidige wegenstelsel, waaronder de Oude Sluisweg, grotendeels ongewijzigd zal blijven en dat de wijzigingen vooral betrekking hebben op de weggedeelten van de Kemnaderallee en de Oudesluisweg die parallel lopen aan de Ettenseweg. Een extra afslag naar de Ettenseweg ten behoeve van het ziekenhuis acht de raad uit een oogpunt van verkeersveiligheid en vanwege het belang bij de doorstroming van het verkeer, op voorhand ongewenst. Om die reden zal worden gekozen voor een bundeling van alle ontsluitingen - de Kemnaderallee, de Oudesluisweg en de ontsluiting van het plangebied - in één afslag naar de Ettenseweg. De Afdeling begrijpt deze toelichting van de raad aldus dat de percelen van appellanten thans via de Oudesluisweg en de Kemnaderallee worden ontsloten en in de nieuwe situatie via de Oudesluisweg en de Kemnaderallee ontsloten zullen blijven, en dus niet via/over de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" zoals in de toelichting bij het bestemmingsplan lijkt te zijn gesteld. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand vaststaat dat het plan een onaanvaardbare verkeersontsluiting van hun gronden en/of bedrijfspercelen tot gevolg heeft.
Het betoog faalt.
16.7. Voor zover van [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] betogen dat een aanvaardbare verkeersafwikkeling en/of ontsluiting naar hun woningen en/of bedrijfspercelen onvoldoende in de planregels is gewaarborgd, heeft de raad met het wijzigingsbesluit artikel 3, lid 3.5.3, onder d, aan de planregels toegevoegd. Met de opname hiervan heeft de raad de aanleg en instandhouding van een onbelemmerde en deugdelijke ontsluiting van de omliggende woningen en/of bedrijven van [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] planologisch willen waarborgen. Met inachtneming van hetgeen reeds onder 16.5 en 16.6 is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat een aanvaardbare verkeersafwikkeling en/of ontsluiting naar hun woningen en/of bedrijfspercelen onvoldoende in de planregels is gewaarborgd.
16.7.1. Voor zover door [appellant sub 6] onder verwijzing naar artikel 3, lid 3.5.3, onder d, van de planregels is aangevoerd dat een rijbaanbreedte van drie meter niet voldoende is voor landbouwverkeer, heeft de raad toegelicht dat lid 3.5.3, onder d, van de planregels met zich brengt dat wegen die in de bestaande situatie breder zijn dan drie meter, in de nieuwe situatie minimaal dezelfde breedte moeten krijgen. Deze uitleg van lid 3.5.3, onder d, van de planregels acht de Afdeling niet onjuist.
Het betoog faalt.
16.8. Voor zover [appellanten sub 5] hebben aangevoerd dat de ontsluiting naar de monumentale woonboerderij niet gewaarborgd is, overweegt de Afdeling dat dit betoog reeds vanwege artikel 8:69a Awb, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De met dit betoog ingeroepen norm strekt niet tot bescherming van de belangen van [appellanten sub 5] bij het gevrijwaard blijven van de ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan op de percelen [locatie 5] en 3. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van het betoog van [appellanten sub 5].
Parkeren
17. De Milieuwerkgroep betoogt dat in de planregels ten onrechte geen parkeernormen zijn opgenomen voor auto's en fietsen. Ten onrechte is volgens hen volstaan met een voorwaardelijke verplichting tot de aanleg van een concreet minimumaantal parkeerplaatsen voor auto's. Hiertoe voeren zij aan dat daarbij ten onrechte aansluiting is gezocht bij parkeernormen die gelden voor een ziekenhuis, omdat de bestemming "Maatschappelijk" veel ruimer is. Zo zijn ook educatieve, sociale, medische en levensbeschouwelijke voorzieningen evenals voorzieningen voor openbare dienstverlening, ondergeschikte detailhandel en horeca toegestaan.
Volgens de Milieuwerkgroep moet een planregel worden opgenomen waaruit volgt dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsers moet worden gerealiseerd, waarbij uit de vigerende beleidsregel moet volgen wat wordt verstaan onder "voldoende parkeergelegenheid".
17.1. Artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels luidt: "Parkeren
De in lid 3.1 omschreven bestemming mag slechts gerealiseerd worden en vervolgens in stand gehouden worden, indien binnen het plangebied op eigen terrein minimaal 1675 parkeerplaatsen zijn aangelegd en in stand worden gehouden, een en ander conform het rapport van Goudappel Coffeng 'Verkeerskundige onderbouwing Slingeland Ziekenhuis - verkeer en parkeren' van 22 november 2016."
Lid 3.5.5 luidt: "In aansluiting op de voorwaardelijke verplichting, zoals opgenomen in artikel 3.5.3 onder c (parkeren) geldt het volgende.
In geval van bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik moet worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (bijlage 5), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging."
17.2. Uit het parkeer- en verkeersonderzoek volgt dat uitgaande van een bedrijfsvloeroppervlak van 45.000 m2 het ziekenhuis een parkeerbehoefte genereert van ongeveer 1.675 parkeerplaatsen. Voor de berekening van dit aantal parkeerplaatsen is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van de CROW, publicatie 317, voor een ziekenhuis in het buitengebied. In hetgeen de Milieuwerkgroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeersonderzoek dusdanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hier redelijkerwijs niet op heeft kunnen baseren. Voor zover de Milieuwerkgroep heeft aangevoerd dat de bestemming "Maatschappelijk" ook in andere activiteiten voorziet dan een ziekenhuis, begrijpt de Afdeling het standpunt van de raad aldus dat met het uitgangspunt van een ziekenhuis is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De Afdeling acht dit standpunt, gezien de formulering van artikel 3, lid 3.1, van de planregels niet onredelijk. Verder heeft de raad naar aanleiding van het betoog van de Milieuwerkgroep omtrent parkeren van auto's en fietsen met het wijzigingsbesluit artikel 3, lid 3.5.5, aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd. Op grond van dit artikellid moet in geval van bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik, worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 en als bijlage 5 bij de planregels gevoegd. Artikel 3, leden 3.5.3, onder c, en 3.5.5, van de planregels in samenhang bezien brengt met zich dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, moet worden voldaan aan de parkeernormen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem", die als bijlage 5 bij de planregels is gevoegd, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, bij de verlening van de omgevingsvergunning voor bouwen rekening wordt gehouden met de wijziging, met dien verstande dat bij een verwezenlijking van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.1 van de planregels minimaal 1.675 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd en in stand gehouden. De Milieuwerkgroep heeft niet geconcretiseerd waarom de raad niet in redelijkheid met deze aanpassing van de parkeerregeling heeft kunnen volstaan.
Het betoog faalt.
Beroep SBKW voor het overige
Luchtkwaliteit
18. SBKW betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de voorziene ontwikkeling voor de luchtkwaliteit vanwege een verhoging van de uitstoot van fijnstof. In haar zienswijze tegen het wijzigingsbesluit wijst zij in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2018, PAS,
(hierna: het PAS-arrest).18.1. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting staat dat ten behoeve van de voorziene ontwikkeling een luchtkwaliteitonderzoek is uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Luchtkwaliteitsonderzoek Slingeland ziekenhuis te Doetinchem" van 5 december 2016 (hierna: het rapport luchtkwaliteit) opgesteld door Tauw. Blijkens het rapport leidt een uitvoering van het bestemmingsplan niet tot overschrijdingen van de maximaal toegestane jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 voor PM10 en de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 wordt evenmin overschreden. De jaargemiddelde concentratie PM2,5 blijft tevens ruim onder de grenswaarde van 25 µg/m3. In het rapport wordt geconcludeerd dat artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit (lees: de Wet milieubeheer) niet in de weg staat aan een uitvoering van het bestemmingsplan. De stichting heeft de inhoud van het rapport luchtkwaliteit niet gemotiveerd bestreden. Nu in het rapport luchtkwaliteit de gevolgen van de voorziene ontwikkeling op de luchtkwaliteit vanwege fijnstof zijn onderzocht en hetgeen SBKW heeft aangevoerd geen aanleiding biedt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het rapport luchtkwaliteit heeft kunnen baseren, slaagt het betoog van de stichting dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor de uitstoot van fijnstof, niet. De stelling dat het bestemmingsplan in strijd met het PAS-arrest is, heeft SBKW onvoldoende geconcretiseerd en kan reeds daarom niet slagen.
Het betoog faalt.
Overstromingsgevaar
19. SBKW betoogt dat onvoldoende waarborgen in het plan zijn opgenomen in verband met het overstromingsgevaar van de Oude IJssel. Zo is volgens de stichting de afvoercapaciteit van hemelwater niet inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is te weinig bekend over de relevante geologie en bijbehorende hydrologie, zodat onduidelijk is hoe de ondergrond zich gedraagt ten aanzien van "piping" en onderspoeling als daar diepe fundamenten zijn aangelegd. Teneinde te kunnen vaststellen of veilig gebouwd kan worden, is volgens de SBKW nader onderzoek op dit punt nodig.
19.1. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat er aan in de weg dat een rechtspersoon die in rechte opkomt voor een algemeen belang, zich met vrucht kan beroepen op de schending van rechtsnormen die kennelijk niet strekken tot de bescherming van de algemene belangen die zij krachtens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt. Dit betekent dat het betoog van SBKW ten aanzien van overstromingsgevaar en veilig bouwen op de planlocatie, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De met dit betoog ingeroepen normen strekken niet tot bescherming van agrarisch cultuurlandschap, maar tot de watertoestand in het plangebied en de gevolgen daarvan voor de gebruikers van en in de directe omgeving van het plangebied. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van het betoog van de SBKW.
Financiële uitvoerbaarheid
20. SBKW betoogt dat niet inzichtelijk is wie de natuurcompensatie en de ontsluiting financiert.
20.1. De Afdeling begrijpt dit betoog van SBKW aldus dat niet inzichtelijk is of het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is, omdat niet inzichtelijk zou zijn wie de natuurcompensatie en de aan te leggen ontsluitingen bekostigt. De Afdeling volgt dit betoog niet. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten behoeve van de uitvoering van dit bestemmingsplan een exploitatieplan is vastgesteld waarin onder meer de aanleg van groen- en verkeerskundige voorzieningen is geregeld en het verhaal van de terzake aan de orde komende exploitatiekosten waaronder ook te betalen tegemoetkomingen in planschade. SBKW heeft geen beroep ingesteld tegen het exploitatieplan. Verder is blijkens de plantoelichting een planschadekostenverhaalovereenkomst gesloten tussen de gemeente Doetinchem en het Slingeland Ziekenhuis, waarin is vastgelegd dat eventuele planschade wordt verhaald op het Slingeland Ziekenhuis.
Het betoog faalt.
20.2. In hetgeen SBKW voor het overige bij gebreke van een afdoende onderbouwing door SBKW heeft aangevoerd ziet de Afdeling, daargelaten of artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging in de weg zou staan, onder meer over strijd met de afspraak FAO Rome 2000, gebrek aan onderzoeken naar geluid en extra CO2-uitstoot, het niet in acht nemen van de belangen van werknemers, strijd met Europese afspraken en Parijse klimaatakkoorden, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
21. Gelet op het voorgaande is het beroep van SBKW tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
Beroep NTS voor het overige
22. NTS heeft in het beroepschrift verwezen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De de NTS heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
23. In hetgeen de NTS voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling, daargelaten of artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging in de weg zou staan, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
24. Gelet op het voorgaande is het beroep van de NTS tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
Beroep Milieuwerkgroep voor het overige
25. In hetgeen de Milieuwerkgroep voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling, daargelaten of artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging in de weg zou staan, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
26. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Milieuwerkgroep tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
Beroep [appellante sub 4] en anderen voor het overige
27. [appellante sub 4] en anderen hebben in het beroepschrift verwezen naar de inhoud van de zienswijze en pleitnotities ten behoeve van de raadsvergaderingen/of bijeenkomsten van 7 september 2017 en 12 september 2018. In de overwegingen van het bestreden besluit is hierop ingegaan. [appellante sub 4] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
28. In hetgeen [appellante sub 4] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
29. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 4] en anderen tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
Beroep [appellanten sub 5] voor het overige
30. [appellant sub 5A] woont aan de [locatie 5] en [appellant sub 5B] woont aan de [locatie 6], ten zuidwesten van het plangebied. [appellanten sub 5] vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat door geluidoverlast door nieuwe ontsluitingswegen, lichtvervuiling, een verslechtering van hun uitzicht en woonomgeving en een vermindering van hun privacy. De raad heeft hun belangen dan ook onvoldoende bij de besluitvorming betrokken, aldus [appellanten sub 5].
30.1. De raad heeft aansluiting gezocht bij de aanbevolen richtafstanden van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure). In de VNG-brochure wordt voor ziekenhuizen een richtafstand aanbevolen van 30 meter. Beide percelen liggen op een afstand van ongeveer 270 meter van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk". Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voor ziekenhuizen voldaan. Nu aan de aanbevolen richtafstand wordt voldaan is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de percelen van [appellanten sub 5] volgens de raad voldoende gewaarborgd. In hetgeen [appellanten sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Gezien de afstand van de woningen van [appellanten sub 5] tot het voorziene bouwvlak van het ziekenhuis, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen ernstige gevolgen heeft voor de privacy. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen recht op vrij uitzicht bestaat en dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de algemene (regionale) belangen die gediend zijn met de in het bestemmingsplan voorziene ziekenhuisontwikkeling dan aan het belang van [appellanten sub 5] bij vrij uitzicht. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat ten behoeve van het plan akoestisch onderzoek is verricht naar gevolgen van reflectie van geluid van het wegverkeer op omliggende geluidgevoelige bestemmingen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de notitie "Akoestisch onderzoek reflectieberekening Slingeland Ziekenhuis Doetinchem", (hierna: de notitie geluid) van 30 juni 2017, opgesteld door Tauw die als bijlage 4 bij de plantoelichting is gevoegd. Hierin staat dat de geluidbelasting op woningen die dichterbij het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" liggen niet boven de voorkeurswaarde van 48 dB uitkomt. [appellanten sub 5] hebben niet aannemelijk gemaakt dat die notitie dusdanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hier bij de vaststelling van het wijzigingsbesluit in redelijkheid niet op heeft kunnen baseren. Gelet hierop en nu langs de woningen van [appellanten sub 5] geen ontsluitingswegen ten behoeve van het ziekenhuis zijn voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het akoestisch woon- en leefklimaat van [appellanten sub 5].
Het betoog faalt.
31. In hetgeen [appellanten sub 5] voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
32. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 5] tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
Beroep [appellant sub 7] voor het overige
33. [appellant sub 7] woont aan de [locatie 10] ten noorden van het plangebied op een afstand van ongeveer 115 meter van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk". Hij vreest aantasting van zijn woon- en leefklimaat door geluidoverlast door nieuwe ontsluitingswegen, aantasting van zijn uitzicht en woonomgeving en waardevermindering van zijn woning. Voorts vreest [appellant sub 7] voor onteigening van zijn gronden. De raad heeft zijn belangen onvoldoende bij de besluitvorming betrokken, aldus [appellant sub 7].
33.1. De raad heeft aansluiting gezocht bij de aanbevolen richtafstanden van de VNG-brochure. In de VNG-brochure wordt voor ziekenhuizen een richtafstand aanbevolen van 30 meter. Het gedeelte van het perceel van [appellant sub 7] met een woonbestemming ligt op een afstand van ongeveer 70 meter van het bestreden plandeel met de bestemming "Maatschappelijk". Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voor ziekenhuizen voldaan. Nu aan de aanbevolen richtafstand wordt voldaan stelt de raad zich op het standpunt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant sub 7] voldoende is gewaarborgd. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen recht op vrij uitzicht bestaat en dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de algemene (regionale) belangen die gediend zijn met de in het bestemmingsplan voorziene ziekenhuisontwikkeling dan aan het belang van [appellant sub 7] bij vrij uitzicht. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat ten behoeve van het plan akoestisch onderzoek is verricht naar de gevolgen van reflectie van geluid van het wegverkeer op omliggende geluidgevoelige bestemmingen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de notitie geluid die als bijlage 4 bij de plantoelichting is gevoegd. Hierin staat weliswaar dat de toename van de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 7] 17,8 dB bedraagt, maar ook dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. [appellant sub 7] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de notitie geluid dusdanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hier bij de vaststelling van het wijzigingsbesluit in redelijkheid niet op heeft kunnen baseren. Gelet hierop en nu langs de woning van [appellant sub 7] geen ontsluitingswegen ten behoeve van het ziekenhuis zijn voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het akoestisch woon- en leefklimaat van [appellant sub 7].
Het betoog faalt.
Structuurvisie Achterhoek 2012
34. [appellant sub 7] betoogt dat de Structuurvisie Achterhoek 2012 een belemmering vormt, omdat het aanwezige landschapstype "Rivierduinen" bij de uitvoering van het bestemmingsplan wordt verstoord.
34.1. De raad betoogt dat de Structuurvisie Achterhoek een visie betreft waarmee geen ruimtelijk eindbeeld is beoogd. De daadwerkelijke uitwerking ligt bij de gemeenten. Het landschapstype Rivierduinen heeft volgens de raad bovendien eerder betrekking op de hoger gelegen delen langs de Oude IJssel. Het plangebied ligt aan de overzijde van de N317 in de uiterwaarden van de Oude IJssel. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet in lijn is met de Structuurvisie Achterhoek 2012.
Het betoog faalt.
Waardevermindering
35. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden van [appellant sub 7] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
Conclusie
36. In hetgeen [appellant sub 7] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling, nog daargelaten of artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging in de weg zou staan, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
37. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 7] tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
Beroep [appellant sub 6] voor het overige
38. [appellant sub 6] woont aan de [locatie 9] en exploiteert ter plaatse een melkveehouderij. Hij heeft in en rondom het plangebied gronden waaraan in het bestemmingsplan "Buitengebied Oude IJsselstreek 2017", dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op 28 juni 2018, de bestemming "Agrarisch" met gedeeltelijk de aanduiding 'bouwvlak' is toegekend en in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", vastgesteld door de raad op 29 oktober 2015, de bestemming "Agrarisch met waarden". In het voorliggende bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming voor een deel van zijn gronden gewijzigd in een natuur- en maatschappelijke bestemming.
38.1. [appellant sub 6] betoogt dat de raad zich onvoldoende heeft vergewist van de gevolgen van het plan voor (de uitbreidingsmogelijkheden) van zijn agrarisch bedrijf. Hiertoe voert [appellant sub 6] allereerst aan dat de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan "buitengebied Oude IJsselstreek 2017" zijn bedrijf bood, met de toekenning van de bestemmingen "Natuur" en "Maatschappelijk" aan zijn gronden zijn vervallen. Daarnaast is bij de beoordeling van de geurcontour van zijn bedrijf ten onrechte uitgegaan van bestaande emissiepunten en niet van de rand van zijn agrarisch bouwvlak. Teneinde de resterende uitbreidingsmogelijkheden van zijn agrarisch bedrijf te waarborgen had de raad volgens [appellant sub 6] in de planregels moeten voorzien in minimumafstanden tussen geurgevoelige objecten en zijn agrarisch bouwvlak. Verder voert [appellant sub 6] aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie van geurhinder met omliggende veehouderijen.
38.2. Niet in geschil is dat [appellant sub 6] op het perceel [locatie 9] in de gemeente Oude IJsselstreek een melkveehouderij exploiteert waarvoor op grond van artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) een vaste afstand moet worden aangehouden van ten minste 50 meter tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het agrarische bouwvlak van [appellant sub 6] en de bestemming "Maatschappelijk" ongeveer 290 meter bedraagt. Nu ruimschoots wordt voldaan aan de afstandsnorm van artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wgv acht de raad niet aannemelijk dat het bestemmingsplan in zoverre een beperking van (de uitbreidingsmogelijkheden van) de melkveehouderij van [appellant sub 6] met zich brengt. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Gelet hierop en op artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wgv heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs kunnen afzien van de opname van minimumafstanden in het bestemmingsplan.
Het betoog faalt in zoverre.
38.3. Verder volgt uit paragraaf 5.2.4 van de plantoelichting dat de gronden waarop het ziekenhuisterrein wordt ontwikkeld en de gronden met de bestemming "Natuur" minnelijk zullen worden verworven. Voor het geval dat geen overeenstemming wordt bereikt met de huidige eigenaren van de gronden, zal blijkens de plantoelichting onteigening plaatsvinden en in welk verband de te onteigenen aanspraak hebben op schadeloosstellingen. Niet in geschil is dat deze paragraaf in de plantoelichting ook geldt voor de gronden van [appellant sub 6] in het plangebied. In dit verband heeft de raad toegelicht dat hij onderkent dat het bestemmingsplan gevolgen heeft voor het agrarisch bedrijf van [appellant sub 6], doch dat hij een groter gewicht toekent aan de algemene (regionale) belangen die gediend zijn bij de voorziene verhuizing van het ziekenhuis naar het plangebied. Met inachtneming van hetgeen reeds hiervoor naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 6] is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Het betoog faalt.
39. Voor zover [appellant sub 6] zijn twijfels naar voren heeft gebracht over de geschiktheid van de planlocatie in verband met de sociale veiligheid van fietsers en voetgangers, overweegt de Afdeling dat het belang van [appellant sub 6] is gelegen in het gevrijwaard blijven van de gevolgen van het bestemmingsplan voor zijn agrarische bedrijf. De norm waarop [appellant sub 6] zich thans beroept strekt niet tot bescherming van zijn belangen, maar van de belangen van de patiënten, werknemers en bezoekers van het ziekenhuis. Derhalve kan zijn beroep hierop, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden plandeel. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant sub 6] op dit punt naar voren heeft gebracht.
Conclusie
40. In hetgeen [appellant sub 6] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
41. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 6] tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
De beroepen tegen het besluit van 21 september 2017
42. De beroepen van SBKW, de NTS, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] zijn voorts gericht tegen het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" van 21 september 2017. Nu de beroepen van SBKW, de NTS, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] tegen het wijzigingsbesluit ongegrond zijn, is het wijzigingsbesluit daarmee in zoverre onherroepelijk geworden. Dit brengt met zich dat het besluit van de raad van 21 september 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" in zoverre geen betekenis meer heeft.
Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat SBKW, de NTS, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] geen belang meer hebben bij een inhoudelijke bespreking van de beroepen tegen het besluit van de raad van 21 september 2017 voor zover daarbij het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" is vastgesteld, waarbij de Afdeling van belang acht dat ook anderszins niet van enig belang daarbij is gebleken. De beroepen van SBKW, de NTS, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5] en [appellant sub 7] tegen het besluit van 21 september 2017 zijn dan ook niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 6] tegen het besluit van 21 september 2017 is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017". Voor zover het beroep van [appellant sub 6] tegen het besluit van de raad van 21 september 2017 is gericht tegen de vaststelling van het exploitatieplan "Slingeland ziekenhuis, locatie A18 - 2017", overweegt de Afdeling dat [appellant sub 6] in zoverre geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd. Reeds daarom kan het niet slagen. Het beroep van [appellant sub 6] tegen het besluit van 21 september 2017 is derhalve, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Proceskosten
43. Nu de raad het wijzigingsbesluit heeft vastgesteld om gedeeltelijk tegemoet te komen aan de bezwaren en in verband met de beroepen van SBKW, de NTS, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellanten sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7], ziet de Afdeling aanleiding om de raad op volgende wijze te veroordelen in de proceskosten van SBKW, de Milieuwerkgroep, [appellante sub 4] en anderen, [appellant sub 6] en [appellant sub 7]. Ten aanzien van de NTS en [appellanten sub 5] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de volgende beroepen tegen het besluit van de raad van Doetinchem van 21 september 2017 niet-ontvankelijk:
- Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water;
- de Nederlandse Tuinenstichting;
- Stichting Milieuwerkgroep "De Oude IJsselstreek;
- [appellante sub 4] en anderen;
- [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B];
- [appellant sub 6], voor zover gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017";
- [appellant sub 7]
II. verklaart het beroep van [appellant sub 6] tegen het besluit van de raad van Doetinchem van 21 september 2017, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van Doetinchem van 27 september 2018 tot wijziging van het bestemmingsplan "Ziekenhuis - 2017" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Doetinchem tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van:
- € 46,91 (zegge: zesenveertig euro en eenennegentig cent) in verband met voor de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten bij Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water;
- € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro) in verband met voor de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten bij [appellante sub 4] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 1.629,82 (zegge: zestienhonderdnegenentwintig euro en tweeëntachtig cent) in verband met voor de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten bij Stichting Milieuwerkgroep "De Oude IJsselstreek", waarvan € 1.536,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro) in verband met voor de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten bij [appellant sub 6], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- € 1.629,82 (zegge: zestienhonderdnegenentwintig euro en tweeëntachtig cent) in verband met voor de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten bij [appellant sub 7], waarvan €1.536,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Doetinchem aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water;
- € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor de Nederlandse Tuinenstichting;
- € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor [appellante sub 4] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor Stichting Milieuwerkgroep "De Oude IJsselstreek";
- € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 6];
- € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 7].
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Koziolek-Stoof, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Koziolek-Stoof
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019
749.