Raad van State, 08-01-2020, ECLI:NL:RVS:2020:24, 201903799/1/A3
Raad van State, 08-01-2020, ECLI:NL:RVS:2020:24, 201903799/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 8 januari 2020
- Datum publicatie
- 8 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2020:24
- Zaaknummer
- 201903799/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meppel het verzoek van [appellant] om hem in te schrijven in de Basisregistratie personen op het briefadres [locatie A] te Meppel, buiten behandeling gesteld. [appellant] heeft op 5 maart 2018 een aanvraag bij het college ingediend waarbij hij het college heeft verzocht om hem in te schrijven in de brp op het adres [locatie A] te Meppel, omdat hij verwacht dat hij gedurende een half jaar op verscheidene adressen zal verblijven. Het adres [locatie A] te Meppel kan dan fungeren als briefadres. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat het college [appellant] heeft verzocht schriftelijke stukken toe te sturen en
[appellant] hieraan geen gehoor heeft gegeven.
Uitspraak
201903799/1/A3.
Datum uitspraak: 8 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Meppel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2019 in zaak nr. 18/3290 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Meppel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om hem in te schrijven in de Basisregistratie personen (hierna: brp) op het briefadres [locatie A] te Meppel, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 26 september 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, het besluit van
27 maart 2018 herroepen, de aanvraag alsnog in behandeling genomen en [appellant] verzocht nadere bewijsstukken over te leggen. Bij besluit van
23 oktober 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] wederom buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 2 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 26 september 2018 en 23 oktober 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, het besluit van 27 maart 2018 herroepen, het verzoek van [appellant] om het adres [locatie A] te Meppel als zijn briefadres te registreren afgewezen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2019, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door E. Miedema, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft op 5 maart 2018 een aanvraag bij het college ingediend waarbij hij het college heeft verzocht om hem in te schrijven in de brp op het adres [locatie A] te Meppel, omdat hij verwacht dat hij gedurende een half jaar op verscheidene adressen zal verblijven. Het adres [locatie A] te Meppel kan dan fungeren als briefadres.
Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat het college [appellant] heeft verzocht schriftelijke stukken toe te sturen en [appellant] hieraan geen gehoor heeft gegeven. In het besluit op bezwaar van 26 september 2018 heeft het college gedeeltelijk het advies van de bezwaarschriftencommissie gevolgd en het door [appellant] gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, het besluit van 27 maart 2018 herroepen, de aanvraag alsnog in behandeling genomen en [appellant] verzocht nadere bewijsstukken over te leggen. Het college heeft vervolgens bij besluit van 23 oktober 2018 de aanvraag opnieuw buiten behandeling gesteld, omdat [appellant] geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij dakloos is geworden. Hierdoor is het niet vast te stellen of [appellant] voldoet aan één van de redenen die zijn genoemd in artikel 2 van de Regeling briefadres gemeente Meppel, aldus het college.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in zijn bij haar ingediend verweerschrift heeft toegelicht dat in het besluit van 23 oktober 2018 weliswaar is vermeld dat de aanvraag buiten behandeling is gesteld, maar dat is bedoeld de aanvraag op grond van artikel 2.23 van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) af te wijzen. De rechtbank heeft hierover overwogen dat het vermelde in het besluit op bezwaar niet als een kennelijke verschrijving kan worden aangemerkt en dat ervan uit moet worden gegaan dat het college het besluit op bezwaar niet langer handhaaft. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat het college zich op de zitting van de rechtbank op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] onvoldoende informatie heeft verstrekt om vast te kunnen stellen dat hij niet meer over het woonadres [locatie B] te Meppel beschikt. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de besluitvorming van het college dusdanig onoverzichtelijk en veranderlijk is dat de besluiten van 26 september 2018 en 23 oktober 2018 moeten worden vernietigd.
4. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door het besluit van 27 maart 2018 te herroepen en de aanvraag van [appellant] af te wijzen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het doel van de Wet brp is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat vaststaat dat [appellant] ten tijde van zijn aanvraag in de brp stond ingeschreven op het woonadres [locatie B] te Meppel, het adres waar ook zijn ex-partner staat ingeschreven. Uit de stukken blijkt volgens de rechtbank dat [appellant] in het bijzonder een briefadres heeft aangevraagd, omdat het college zijn bijstandsuitkering heeft ingetrokken. Volgens het college voeren hij en zijn ex-partner een gezamenlijke huishouding aan de [locatie B] te Meppel. Om wederom in aanmerking te kunnen komen voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande heeft [appellant] een briefadres aangevraagd. In zijn aanvraag heeft hij verklaard dat hij de eerste zes maanden na zijn vertrek op 5 maart 2018 op vier andere adressen zal kunnen verblijven, waaronder zijn eerdere woonadres [locatie B] te Meppel en het briefadres. Onder deze omstandigheden dienen naar het oordeel van de rechtbank hoge eisen te worden gesteld aan de inlichtingen die [appellant] dient te verstrekken over zijn verblijfsituatie teneinde te kunnen vaststellen of hij daadwerkelijk vanaf 5 maart 2018 het adres [locatie B] te Meppel als woonadres als bedoeld in de Wet brp heeft verlaten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [appellant] ook na 5 maart 2018 periodes kan verblijven op het adres [locatie B] te Meppel en dat de uitschrijving van dit adres in het bijzonder verband houdt met het verkrijgen van een zelfstandige uitkering.
5. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat [appellant] er niet in is geslaagd de gewenste inlichtingen te geven. Het enkel in de aanvraag opgeven van adressen waar hij na 5 maart 2018 zal overnachten is volgens de rechtbank onvoldoende. Dat het college aan de hand van die adressen een onderzoek kan doen naar zijn verblijfsituatie leidt niet tot een ander oordeel. Op basis van de door [appellant] verstrekte inlichtingen dient reeds op zekere hoogte aannemelijk te zijn dat hij het adres [locatie B] te Meppel als woonadres heeft verlaten. Ter zitting is gesteld dat [appellant] vanaf die datum slaaplijsten heeft bijgehouden, waarop hij heeft aangegeven waar hij vanaf die datum heeft overnacht. Aan die lijsten kan evenwel niet het gewicht gehecht worden dat [appellant] daaraan wenst toe te kennen, nu de op die lijsten verschafte informatie enkel afkomstig is van hemzelf en niet ondersteund wordt door enige andere informatie. Ondertekende verklaringen van andere bewoners ontbreken bijvoorbeeld. Ook anderszins heeft [appellant] hieromtrent geen gegevens overgelegd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. Hij voert hiertoe aan dat deze bevoegdheid niet mocht worden aangewend, omdat het college nog een belangenafweging had moeten maken. De rechtbank had dan ook het college moeten opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, aldus [appellant].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:683, staat voorop dat de rechter bij de beslissing tot het zelf in de zaak voorzien de overtuiging moet hebben dat de uitkomst van het geschil in het geval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn. Zelf in de zaak voorzien is onder meer mogelijk in gevallen waarin het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dus een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar ten onrechte achterwege is gebleven indien het gaat om een gebonden besluit, eventueel na toepassing van de informele of bestuurlijke lus. In het geval voor het bestuursorgaan nog beleidsruimte bestaat, kan de rechter zelf in de zaak voorzien indien het bestuursorgaan alsnog de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en de uitkomst van die belangenafweging evident de rechterlijke toets kan doorstaan.
6.2. Het besluit om al dan niet op grond van artikel 2.23 van de brp een briefadres op te nemen, betreft een besluit waarbij het college uitsluitend een beoordeling geeft over de feiten. Het betreft, anders dan [appellant] stelt, geen besluit waarbij het college een belangenafweging moet maken. Anders dan [appellant] betoogt, was de rechtbank niet gehouden het college op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Het betoog slaagt niet.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank, indien zij wel zelf in de zaak mocht voorzien, de aanvraag voor een briefadres ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte ervan uit is gegaan dat hij in verband met een uitkering een briefadres heeft aangevraagd. In dit verband wijst hij erop dat hij pas een maand nadat hij zijn aanvraag had ingediend een uitkering heeft aangevraagd. Nu zijn aanvraag geen verband houdt met de aanvraag om een uitkering, zijn de eisen die de rechtbank aan zijn inlichtingenplicht heeft gesteld te streng en bovendien zijn deze eisen niet terug te voeren op de Wet brp of op het beleid van het college. Volgens [appellant] voldoet zijn aanvraag aan de vereisten die de Wet brp stelt en had zijn aanvraag daarom moeten worden ingewilligd. Hij wijst erop dat hij een huurachterstand had en daarom op 5 maart 2018 zijn woonadres aan de [locatie B] moest verlaten. Om na die datum bereikbaar te zijn voor de overheid heeft hij een briefadres aangevraagd. Hij wijst er voorts op dat hij toestemming heeft gekregen van de persoon waarvan het adres als briefadres fungeert. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank een onjuiste waarde heeft toegekend aan de slaaplijsten die hij heeft bijgehouden. Volgens [appellant] zijn deze slaaplijsten uitsluitend relevant in het kader van de aanvraag om een uitkering. Bovendien bevinden deze slaaplijsten zich niet in het dossier. Zij maken daarom geen deel uit van deze procedure. Verder voert [appellant] aan dat hij zonder briefadres geen gebruik kan maken van voorzieningen die hem toekomen.
7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het doel van de Wet brp is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Voor zover geen adres kan worden aangewezen dat door de betrokkene wordt bewoond, moet het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten als diens woonadres worden beschouwd. Eerst bij het ontbreken van een woonadres, geldt een briefadres als adres.
7.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over de in zijn aanvraag opgegeven adressen waar hij na 5 maart 2018 zal overnachten. Het enkel in de aanvraag opgeven van die adressen heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht. De rechtbank heeft bij haar beoordeling van belang mogen achten dat [appellant] ten tijde van zijn aanvraag om een briefadres stond ingeschreven op het woonadres [locatie B] te Meppel en dat hij in de aanvraag heeft verklaard dat dit adres ook een van de adressen is waar hij na 5 maart 2018 zal verblijven. Voorts heeft de rechtbank van belang mogen achten dat [appellant] zowel in zijn aanvraag als ter zitting van de Afdeling heeft verklaard dat hij het briefadres heeft aangevraagd met het oog op het verkrijgen van een uitkering. Het lag dan ook op de weg van [appellant] om duidelijkheid te verschaffen over zijn verblijfadressen wat hij niet heeft gedaan. Door dit na te laten, is het niet mogelijk vast te stellen of [appellant] daadwerkelijk vanaf 5 maart 2018 het adres [locatie B] te Meppel als woonadres heeft verlaten en hij voor een briefadres in aanmerking komt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soffner
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020
818.
BIJLAGE
Wet brp
Artikel 1.1
[…]
o. het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;
q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;
r. de briefadresgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 2.42, die een briefadres ter beschikking stelt.
[…]
Artikel 2.23
1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.
[…]
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.45
1. Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.
2. In de aangifte van een briefadres worden de redenen voor de aangifte van een briefadres medegedeeld. Bij de aangifte wordt een schriftelijke verklaring van instemming gevoegd van de briefadresgever.
[…]