Home

Raad van State, 12-02-2020, ECLI:NL:RVS:2020:401, 201902105/1/A3

Raad van State, 12-02-2020, ECLI:NL:RVS:2020:401, 201902105/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
12 februari 2020
Datum publicatie
12 februari 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:401
Zaaknummer
201902105/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 december 2017 heeft de korpschef van politie het verzoek van [appellant] om kennisneming van hem betreffende politiegegevens deels ingewilligd en deels afgewezen. Bij brief van 15 mei 2017 heeft [appellant] op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens de korpschef verzocht om hem mee te delen of, en zo ja, welke hem betreffende politiegegevens worden verwerkt, wat het doel is van de verwerking, wat de herkomst is van die gegevens en aan wie deze gegevens zijn verstrekt.

Uitspraak

201902105/1/A3.

Datum uitspraak: 12 februari 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2019 in zaak nr. 18/1180 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om kennisneming van hem betreffende politiegegevens deels ingewilligd en deels afgewezen.

Bij uitspraak van 6 februari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om kennis te nemen van de politiegegevens.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.S. Pols, rechtsbijstandverlener te Vogelenzang, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. W. Andelbeek, zijn verschenen.

Overwegingen

    Inleiding

1.    Bij brief van 15 mei 2017 heeft [appellant] op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) de korpschef verzocht om hem mee te delen of, en zo ja, welke hem betreffende politiegegevens worden verwerkt, wat het doel is van de verwerking, wat de herkomst is van die gegevens en aan wie deze gegevens zijn verstrekt.

    De korpschef heeft meegedeeld dat over [appellant] gegevens zijn verwerkt in Summ-IT, het landelijke opsporingssysteem voor de gehele recherche, en in de Basisvoorziening Handhaving (hierna: BVH), de applicatie die de politie gebruikt voor de basispolitiezorg. Er zijn onder andere gegevens verwerkt in rechtshulpverzoeken. Voor zover de korpschef het mogelijk achtte, heeft hij bij deze verwerkingen het zaaknummer, de rol die [appellant] in de zaak heeft, het doel van de verwerking, de herkomst van de gegevens, aan wie de gegevens zijn verstrekt en de status van de zaak aangegeven. Op grond van het belang van een goede uitvoering van de politietaak is niet bij iedere verwerking kennis gegeven van deze informatie.

Wettelijk kader

2.    Artikel 1, onder a en b, van de Wpg luidde ten tijde van belang:

"a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;

b. politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012."

    Artikel 27, eerste lid en onder a, luidde ten tijde van belang: "Een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak."

    Artikel 3 van de Politiewet 2012 luidt: "De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten het verzoek deels af te wijzen vanwege het belang van de goede uitoefening van de politietaak, omdat de gegevens geen verband houden met de uitoefening van de politietaak. Hij is tot op heden niet als verdachte aangemerkt van enig strafbaar feit. [appellant] en zijn zoon zijn al vele jaren doelwit van een aanpak door het Regionale Informatie en Expertise Centrum (hierna: RIEC) waar de politie deel van uitmaakt. De camping die in zijn eigendom was, Fort Oranje, was namelijk aangemerkt als handhavingsknelpunt. Alle politieonderzoeken beoogden het verwezenlijken van de doelstellingen van het RIEC om hem dan wel zijn zoon financieel en maatschappelijk schade toe te brengen, zo blijkt uit de besluitenlijst van het RIEC en zal blijken uit projectplannen van kerngroepen van het RIEC. Het afdekken van misbruik van politiebevoegdheden en onrechtmatig handelen kan geen uitoefening van de politietaak zijn, aldus [appellant].

Beoordeling hoger beroep

3.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3 van de Politiewet 2012 (Kamerstukken II 2006/07, 30 880, nr. 3, blz. 45) volgt dat de omschrijving van de politietaak zonder wijziging is overgenomen uit artikel 2 van de Politiewet 1993. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Politiewet 1993 (Kamerstukken II 1991/92, 22 562, nr. 3, blz. 34) is het voornaamste onderdeel van de politietaak de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Het gaat daarbij om de handhaving van de openbare orde, om de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en om taken ten dienste van de justitie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:461) staat in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 3) over de aanleiding tot herziening van die wet vermeld dat het voor een goede uitvoering van haar taak van belang is dat de politie door haar vergaarde persoonsgegevens met elkaar in verband kan brengen. In de regel vergaart en verwerkt de politie persoonsgegevens zonder (impliciete) toestemming van de betrokkene en soms ook zonder dat de betrokkene daarvan zelf kennis heeft. Ten behoeve van de waarheidsvinding - een wezenlijk onderdeel van het politiewerk - is het van belang dat de wet de mogelijkheid hiertoe biedt.

3.2.    Het doel van het RIEC is om gebieden of sleutelplaatsen in kaart te brengen die als knooppunt voor criminaliteit fungeren of daar kwetsbaar voor zijn. Door deze gebieden of sleutelplaatsen te benoemen tot handhavingsknelpunt kan integraal informatie worden gedeeld met andere overheidsinstanties om zo tot een effectieve aanpak te komen. Fort Oranje was aangemerkt als handhavingsknelpunt. Dit betekent dat handhavingsactiviteiten bij Fort Oranje, zoals optreden tegen strafbare feiten tegen eigendommen van de overheid, een hogere prioriteit hadden en dat de gegevens die de politie heeft verzameld met betrekking tot Fort Oranje gedeeld zijn met andere overheidsinstanties, binnen de daartoe bestaande wettelijke mogelijkheden. Dat handhavingsactiviteiten een hogere prioriteit hadden en informatie is gedeeld, zegt niets over het doel waarmee de politie de informatie heeft verkregen. [appellant] is tot op heden niet als verdachte aangemerkt van enig strafbaar feit, maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de politie met een ander doel dan handhaving van de rechtsorde gegevens heeft verkregen en verwerkt. De korpschef heeft toegelicht dat de doelstelling van het RIEC ook gericht kan zijn op een als zodanig aangewezen handhavingsknelpunt, zonder dat alle betrokkenen bij het handhavingsknelpunt verdacht worden van het zich schuldig maken aan een vorm van criminaliteit. Doordat [appellant] eigenaar was van Fort Oranje kan zijn naam bijvoorbeeld voorkomen in een strafrechtelijk onderzoek naar een voormalige bewoner van de camping, aldus de korpschef.

3.3.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de korpschef overgelegde gegevens  waarvan [appellant] geen kennis heeft mogen nemen en ziet geen grond voor het oordeel dat deze gegevens niet in het kader van de politietaak zijn of worden verwerkt. Met de rechtbank is de Afdeling derhalve van oordeel dat de korpschef de gegevens terecht als politiegegevens heeft aangemerkt en het verzoek heeft mogen afwijzen op grond van het belang van de goede uitvoering van de politietaak.

    Het betoog faalt in zoverre.

3.4.    De korpschef heeft [appellant] daarnaast geen kennis gegeven van rechtshulpverzoeken. Evenmin heeft de korpschef deze stukken overgelegd aan de Afdeling. Ter zitting heeft de korpschef toegelicht dat voor het verstrekken van informatie en voor het overleggen van stukken aan de Afdeling toestemming vereist is van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dit volgt uit artikel 23 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PB 2000, 197). Deze toestemming heeft de korpschef nog niet gekregen. Ook heeft de korpschef toegelicht dat hij nog niet kan aangeven of de gegevens politiegegevens betreffen. Dit zal uit de stukken zelf moeten blijken.

3.5.    Uit hetgeen hiervoor, onder 3.4, is overwogen, volgt dat het ook voor de Afdeling niet mogelijk is om vast te stellen of de gegevens in de rechtshulpverzoeken politiegegevens zijn. De korpschef heeft in het besluit van 14 december 2017 met betrekking tot de rechtshulpverzoeken in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet de nodige kennis vergaard. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

    Het betoog slaagt in zoverre.

Slotsom

4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 14 december 2017 van de korpschef alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover hierin is beslist op het verzoek om kennisneming van gegevens in rechtshulpverzoeken. De korpschef dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

5.    In de uitspraak van de Afdeling van heden, ECLI:NL:RVS:2020:400, heeft de Afdeling beslist op een door Pols namens [belanghebbende] ingesteld hoger beroep. Dat betreft een zaak met een gelijkluidend beroepschrift en een gelijkluidend hogerberoepschrift. De beroepen en hoger beroepen in beide zaken zijn door onderscheidenlijk de rechtbank en de Afdeling gelijktijdig ter zitting behandeld. Deze zaken worden derhalve voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden proceskosten in verband met het beroep en het hoger beroep aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten worden vastgesteld op in totaal € 2.100,00 en worden evenredig verdeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2019 in zaak nr. 18/1180;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 14 december 2017, kenmerk 2017-0022669, voor zover is beslist op het verzoek om kennisneming van politiegegevens in rechtshulpverzoeken;

V.    draagt de korpschef van politie op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;

VI.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.    veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Neuwahl

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2020

280-851.