Home

ECLI:NL:TGZCTG:2016:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 05-01-2016 c2015.150

ECLI:NL:TGZCTG:2016:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 05-01-2016 c2015.150

Gegevens

Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Datum uitspraak
5 januari 2016
Datum publicatie
15 januari 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:TGZCTG:2016:26
Zaaknummer
c2015.150

Inhoudsindicatie

Klacht tegen fysiotherapeut: Klaagster is in behandeling bij de aangeklaagde fysiotherapeut gekomen in verband met nekklachten die waren ontstaan na een aanrijding. Gedurende de vakantie van de fysiotherapeut is klaagster behandeld door zijn waarneemster. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij zich tijdens zijn vakantie door een niet gespecialiseerd/gediplomeerd fysiotherapeut heeft laten vervangen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

Uitspraak

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.150 van:

A., wonende te B, appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., fysiotherapeut, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 16 juli 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen de heer C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 maart 2015, onder nummer 148/2014, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 oktober 2015, waar verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. Daniels voornoemd. Klaagster is niet verschenen. De standpunten van verweerder zijn door verweerder en zijn raadsman nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd:

“ 2. FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het patiëntendossier van verweerder) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is op 9 januari 2014 bij verweerder in behandeling gekomen in verband met nekklachten die waren ontstaan na een aanrijding van voren. Verweerder noteerde in het dossier:

“op 21 december 2013 aangereden van voren: schuld aan derden. Kneuzing linker heup en nekklachten en links paravetrebraal thoracaal & cervicaal. Pijn nek is constant aanwezig, verergert tijdens schoonmaakwerk: poetsen, dweilen, stofzuigen, emmers tillen etc; Geen uitstraling en soms tintelingen: in vingertoppen. Veel last van koude handen. Soms duizelig & lichte evenwichtsstoornis. In het verleden nooit dergelijke klachten gehad. Hoofdpijn: soms. Cognitie: soms moeite met lezen & onthouden van feiten. Nekklacht is primair.”

Verder noteerde verweerder dat de ernst van het probleem matig was (25-49%).

Klaagster was werkzaam in het huishouden als zelfstandig ondernemer. Zij was beperkt in haar werkzaamheden vanwege pijn in de nekregio.

Verweerder noteerde als behandelplan:

“D: rot. Blokkade mid cervicaal met flinke myogene/cognitieve component: whiplash gerelateerd beeld; Doel ft: opheffen blokkade CWK”

Verweerder heeft klaagster twee tot drie keer per week behandeld. Op 19 mei 2014 noteerde verweerder in het dossier:

“rektechniek trap. Als erg negatief ontvangen. Erg moe geweest triggers in nekmusc., myogene remming mob.,mn. draaien CWK iets ander beeld na rek.”

Gedurende de vakantie van verweerder is klaagster behandeld door de waarneemster van verweerder, mevrouw D.. Zij heeft klaagster vier keer behandeld.

Na zijn vakantie zag verweerder klaagster weer op 3 juli 2014. Klaagster heeft tegen verweerder gezegd dat zij niet tevreden was over de behandeling door zijn waarneemster. Bij brief van 9 juli 2014 heeft klaagster de behandelingen bij verweerder beëindigd en haar dossier bij verweerder opgevraagd.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij zich tijdens zijn vakantie door een niet gespecialiseerd-gediplomeerd fysiotherapeut heeft laten vervangen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft op 19 mei 2014 in het dossier genoteerd dat klaagster de rektechniek trap, (rekbehandeling van de musculus trapezius descendens) als erg negatief heeft ervaren. De rektechniek van de trapezius is een gebruikelijke behandeling bij de klachten die klaagster had. Deze behandeling is zonder gevaar en kan door iedere fysiotherapeut gegeven worden.

5.3

Verweerder heeft zich tijdens zijn vakantie laten vervangen. Verweerder is er verantwoordelijk voor te houden dat hij die vervangen adequaat regelt. Hij heeft zich laten vervangen door zijn vaste waarneemster mevrouw D.. Verweerder heeft als bijlage bij zijn verweerschrift de BIG-registratie van mevrouw D. overgelegd waaruit blijkt dat zij in dat register als fysiotherapeut is geregistreerd en dat zij dus geacht kan worden bekwaam te zijn en dus bevoegd om fysiotherapeutische behandelingen uit te voeren, zoals in dit geval de bovengenoemde rekbehandeling. Verweerder mocht zich dan ook door haar laten vervangen en hem treft wat dat betreft geen tuchtrechtelijk verwijt.

Verweerder is verder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de door deze vervangster uitgevoerde behandelingen. De klacht tegen verweerder slaagt dan ook niet.

5.4

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klaagster nog naar voren gebracht dat verweerder haar niet wilde doorverwijzen naar de huisarts om een foto van de rug te laten maken. Indien en voor zover klaagster dit verweerder ook verwijt kan die klacht niet slagen. Klaagster had immers geen verwijzing van verweerder nodig om naar haar huisarts te gaan. Zij had op eigen initiatief naar haar huisarts kunnen gaan om de rugklachten te bespreken en dan had zij ook om een foto kunnen vragen. Klaagster heeft tijdens het mondeling vooronderzoek nog het verslag van de MRI-CWK overgelegd. Dit verslag geeft de noodzaak van het onderzoek niet aan. De conclusie is namelijk dat er een normaal beeld is.

5.5

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt uit de stukken van de eerste aanleg en uit het beroepschrift van klaagster dat de klacht van klaagster uit drie onderdelen bestaat:

1) verweerder heeft zich tijdens zijn vakantie door een niet gespecialiseerd-gediplomeerd fysiotherapeut laten vervangen;

2) verweerder heeft ten onrechte nagelaten zijn vervangster ervan op de hoogte te stellen dat de rektraptechniek niet mocht worden toegepast bij klaagster;

3) verweerder is niet serieus omgegaan met de klachten over de rug van klaagster.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Klachtonderdelen 1 en 3

4.3 Voor wat betreft de klachtonderdelen 1 en 3 heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg zoals weergegeven onder 5.3 en 5.4 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft die overwegingen en maakt die tot de zijne. Dit heeft tot gevolg dat de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond zijn.

Klachtonderdeel 2:

4.4 Uit het patiëntendossier van klaagster blijkt dat verweerder de rektraptechniek eenmaal bij klaagster heeft toegepast. Dat was op 19 mei 2014. In het patiëntendossier heeft verweerder bij die datum genoteerd: “rektechniek Trap. als erg negatief ontvangen: erg moe geweest”.

Niet gebleken is dat de toepassing van die techniek heeft geleid tot een contra-indicatie voor een herhaling ervan bij klaagster. Zij heeft deze techniek echter erg negatief ontvangen en deze heeft bij haar een hoge pijnbeleving veroorzaakt. Gesteld noch gebleken is dat verweerder bij de overdracht aan zijn vervangster heeft gemeld dat klaagster een hoge pijnbeleving heeft gehad bij toepassing van de rektraptechniek en dat deze alleen na zorgvuldig afwegen omzichtig bij haar mocht worden toegepast. Het was wenselijk geweest als verweerder dit wel aan zijn vervangster had gemeld zodat zij niet slechts afhankelijk was van de informatie over klaagster in het patiëntendossier. Dit nalaten is echter niet zodanig ernstig van aard dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.5 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en V.T.M. Agterberg en F.P.A.J. Klomp, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

5 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.