Home

Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

Geldig vanaf 1 januari 2024
Geldig vanaf 1 januari 2024

Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2024]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te regelen dat DNA-onderzoek plaatsvindt bij personen die zijn veroordeeld wegens bepaalde misdrijven, teneinde bij te dragen aan de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van deze personen;

 Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

1.

In deze wet wordt verstaan onder:

  1. DNA-onderzoek: onderzoek van celmateriaal dat slechts is gericht op het vergelijken van DNA-profielen;

  2. verwerking: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4, aanhef en onder 2, van de Algemene verordening gegevensbescherming;

  3. veroordeelde: een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een straf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, onderdeel 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht, een straf als bedoeld in artikel 77h, eerste lid, onder a, van dat wetboek, voorzover het de jeugddetentie of taakstraf betreft, een straf als bedoeld in artikel 6, onder a, van het Wetboek van Militair Strafrecht of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht dan wel ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging is afgegeven;

  4. opsporingsambtenaar:

    1. 1°.

      een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012;

    2. 2°.

      een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder c, van die wet, voor zover hij is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

    3. 3°.

      een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder b of c, van die wet, voor zover hij is aangesteld voor de uitvoering van taken op het terrein van de technische recherche, of

    4. 4°.

      een militair van de Koninklijke marechaussee als bedoeld in artikel 141, onder c, van het Wetboek van Strafvordering.

2.

Met een veroordeelde als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld een persoon die op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is ontslagen van alle rechtsvervolging en aan wie tevens een maatregel als voorzien in artikel 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, een persoon aan wie bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd en een persoon ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging is afgegeven.

Artikel 2

1.

De officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, dan wel de officier van justitie die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, tenzij:

  1. van deze persoon reeds een DNA-profiel is verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Algemene verordening gegevensbescherming;

  2. redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.

2.

Indien het DNA-profiel van een persoon dat is verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering, zou moeten worden vernietigd, blijft het niettemin verwerkt op grond van het eerste lid, aanhef, indien de persoon is veroordeeld wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van dat wetboek en de officier van justitie heeft geoordeeld dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat het verwerken van zijn DNA-profiel van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Het bevel van de officier van justitie, bedoeld in het eerste lid, aanhef, blijft in dat geval achterwege.

3.

Het bevel, de tenuitvoerlegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging van het bevel kan achterwege blijven indien zich naar het oordeel van de officier van justitie zwaarwegende redenen voordoen het DNA-onderzoek aan ander celmateriaal van de veroordeelde dan afgenomen celmateriaal te laten plaatsvinden.

4.

De officier van justitie die het bevel heeft gegeven, benoemt een deskundige, verbonden aan een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen laboratoria, met de opdracht een DNA-onderzoek te verrichten en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen.

5.

De officier van justitie geeft de veroordeelde schriftelijk kennis van de uitslag van het DNA-onderzoek indien zijn DNA-profiel overeenkomt met een ander verwerkt DNA-profiel en het belang van het onderzoek dat toelaat.

6.

DNA-profielen worden slechts verwerkt voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en de vaststelling van de identiteit van een lijk. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van DNA-profielen en celmateriaal.

7.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden over de wijze van uitvoering van het derde en vierde lid nadere regels gesteld.

Artikel 3

1.

Het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, is gedagtekend en ondertekend en bevat de plaats waar en de datum en het tijdstip waarop het bevel ten uitvoer zal worden gelegd.

2.

Het bevel omschrijft het misdrijf waarvoor de betrokken persoon is veroordeeld en vermeldt de strafbeschikking of het vonnis of arrest waarbij de veroordeling heeft plaatsgevonden.

3.

Het bevel bevat voorzover mogelijk de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats van de veroordeelde.

4.

Het bevel vermeldt het rechtsmiddel dat openstaat tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend.

5.

Het bevel wordt aan de veroordeelde betekend door uitreiking overeenkomstig artikel 36e, eerste lid, onder b, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16