College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-01-2025, ECLI:NL:CBB:2025:7, 22/2601
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-01-2025, ECLI:NL:CBB:2025:7, 22/2601
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 14 januari 2025
- Datum publicatie
- 14 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2025:7
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2022:9381, Overig
- Zaaknummer
- 22/2601
- Relevante informatie
- Telecommunicatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 28-06-2025]
Inhoudsindicatie
Boete wegens het in strijd met de Telecommunicatiewet gebruiken van frequentieruimte zonder vergunning. Ten tijde van de controle was geen sprake van concrete aanknopingspunten waaruit bleek dat het signaal van een andere antenne-installatie dan die van appellant vandaan kon komen, zodat er voor de toezichthouders geen aanleiding bestond nader onderzoek te verrichten. Ook nu heeft appellant nog steeds onvoldoende concrete aanknopingspunten aangereikt voor de mogelijkheid dat het signaal van een andere antenne-installatie vandaan kwam dan die van hem. Daarom bestaat er geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Wijziging jurisprudentielijn. In navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4761, onder 15) en in het belang van de rechtseenheid beoordeelt het College in boetezaken voortaan ambtshalve of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 22/2601
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2022, kenmerk 20/1118, in het geding tussen
en
(gemachtigden: mr. E. Hofman en R.H. Wierenga)
en
Procesverloop in hoger beroep
[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 4 november 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:9381) (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 25 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] en de gemachtigden van partijen.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Op 17 februari 2019 hebben toezichthouders van het Agentschap Telecom een controle uitgevoerd op de naleving van Telecommunicatiewet (Tw). De toezichthouders hebben van wat zij die dag hebben waargenomen op 28 februari 2019 een rapport van bevindingen opgemaakt. Daarin is vermeld dat zij hebben geconstateerd dat [naam 1] op
17 februari 2019 op het perceel [adres] te [plaats] , waarvan hij gebruiker en huurder is, gebruik maakte van een frequentieruimte zonder dat daarvoor aan hem een vergunning op basis van de Tw was verleend.
Met het op 23 juli 2019 verzonden besluit (boetebesluit) heeft de minister aan [naam 1] onder meer een boete opgelegd van € 2.500,- wegens overtreding van artikel 3.13, eerste lid in samenhang bezien met artikel 10.15, eerste lid, van de Tw.
Met het besluit van 23 januari 2020, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard en het boetebesluit gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2 De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de illegale uitzending op 17 februari 2019 heeft plaatsgevonden met gebruik van de antenne op het balkon van [naam 1] , zodat de minister hem terecht als overtreder (functioneel dader) heeft aangemerkt. De door de toezichthouders gebruikte methoden – radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en visuele waarnemingen – zijn, aldus de rechtbank, toereikend om met voldoende zekerheid vast te stellen dat het gepeilde radiocommunicatiesignaal afkomstig is van de antennemast aan het balkon van de flat van [naam 1] . [naam 1] heeft slechts gesteld dat er contra-indicaties zijn, maar heeft nagelaten te onderbouwen waaruit deze bestaan. Zonder die nadere onderbouwing ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat de waarnemingen van de toezichthouders onjuistheden bevatten of dat procedurele waarborgen niet in acht zijn genomen. Gelet op de aard en inhoud van de betwisting door [naam 1] , bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de toezichthouders nader onderzoek hadden moeten doen. Het beroep dat [naam 1] op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:9999) heeft gedaan, kan hem niet baten, omdat de omstandigheid dat de toezichthouders in die zaak aanleiding zagen nader onderzoek te doen, niet automatisch betekent dat die aanleiding ook in deze zaak bestond of had moeten bestaan. De omstandigheid dat de toezichthouders geen nader onderzoek hebben verricht, betekent volgens de rechtbank niet dat moet worden getwijfeld aan hun bevindingen.