Home

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2005, AT1044, 03/2345 WAO

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2005, AT1044, 03/2345 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 februari 2005
Datum publicatie
21 maart 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AT1044
Zaaknummer
03/2345 WAO

Inhoudsindicatie

Schatting WAO; Geschiktheid geselecteerde functies. Het criterium dat een functie slechts kan worden geduid indien vaststaat dat voorzieningen bij indiensttreding zullen worden getroffen, is verlaten.

Uitspraak

03/2345 WAO

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,

en

[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Bij besluit van 7 maart 2002 heeft appellant de uitkering van gedaagde ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO) per 23 februari 2002 ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

Gedaagde heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 30 oktober 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Middelburg heeft bij uitspraak van 4 april 2003, reg.nr. Awb 02/609, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant (in die procedure verweerder) een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Voorts is appellant daarbij veroordeeld tot het vergoeden van het door gedaagde (in die procedure eiser) betaalde griffierecht.

Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 januari 2005, waar, zoals tevoren was bericht, namens appellant niemand is verschenen, terwijl gedaagde in persoon is verschenen.

II. MOTIVERING

Het bestreden besluit berust op het standpunt dat gedaagde op 23 februari 2002 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens appellant in een verlies aan verdiencapaciteit van 29,6%.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd en heeft daartoe het volgende overwogen:

“De rechtbank merkt met betrekking tot de medische rapportages allereerst op dat daarin niet wordt ingegaan op eisers suikerziekte en dat ondanks het feit dat eiser daarvan wel melding heeft gemaakt. In zoverre acht de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid.

Voorts heeft de verzekeringsarts bij de voor eiser geldende beperkingen opgemerkt dat er goede toiletvoorzieningen beschikbaar moeten zijn in de nabijheid van de werkplek.

In de rapportage van de bezwaar-verzekeringsarts wordt dienaangaande opgemerkt dat de aan eiser geduide functies uitgevoerd worden in een productiehal of een vergelijkbare productieruimte. Daarbij moet iedere werknemer conform de geldende wettelijke eisen kunnen werken in een werkruimte die voldoet aan het door de wetgever opgestelde programma van eisen voor onder andere de sanitaire voorzieningen de bereikbaarheid daarvan.

De rechtbank acht deze motivering - die verweerder tot de zijne heeft gemaakt - niet overtuigend.

Gelet op eisers aandoening is hij niet alleen aangewezen op een toilet in de nabijheid van zijn werkplek maar bovendien dient het individuele toilet ook te zijn voorzien van een fonteintje, De rechtbank is er niet van overtuigd dat er bij de geduide functies aan laatstgenoemde eis wordt voldaan. Mitsdien is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.”

Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar een bijgevoegd schrijven van 12 mei 2003 van de bezwaar- verzekeringsarts, aangevoerd dat er voldoende aandacht is besteed aan de suikerziekte van gedaagde en dat deze ziekte niet leidt tot beperkingen voor het verrichten van arbeid. Voorts is appellant in navolging van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts van mening dat uit met name de informatie van de behandelende sector niet is gebleken van een rectumprolaps maar van twee poliepen in de darm die zijn verwijderd. Een fonteintje in het toilet is daarom niet noodzakelijk.

Ten aanzien van de suikerziekte onderschrijft de Raad het oordeel van appellant. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat het gaat om een lichte vorm van suikerziekte, waarvoor wel een adequaat dieet en een halfjaarlijkse controle van het bloed is vereist, maar waarvan niet is gebleken dat hieruit beperkingen voor het verrichten van arbeid voortvloeien.

Ten aanzien van de eisen die aan de toiletvoorziening bij de voorgehouden functies moeten worden gesteld, is voor de Raad, mede gezien het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk geworden dat een wasvoorziening in de vorm van een wastafel of fonteintje in de afzonderlijke toiletruimte zelf noodzakelijk is.

De Raad deelt echter niet de opvatting van de rechtbank dat reeds tevoren zou moeten vaststaan dat deze voorziening op de betreffende werkplekken aanwezig is. De Raad verwijst hierbij naar zijn uitspraak van 15 april 2004, nr. 01/2604 WAO, LJ-nummer LJN AI0629, gepubliceerd in RSV 2003/136. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat met de invoering van artikel 2, aanhef, en onder c, van het Schattingsbesluit (thans artikel 9 aanhef, en onder c) het eerder door de Raad gehanteerde criterium dat een functie slechts kan worden geduid indien vaststaat dat voorzieningen bij indiensttreding zullen worden getroffen, is verlaten. Voldoende is dat het aannemelijk is dat, voorzover al niet de noodzakelijke voorzieningen aanwezig zijn (bijvoorbeeld in de vorm van een gehandicaptentoilet), deze alsnog kunnen worden aangebracht. In dit geval acht de Raad het zonder meer aannemelijk dat een voorziening als een fonteintje in de afzonderlijke toiletruimte zelf kan worden aangebracht.

Het vorenstaande leidt de Raad tot de hieronder in rubriek III vermelde beslissing.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het inleidend beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) H.H.M. Ho.