Home

Centrale Raad van Beroep, 30-01-2007, AZ8403, 06-179 WWB + 06-180 WWB + 06-4872 WWB

Centrale Raad van Beroep, 30-01-2007, AZ8403, 06-179 WWB + 06-180 WWB + 06-4872 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 januari 2007
Datum publicatie
14 februari 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8403
Zaaknummer
06-179 WWB + 06-180 WWB + 06-4872 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 17, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 54, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 18, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 8

Inhoudsindicatie

1. Aan de zinsnede “anderszins (…) medewerking verlenen” in artikel 54, eerste lid, WWB komt geen verderstrekkende betekenis toe dan aan de in artikel 17, tweede lid, van de WWB neergelegde medewerkingsplicht. Deze verplichting dient op haar beurt in samenhang met de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, WWB te worden gelezen.

2. Bij niet-nakoming van de verplichting tot deelname aan een traject om dag- en arbeidsritme op te doen is een sanctie op grond van art.18.2 aangewezen ook al verwacht het bestuursorgaan daarvan geen heil.

Uitspraak

06/179 WWB

06/180 WWB

06/4872 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van

29 november 2005, 05/4405, 05/4407, 05/4593 en 05/4594 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

Datum uitspraak: 30 januari 2007

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft een nader besluit van 13 december 2005 aan de Raad gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.L.G.J. Robben, werkzaam bij de gemeente Bussum. Betrokkene is in persoon verschenen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Betrokkene heeft jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Midden-Drenthe. In verband met zijn verhuizing naar Bussum heeft appellant hem met ingang van 17 oktober 2002 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij is betrokkene ontheven van de sollicitatieverplichting; hij diende wel als werkzoekende ingeschreven te blijven bij het Centrum voor Werk en Inkomen en gehoor te geven aan eventuele oproepen voor een gesprek in verband met arbeidsinschakeling.

In het kader daarvan heeft op 6 september 2004 een intakegesprek plaatsgevonden bij de Stichting Herstelling Gooi en Vechtstreek (hierna: Herstelling), een werkervaringstraject voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. In dat gesprek heeft betrokkene aangegeven dat hij geen interesse heeft in deelname aan een dergelijk project.

Bij besluit van 13 december 2004 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat de verleende (gedeeltelijke) ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling met ingang van 15 december 2004 komt te vervallen, omdat geen sprake is van dringende redenen die de arbeidsinschakeling belemmeren. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.

In februari 2005 heeft betrokkene in het kader van het Work First-project een intakegesprek gehad, gevolgd door een plaatsingsgesprek op 14 april 2005 bij Werkroute in verband met plaatsing bij de ”Kringloper”. Tijdens dit gesprek heeft betrokkene aangegeven niet te zullen starten met het activeringstraject.

Appellant heeft hierin aanleiding gezien om bij besluit van 21 april 2005 de bijstand van betrokkene met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), bezien in samenhang met artikel 9, derde lid, aanhef en onder b, en artikel 10, eerste lid, onder c, van de Verordening maatregelen WWB van de gemeente Bussum (hierna: Maatregelenverordening) met ingang van 1 mei 2005 te verlagen met 20% gedurende één maand. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.

In opdracht van appellant heeft vervolgens KLM Arbo Services op 19 mei 2005 een advies uitgebracht in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: REA), waarin is geconcludeerd dat betrokkene volledig arbeidgeschikt is.

Bij besluit van 24 mei 2005 heeft appellant betrokkene op de hoogte gebracht van de uitkomst van de REA-keuring, hem nogmaals gewezen op de reeds aan de bijstand verbonden arbeidsverplichtingen en hem de verplichting opgelegd om vanaf 30 mei 2005 deel te nemen aan het traject bij de Herstelling. Tegen dit besluit heeft betrokkene evenmin bezwaar gemaakt.

Nadat betrokkene zich op de afgesproken datum had gemeld bij de Herstelling, maar tevens had aangegeven ”niets te willen doen” heeft appellant bij besluit van 1 juni 2005 zijn recht op bijstand met ingang van diezelfde datum met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB opgeschort, op de grond dat betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan de uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB voortvloeiende verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid en sociale activering. Appellant heeft daarbij meegedeeld dat de bijstand met ingang van 1 juni 2005 wordt ingetrokken indien betrokkene vóór 10 juni 2005 niet alsnog daadwerkelijk zijn medewerking aan het project bij de Herstelling verleent. Tevens heeft appellant betrokkene daarbij in het vooruitzicht gesteld dat, indien hij het verzuim binnen de termijn herstelt, met ingang van 1 juni 2005 een maatregel zal worden opgelegd van 20% gedurende twee maanden.

Omdat betrokkene voorts heeft volhard in zijn weigering om aan het project tot arbeidsinschakeling deel te nemen, heeft appellant bij besluit van 14 juni 2005 de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 1 juni 2005 ingetrokken. Daaraan is mede ten grondslag gelegd dat betrokkene in strijd met artikel 17, tweede lid, van de WWB desgevraagd niet de vereiste medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de wet.

Bij een tweetal besluiten van 30 augustus 2005 heeft appellant de bezwaren tegen de besluiten van 1 juni 2005 en 14 juni 2005 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank - voor zover hier van belang en met een bepaling omtrent griffierecht - de beroepen tegen de besluiten van 30 augustus 2005 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de primaire besluiten van 1 juni 2005 en 14 juni 2005 herroepen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat - daargelaten of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de WWB - de besluitvorming niet op artikel 54, vierde lid van de WWB kan worden gebaseerd, maar dat appellant bij het niet of onvoldoende nakomen van de in artikel 9 van de WWB neergelegde arbeidsverplichtingen gehouden is met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de Maatregelenverordening de bijstand te verlagen.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat bewust is gekozen voor toepassing van artikel 54 van de WWB, omdat betrokkene stelselmatig weigert mee te werken aan elke vorm van activiteit gericht op arbeidsinschakeling. Hierdoor werkt betrokkene niet mee aan de juiste toepassing en uitvoering van de wet en komt hij niet alleen de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB niet na, maar schendt hij ook de algemene medewerkingsverplichting zoals neergelegd in artikel 17, tweede lid, van de WWB.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 13 december 2005 bepaald dat de bijstand van betrokkene met ingang van 1 juni 2005 ongewijzigd wordt hervat. Voorts is bij dit besluit aan betrokkene de verplichting opgelegd om mee te werken aan een via KLM Arbo Services te entameren psychiatrisch onderzoek.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Vooraf

De Raad merkt het besluit van 13 december 2005, voor zover daarbij aan betrokkene de verplichting is opgelegd om mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek, aan als een nieuw primair besluit, waartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat. Naar ter zitting van de Raad is gebleken zijn deze rechtsmiddelen inmiddels ook aangewend. Gelet hierop heeft de Raad de brief van appellant die ziet op het opleggen van deze verplichting aan de rechtbank doorgezonden zodat deze bij de behandeling van het reeds ingestelde beroep kan worden betrokken.

De opschorting en de intrekking

Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat betrokkene, door te blijven weigeren deel te nemen aan het traject bij de Herstelling, de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB op hem rustende verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering niet is nagekomen.

Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of betrokkene daarmee (ook) de in artikel 17, tweede lid, van de WWB neergelegde medewerkingsverplichting heeft geschonden zodat met toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB het recht op bijstand kan worden opgeschort en de bijstand kan worden ingetrokken.

De Raad overweegt daaromtrent als volgt.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem re-delijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Artikel 17, tweede lid, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uit-voering van deze wet.

Op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belangheb-bende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.

Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat het college, als de belanghebbende in het geval be-doeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrij-ken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

De Raad stelt voorop dat in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB, evenals voorheen in ar-tikel 65, eerste en tweede lid, van de Abw, respectievelijk de algemene inlichtingenplicht en de medewerkingsverplichting zijn neergelegd. Blijkens de wetsgeschiedenis vormt de verplichting tot medewerking een ondersteuning van de hoofdverplichting tot het verstrekken van - voor het recht op bijstand of de arbeidsinschakeling - relevante informatie en dient zij om de juistheid van de ver-schafte informatie te kunnen verifiëren (Kamerstukken II 1993-1994, 22 545, nr.18, p.101 en Ka-merstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3 p. 47). Hieruit en uit de wetssystematiek - boven artikel 17 van de WWB staat bovendien het kopje inlichtingenplicht vermeld - leidt de Raad af dat beide ver-plichtingen als het ware in elkaars verlengde liggen en in onderlinge samenhang, alsmede in ver-binding met artikel 53a van de WWB (verstrekking en onderzoek gegevens), dienen te worden be-zien. Worden deze verplichtingen niet nagekomen dan kan op grond van artikel 54, eerste en vier-de lid, van de WWB tot opschorting en, bij niet herstel van het verzuim binnen de gestelde termijn, tot intrekking van de bijstand worden overgegaan. Gelet op het voorgaande ligt het niet in de rede aan de in artikel 54, eerste lid, van de WWB opgenomen zinsnede ”anderszins (…) medewerking verleent” een ruimere strekking toe te kennen dan aan de in artikel 17, tweede lid, van de WWB bedoelde verplichting. Weliswaar zijn in artikel 54, eerste lid, van de WWB, anders dan voorheen in het vergelijkbare artikel 69, eerste lid, van de Abw, de woorden”aan het onderzoek” komen te vervallen, doch de Raad heeft in de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat daarmee is beoogd aan die (medewerkings)verplichting een verderstrekkende bete-kenis toe te kennen.

In een geval als het onderhavige is daartoe nog teminder reden aangezien het gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB als een specifieke verplichting in de wet is opgenomen en het col-lege bij niet-nakoming van die verplichting ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehou-den is de bijstand te verlagen. De door appellant aangehaalde jurisprudentie van de Raad dat ook het niet reageren op oproepen voor een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden onder de term onderzoek in evenbedoelde zin valt (zie bijv. de uitspraken van 29 juni 2004, LJN AP4590 en van 5 oktober 2004 LJN AR3449), maakt dit niet anders, aangezien het er ook in die gevallen om gaat dat het bestuursorgaan door de weigering van betrokkene aan een oproep gehoor te geven geen na-dere gegevens kan verkrijgen en/of niet in staat wordt gesteld eerder gegeven inlichtingen te verifi-eren.

De aan betrokkene opgelegde verplichting tot deelname aan het traject bij de Herstelling was blij-kens de stukken met name erop gericht betrokkene weer aan dag- en arbeidsritme te laten wennen en zag niet op het verstrekken en verifiëren van inlichtingen. Anders dan appellant meent betekent dit dat bij niet nakoming van een dergelijke, onder de termen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB vallende, verplichting geen keuzemogelijkheid voorligt in die zin dat ofwel van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB gebruik kan wor-den gemaakt ofwel een verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB in samenhang met de in artikel 8, eerst lid, aanhef en onder b, van de WWB bedoelde verordening dient te worden toegepast. Bij verwijtbare niet-nakoming van een verplichting als hier aan de orde is, gelet op het voorgaande, een sanctie op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB aange-wezen. De enkele omstandigheid dat betrokkene volgens appellant “toch niet op andere gedachten valt te brengen” doet daaraan op zichzelf niet af.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, in zo-verre dient te worden bevestigd.

Zelf voorzien

De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten van 1 juni 2005 en 14 juni 2005 te herroepen, als gevolg waarvan de bijstand van betrokkene met ingang van 1 juni 2005 in volle omvang is voortgezet. Deze voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat het advies van KLM Arbo Services omtrent de arbeidsgeschiktheid van betrokkene onvoldoende is onderbouwd.

De Raad deelt dit standpunt niet. Betrokkene is gekeurd door een arts en gezien door een arbeidsdeskundige. Daarbij is eigen onderzoek verricht, en vastgesteld dat betrokkene niet medisch wordt behandeld voor zijn klachten, terwijl tevens is gebleken dat er bij de behandelend sector geen medisch dossier van betrokkene aanwezig is. Nu betrokkene zelf geen objectief medische informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat hij arbeidsongeschikt is, ziet de Raad geen aanleiding om de conclusies van KLM Arbo Services niet te volgen.

Het vorenstaande brengt met zich mee dat onverkorte voortzetting van de bijstand per 1 juni 2005 rechtens niet de enig mogelijke beslissing is, nu er in de gegeven omstandigheden aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de primaire besluiten van 1 juni 2005 en 14 juni 2005 zijn herroepen, wegens strijd met artikel 8:72, vierde lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.

De vraag of aanleiding bestaat anderszins zelf in de zaak te voorzien, beantwoordt de Raad bevestigend en hij overweegt daartoe als volgt.

Naar het oordeel van de Raad is de weigering van betrokkene om deel te nemen aan het traject bij de Herstelling te kwalificeren als een gedraging als bedoeld in artikel 9, aanhef, derde lid, onder b, van de Maatregelenverordening. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van die verordening bepaalt dat in een dergelijk geval de bijstand wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand. Aangezien betrokkene zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit van 21 april 2005, waarbij hem een maatregel was opgelegd, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, acht de Raad het gelet op artikel 11, eerste lid, van de Maatregelenverordening bovendien aangewezen om de periode van verlaging van de bijstand te verdubbelen tot twee maanden en wel met ingang van 1 juni 2005. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Maatregelenverordening in welk geval geheel of gedeeltelijk van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien.

Slotoverwegingen

Uit het vorenstaande volgt dat appellant - achteraf gezien - het nadere besluit van 13 december 2005, voor zover het de hervatting van de bijstandsverlening betreft, niet had behoeven te nemen, zodat daaraan de grondslag is komen te ontvallen. De Raad zal dit besluit dan ook in zoverre vernietigen.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling van appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de besluiten van 1 juni 2005 en 14 juni 2005 zijn berroepen;

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;

Vernietigt het besluit van 13 december 2005 voor zover dit ziet op de hervatting van de bijstandsverlening;

Bepaalt dat de bijstand van betrokkene met ingang van 1 juni 2005 wordt verlaagd met 20% gedurende twee maanden.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2007.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) A.C. Palmboom.

GG170107