Home

Centrale Raad van Beroep, 22-03-2007, BA1618, 05-5129 AW

Centrale Raad van Beroep, 22-03-2007, BA1618, 05-5129 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 maart 2007
Datum publicatie
28 maart 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BA1618
Zaaknummer
05-5129 AW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Rechtbank is buiten de omvang van het geding is getreden. Bezoldigingskorting. Procesbelang. Betrokkene had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.

Uitspraak

05/5129 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het Dagelijks Bestuur van Integrale Bedrijven Noordoost-Noord-Brabant (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 24 juni 2005, 03/3526 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 22 maart 2007

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. M.J. Kragten, verbonden aan Kragten & Partner. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr.drs. G. Heuts, verbonden aan de AbvakaboFNV.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene is in september 2001 wegens ziekte ongeschikt geworden tot het verrichten van zijn arbeid als werkleider Groen. Nadat appellant betrokkenes bezoldiging gedurende 18 maanden volledig had doorbetaald, heeft hij eind maart 2003 besloten de bezoldiging terug te brengen tot 80%. Tegen dat besluit, dat kenbaar was uit de salarisspecificatie over de maand maart, heeft betrokkene met bijstand van een stafmedewerker van zijn vakbond op 16 april 2003 een bezwaarschrift ingediend.

1.2. Hangende het bezwaar is betrokkene met ingang van 27 mei 2003 gedurende 20 uur per week andere werkzaamheden gaan verrichten. Naar aanleiding van een brief van zijn vakbond heeft betrokkene bij brief van appellant van 17 juli 2003 nogmaals bevestigd gekregen dat zijn bezoldiging in maart 2003 is teruggebracht tot 80%. Tegen die brief heeft betrokkene op 5 augustus 2003 met bijstand van meergenoemde stafmedewerker een bezwaarschrift ingediend.

1.3. Bij beslissing op bezwaar van 18 november 2003 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.

2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens heeft zij bepalingen gegeven over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

2.2. De rechtbank heeft in de eerste plaats overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat betrokkene in maart 2003 gedurende 18 maanden arbeidsongeschikt was. Omdat betrokkene slechts aanvoerde dat hij sinds mei 2003 werkzaam was, kon die beroepsgrond niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep ten aanzien van de bezoldiging in maart 2003.

2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank verder overwogen dat appellant in zijn bestreden besluit niet is ingegaan op de in bezwaar opgeworpen stelling dat aan betrokkene in ieder geval vanaf mei 2003 weer zijn volledige bezoldiging uitbetaald dient te worden. In zoverre achtte de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.

3. Appellant heeft in hoger beroep in de eerste plaats als grief naar voren gebracht dat de rechtbank buiten de grenzen van het geding is getreden. Er was door betrokkene immers slechts beroep ingesteld tegen het besluit betreffende de bezoldiging vanaf maart 2003, waarover partijen het inmiddels eens waren. Op de betekenis van de werkzaamheid van betrokkene in mei 2003 behoefde appellant in zijn beslissing op het bezwaar tegen het besluit over de rechtspositie van betrokkene in maart 2003, niet in te gaan.

4. Betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat het hier weliswaar gaat om een beslissing op het bezwaar tegen de bezoldigingskorting van maart 2003, maar dat het in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde stelsel van volledige heroverweging in bezwaar met zich brengt dat de latere ontwikkelingen, zoals in het bijzonder de gedeeltelijke werkhervatting in mei 2003, daarbij dienen te worden meegenomen (de zogenoemde ex-nunctoetsing). Betrokkene erkent dat partijen reeds in de fase van het beroep bij de rechtbank het eens waren over de juistheid van de kortingsbeslissing van maart 2003.

5. De Raad overweegt naar aanleiding van deze standpunten van partijen als volgt.

5.1. Het bestreden besluit is blijkens zijn tekst een beslissing op het bezwaarschrift betreffende het korten van de bezoldiging na 18 maanden arbeidsongeschiktheid. Dat bezwaarschrift van 16 april 2003, alsmede het bezwaarschrift van

5 augustus 2003, is gericht tegen die kortingsbeslissing per maart 2003.

5.2. De welhaast terloopse mededeling in het bezwaarschrift van 5 augustus 2003 dat betrokkene “overigens wederom gedurende 4 uur per dag tegen loonwaarde werkzaam” is en dat “dit betekent dat de korting op de bezoldiging met ingang van 27 mei 2003 dient komen te vervallen”, maakt dit niet anders. Het bezwaarschrift eindigt immers - voor zover hier van belang - met het verzoek het bezwaar gegrond te verklaren en te bepalen dat de korting van 20% op de bezoldiging met terugwerkende kracht tot 18 maart 2003 moet komen te vervallen.

5.3. De Raad kan betrokkene niet volgen in de opvatting over de omvang van de heroverweging in bezwaar. Daarbij stelt de Raad voorop dat het in dit geding gaat om de vaststelling van de rechtspositie van betrokkene naar de situatie op een bepaald tijdstip. De zogenoemde ex-nunctoetsing gaat niet zover dat in het besluit op bezwaar de bezoldigingsaanspraken van een belanghebbende naar een andere situatie op een andere datum moeten worden beoordeeld dan in het primaire besluit. De Raad volstaat met verwijzing naar bijvoorbeeld zijn uitspraak van 25 februari 1997, LJN ZB6752 en

JB 1997/71.

5.4. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden. Zij had, waar partijen het (inmiddels) eens waren over de bezoldigingskorting van maart 2003 en betrokkene dus geen procesbelang (meer) had, het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu zij dat niet heeft gedaan, treft het hoger beroep doel en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk verklaren.

6. De Raad ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.G. Treffers en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) R.A. Huizer.

Q.