Home

Centrale Raad van Beroep, 11-11-2008, BG4008, 07-1646 WWB

Centrale Raad van Beroep, 11-11-2008, BG4008, 07-1646 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 november 2008
Datum publicatie
12 november 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG4008
Zaaknummer
07-1646 WWB

Inhoudsindicatie

Maatregel. Verplichtingen arbeidsinschakeling. Intrekking bijstand. Niet gemeld voor intakegesprek re-integratie. De verweten gedraging is aan te merken als een gedraging in de tweede categorie. Onjuiste grondslag besluit.

Uitspraak

07/1646 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 februari 2007, 06/554 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht (hierna: College)

Datum uitspraak: 11 november 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.A.H. Wiekamp, advocaat te Hendrik Ido Ambacht, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wiekamp. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.A. Fransen, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Appellant ontvangt sinds 1 augustus 1998 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 27 oktober 2005 heeft het College appellant kenbaar gemaakt dat zijn re-integratietraject zal starten op 31 oktober 2005. Hij dient zich op de aangegeven dag te melden bij het

re-integratiebureau Alexander Calder.

1.2. Bij besluit van 10 november 2005 heeft het College het recht op bijstand met ingang van 31 oktober 2005 opgeschort, omdat appellant niet is verschenen op het intakegesprek. appellant is de gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen door deel te nemen aan een op 17 november 2005 gepland intakegesprek.

1.3. Bij besluit van 1 december 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 31 oktober 2005 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken, omdat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om deel te nemen aan het intakegesprek op 17 november 2005.

1.4. Het College heeft bij besluit van 2 maart 2006 het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2005 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 maart 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Voor zover hier van belang heeft appellant naar voren gebracht dat hij bereid is mee te werken aan zijn re-integratie. Hij is evenwel niet verschenen op de intakegesprekken, omdat hij bezwaar heeft tegen het voorgestelde re-integratiebureau. Nu het College geen rekening heeft gehouden met de door hem aangevoerde bezwaren, valt hem niet te verwijten dat hij niet heeft deelgenomen aan de intakegesprekken. Voorts heeft het College ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 54, vierde lid, van de WWB, aangezien hier sprake is van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Het College had toepassing moeten geven aan de Afstemmingsverordening.

4. De Raad komt tot de volgende beslissing.

4.1. Het College heeft aan de intrekking van de bijstand het bepaalde in artikel 54, vierde lid, van de WWB ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 30 januari 2007, LJN AZ8403, acht de Raad dit niet juist. Bij de aan appellant opgelegde verplichting zich te melden bij het re-integratiebureau Alexander Calder gaat het om een verplichting tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB en niet om het verstrekken van inlichtingen of het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de WWB. Dit brengt mee dat bij (verwijtbare) niet-nakoming van een dergelijke verplichting geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 54, vierde lid, van de WWB doch dat een verlaging op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB aangewezen is.

4.2. Reeds op grond van het voorgaande kan het besluit van 2 maart 2006 geen stand houden. Aangezien de rechtbank dit niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 2 maart 2006 gegrond verklaren en het besluit wegens strijd met de wet vernietigen. Het College zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak. Met het oog daarop overweegt de Raad dat het aan het College is om met toepassing van de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bedoelde verordening, te weten de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004, te bepalen of en zo ja, in hoeverre er aanleiding bestaat tot het opleggen van een maatregel. De Raad merkt daarbij op dat de aan appellant verweten gedraging, gelet op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder 2 sub b, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004 is aan te merken als een gedraging in de tweede categorie.

4.3. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 2 maart 2006;

Bepaalt dat het College een nieuw besluit neemt met in achtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.288,--, te betalen door de gemeente Sliedrecht aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat de gemeente Sliedrecht aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.

(get.) Th.C. van Sloten.

(get.) M. Pijper.

IJ