Home

Centrale Raad van Beroep, 19-11-2008, BG5556, 07-967 WAO

Centrale Raad van Beroep, 19-11-2008, BG5556, 07-967 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 november 2008
Datum publicatie
4 december 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG5556
Zaaknummer
07-967 WAO

Inhoudsindicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. De vraag of de wachttijd is vervuld vereist een zelfstandige beoordeling op basis van alle alsdan beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen betrokken (kunnen) worden. Het Uwv heeft terecht de tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaring van appellante betrokken. Geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze zelfstandige beoordeling onjuist is. Geen onderbouwing voor het standpunt dat appellant 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.

Uitspraak

07/967 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 4 januari 2007, 06/328 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 19 november 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Smit, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 26 juni 2008 heeft het Uwv – desgevraagd – enkele ontbrekende stukken ingediend.

Bij brief van 24 september 2008 heeft appellante nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Voor appellante is verschenen mr. Smit voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.

1.2. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster bij de Stichting Werkgelegenheidsinitiatieven Almelo (Stichting Impuls), toen zij zich per 12 december 2003 voor deze werkzaamheden heeft ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 1 april 2005 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij op 9 december 2004 gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en dat haar in aansluiting op die periode geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt toegekend, op de grond dat appellante na afloop van de wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt was.

1.3. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 februari 2006 heeft het Uwv, voor zover thans van belang, dit bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit van 24 februari 2006, hierna: het bestreden besluit, berust op de overweging dat appellante, nu zij per 3 februari 2004 geschikt is te achten voor haar eigen werk, niet gedurende een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Het Uwv heeft daarbij in aanmerking genomen dat er, gelet op de ter beschikking staande medische informatie, geen reden is een nieuwe eerste ziektedag aan te nemen na appellantes hersteldmelding per 3 februari 2004.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich met dit oordeel verenigd en het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het standpunt van het Uwv zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk juist is. In de beschikbare medische gegevens zag de rechtbank geen steun voor het oordeel dat er ten aanzien van appellante met ingang van 12 december 2003 een periode valt aan te wijzen waarin zij gedurende een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat uit informatie van de huisarts weliswaar naar voren komt dat er na het ontslag van appellante bij Impuls per 21 mei 2004 sprake is geweest van een geagiteerde depressieve episode; de omtrent appellante beschikbare medische gegevens boden de rechtbank echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er in de periode vanaf de ziekmelding al sprake was van ernstige spanningsklachten. De rechtbank heeft bij haar oordeel laten meewegen dat appellante vanwege de geringe ernst van haar klachten per 3 februari 2004 is hersteld verklaard, tegen welk oordeel appellante niet is opgekomen, terwijl voorts is gebleken dat het klachtenbeeld na 3 februari 2004 in essentie niet is gewijzigd.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

4.1. Ter beoordeling staat of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit.

4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij stelt zich achter het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, neergelegd in de aangevallen uitspraak. Hij overweegt naar aanleiding van het hoger beroep nog het volgende.

4.3. Op grond van artikel 19 van de WAO, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, heeft de verzekerde recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.

4.4. Zoals de Raad reeds meermalen (zie onder meer zijn – door de rechtbank aangehaalde – uitspraak van 28 januari 2004, LJN AO4441) tot uitdrukking heeft gebracht, vereist de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling op basis van alle alsdan beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen betrokken (kunnen) worden. De door appellante ontvouwde zienswijze dat het Uwv ten onrechte blindelings is afgegaan op de hersteldmelding door de bedrijfsarts, ziet er ten onrechte aan voorbij dat het Uwv – in lijn met de hiervoor vermelde rechtspraak – een zelfstandige beoordeling op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard heeft uitgevoerd. Het Uwv heeft daarbij de tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaring van appellante terecht (mede) in de beoordeling betrokken.

4.5. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze zelfstandige beoordeling onjuist is. Ook de in hoger beroep verstrekte medische gegevens rechtvaardigen niet de conclusie dat appellante in de relevante periode 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Van belang daarbij is dat de ingebrachte medische informatie voor een belangrijk deel dateert uit een periode ruim na de beweerde ingetreden arbeidsongeschiktheid. De door appellante verschafte medische informatie geeft bovendien onvoldoende inzicht in de eventuele medische behandelingen van appellante in de gehele voor dit geding relevante periode. Uit het door appellante overgelegde huisartsenjournaal blijkt bijvoorbeeld niet dat zij zich in de periode juli en augustus 2004 onder medische behandeling heeft gesteld. Al met al kan ook naar het oordeel van de Raad aan de objectieve gegevens geen onderbouwing worden ontleend voor het standpunt van appellante dat zij vanaf 12 december 2003 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Dat appellante wel bepaalde klachten had maakt dat niet anders.

4.6. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008.

(get.) T. Hoogenboom

(get.) I.R.A. van Raaij.

GdJ