Centrale Raad van Beroep, 30-01-2009, BH1536, 06-597 WAO
Centrale Raad van Beroep, 30-01-2009, BH1536, 06-597 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 januari 2009
- Datum publicatie
- 4 februari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BH1536
- Zaaknummer
- 06-597 WAO
Inhoudsindicatie
De werkgever stelt - ontvankelijk - beroep in tegen het nadere besluit voor zover dat besluit een wijziging aanbrengt in de bij in het eerdere het besluit vastgestelde rechtspositie van werknemer en daarenboven deze wijziging voor de werkgever nadelig is. Geschiktheid functie van sorteerder/controleur?
Uitspraak
06/597 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te Veghel (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 december 2005, 02/2865 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Van Zijl. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden.
Bij uitspraak van 14 december 2007 (LJN BC1247) heeft de Raad de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd.
Bij uitspraak van 15 mei 2008 (LJN BD2152) heeft de Raad deze uitspraak vervallen verklaard.
Namens appellante is bij brief van 16 juni 2008 nader inhoudelijk gereageerd. Daarbij is gevoegd een schrijven van 9 juni 2008 van F.D. Kooistra, register arbeidsdeskundige.
De Raad heeft op 16 juli 2008 aan partijen schriftelijke vragen gesteld, waarop partijen hebben gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens opnieuw plaatsgevonden op 7 november 2008. Namens appellante is verschenen mr. Van Zijl, voornoemd, bijgestaan door drs. J.M.W.N. Derks, arts. Namens het Uwv is verschenen mr. Van Wijngaarden, bijgestaan door J.W. van Zijl, bezwaararbeidsdeskundige.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het Uwv aan [naam werknemer], (ex-)werknemer van appellante (hierna te noemen: werknemer), per 24 september 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij brief van 26 februari 2002 is dit besluit ter kennis gebracht van appellante.
1.2. Werknemer heeft tegen het besluit van 26 februari 2002 bezwaar gemaakt. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij besluit van 10 september 2002 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en werknemer per 24 september 2001 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.4. Appellante heeft tegen het besluit van 10 september 2002 beroep bij de rechtbank ingesteld. Werknemer heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 10 september 2002 vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven, met beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft hiertoe kort samengevat overwogen dat het Uwv terecht tot de opvatting is gekomen dat werknemer per 24 september 2001 recht heeft op een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, maar dat dit eerst tijdens de procedure bij de rechtbank op voldoende wijze inzichtelijk is gemaakt.
3.1 Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 10 september 2002 in stand blijven.
3.2. In verweer heeft het Uwv zich beroepen op het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank appellante - nu zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 26 februari 20002 - niet in haar beroep had mogen ontvangen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Op grond van artikel 6:13 van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van beroep door appellante bij de rechtbank, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij, voor zover hier van belang, geen bezwaar heeft gemaakt.
4.2. De Raad stelt vast dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 26 februari 2002. Noch de door appellante aangevoerde omstandigheid dat zij het belang van het besluit van 26 februari 2002 niet heeft onderkend noch haar stellingname inzake de positie van werkgevers in gedingen waarin de toekenning van een WAO-uitkering aan (ex-)werknemers aan de orde is, leidt de Raad tot de vaststelling dat appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen dat besluit.
4.3. Gelet op het oogmerk van deze bepaling, staat artikel 6:13 van de Awb er echter niet aan in de weg dat appellante desondanks - ontvankelijk - beroep instelt tegen het besluit van 10 september 2002 voor zover dat besluit een wijziging aanbrengt in de bij het besluit van 26 februari 2002 vastgestelde rechtspositie van werknemer en daarenboven deze wijziging voor haar nadelig is. Dit betekent dat in deze procedure slechts de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% naar 25 tot 35% per 24 september 2001 aan de orde is. De Raad volgt daarom het Uwv niet in zijn standpunt dat de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4.4. Partijen strijden over het antwoord op de vraag of de functie van sorteerder/controleur voor werknemer geschikt is.
4.5. Naar het oordeel van de Raad is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de in overweging 4.4 genoemde functie niet voor werknemer geschikt is, werknemer per 24 september 2001 recht heeft op een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en er aanleiding is de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
4.6. In de voor werknemer vastgestelde en in deze procedure niet meer ter discussie staande Functionele Mogelijkheden Lijst van 21 februari 2002 is een specifieke eis opgenomen bij het onderdeel “afwisselingen van houding”. Deze eis houdt in: “zitten zo veel mogelijk met lopen afwisselen”. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv onder verwijzing naar de in het CBBS-systeem gehanteerde terminologie uiteengezet, dat onder lopen niet wordt verstaan het op de plaats bewegen - dit wordt actief staan genoemd - maar het over wat langere afstand bewegen in wandeltempo.
4.7. De in het CBBS bedoelde vorm van lopen komt in de functie van sorteerder/controleur niet voor. Deze functie is mitsdien niet geschikt voor werknemer. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen ter zake is vermeld in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 oktober 2008. In deze rapportage heeft de bezwaararbeidsdeskundige, onder verwijzing naar hetgeen hij reeds in een eerdere rapportage heeft neergelegd, uiteengezet waarom de functie sorteerder/controleur weliswaar zowel staand als zittend kan worden uitgevoerd, maar dat het in die functie niet mogelijk is zitten met lopen af te wisselen. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet in dit bijzondere geval aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.L. de Gier.
JL