Home

Centrale Raad van Beroep, 30-09-2009, BJ9225, 07-6016 WIA

Centrale Raad van Beroep, 30-09-2009, BJ9225, 07-6016 WIA

Inhoudsindicatie

De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag. De Raad is van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. De Raad is van oordeel dat een als genoegzaam aan te merken toelichting is gegeven op de passendheid van de geselecteerde functies. Het Uwv heeft op goede gronden de gehele duur van de ontvangen WW-uitkering in mindering gebracht op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat pas in de fase van beroep een onderbouwing is gegeven van het bestreden besluit die aan de daaraan te stellen vereisten voldoet, doch dat er aanleiding is te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

Uitspraak

07/6016 WIA (gerectificeerde uitspraak)

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 september 2007, 07/370 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 30 september 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2009. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als projectmanager bij de [naam Stichting] voor 32 uren per week. Vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) heeft zij zich op 5 januari 2004 arbeidsongeschikt gemeld met klachten van allergie en stemmingswisselingen, slaapstoornissen en aanverwante klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellante ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) 44% bedraagt. Bij besluit van 13 maart 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 2 januari 2006 tot 25 april 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op 35 tot 80%.

1.2. Bij besluit van 6 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 maart 2006 voor zover betreffende de vastgestelde mate van haar arbeidsongeschiktheid ongegrond verklaard en voor zover betreffende het dagloon gegrond.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit dat de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit betreft en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft eveneens het beroep gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit betreffende de duur van de toegekende (loongerelateerde) WGA-uitkering en het bezwaar tegen het onderdeel van het besluit van 13 maart 2006 waarbij de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering (hierna: LGU) is vastgesteld, alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.

2.2. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat het beroep van appellante is gericht op het verkrijgen van een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), dan wel de vaststelling van een lagere resterende verdiencapaciteit in het kader van de WGA-uitkering. De rechtbank acht daarin voldoende procesbelang gelegen. De rechtbank heeft vervolgens de juistheid van de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit onderschreven en daartoe geoordeeld dat de beroepsgronden de medische grondslag van het bestreden besluit niet kunnen aantasten. De rechtbank heeft evenwel vastgesteld dat eerst gedurende de beroepsfase de in aanmerking genomen beperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) juist zijn vastgesteld. Ten aanzien van de beroepsgrond gericht tegen de vaststelling van de duur van de LGU heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niet binnen de bezwaartermijn is opgekomen tegen dit, als zelfstandig onderdeel aan te merken, gedeelte van het besluit van 13 maart 2006.

3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd het niet eens te zijn met de medische grondslag van het bestreden besluit.

4. Het Uwv heeft in het verweerschrift zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gehandhaafd.

5. De Raad overweegt als volgt.

5.1. Appellante heeft bij brief van 16 februari 2009, met als bijlage pleitaantekeningen voor de zitting van 18 februari 2009, verzocht om uitstel van de behandeling op deze zitting wegens griepklachten. Bij brief van 17 februari 2009 heeft de Raad meegedeeld geen termen aanwezig te achten om het verzoek in te willigen. De Raad heeft die beslissing gehandhaafd en daartoe overwogen dat in het uitstelverzoek onvoldoende is gemotiveerd dat de griepklachten aan de behandeling van de zaak op de voorgenomen datum in de weg stonden.

5.2.1. De Raad oordeelt ambtshalve dat de rechtbank ten onrechte het beroep voor zover betrekking hebbende op de resterende verdiencapaciteit gegrond heeft verklaard en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluitonderdeel in stand blijven en eveneens ten onrechte het beroep voor zover betrekking hebbend op de duur van de LGU gegrond heeft verklaard en het bezwaar tegen dat onderdeel van het besluit van 13 maart 2006 alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij overweegt daartoe als volgt.

5.2.2. In zijn uitspraak van 13 mei 2008, LJN BD1231, heeft de Raad neergelegd dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is bij een besluit waarbij wordt vastgesteld dat recht op uitkering ingevolge de Wet WIA bestaat niet anders. De vaststelling van de resterende verdiencapaciteit in het kader van de vaststelling of er een recht op uitkering is ontstaan ingevolge de Wet WIA is één van de aspecten die met betrekking tot de arbeidskundige component van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling dienen te worden bezien teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene te kunnen vaststellen. Dit aspect is net als de arbeidskundige component waarvan het deel uitmaakt, niet als een zelfstandig deelbesluit aan te merken. Ook de vaststelling van de duur van de LGU, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Wet WIA, is naar het oordeel van de Raad niet aan te merken als een zelfstandig deelbesluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het voorgaande betekent, in lijn met de uitspraak van 13 mei 2008, dat voor een gedeeltelijke vernietiging van een besluit tot vaststelling dat recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan geen plaats is.

5.3. Gelet op hetgeen onder 5.2 is overwogen, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Raad als volgt.

5.4.1. Appellante heeft aangevoerd dat haar belastbaarheid voor arbeid is overschat. Zij is van mening dat haar beperkingen onvoldoende zijn vertaald in de FML en dat het op de weg van het Uwv had gelegen om een onafhankelijke arts (psychiater) in te schakelen teneinde haar medische beperkingen objectief vast te stellen. Ten gevolge van de onjuiste vaststelling van haar medische beperkingen is de arbeidsdeskundige bij de bepaling van haar arbeidsmogelijkheden uitgegaan van onjuiste medische gegevens.

5.4.2. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit en maakt die tot de zijne. Wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft appellante in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML. Wel moet, zoals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan, worden vastgesteld dat het Uwv pas in de fase van beroep een correcte FML heeft opgesteld. Nu de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding om tot een verantwoord oordeel te komen, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel, dat er voor het Uwv geen aanleiding was om voor nader onderzoek een psychiater te raadplegen.

5.4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. In aanmerking genomen de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 april 2007, waarbij in het bijzonder is ingegaan op de gevolgen van de aangepaste FML voor de geselecteerde functies, is de Raad van oordeel dat een als genoegzaam aan te merken toelichting is gegeven op de passendheid van de geselecteerde functies.

5.4.4. Appellante heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de gehele periode waarover zij WW-uitkering ontving in mindering heeft gebracht op de duur van de WGA-uitkering. Naar haar mening dienen hiervan te worden uitgezonderd de dagen dat zij WW-uitkering ontving bij wijze van aanvulling op haar inkomsten uit arbeid. De Raad kan appellante hierin niet volgen. Uit artikel 59, derde lid, van de Wet WIA volgt dat indien de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd uitsluitend verzekerd was als gevolg van het ontvangen van een WW-uitkering de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering wordt verminderd met de duur van de ontvangen loongerelateerde WW-uitkering. Deze bepaling maakt geen onderscheid naar gehele of gedeeltelijke werkloosheid. Gesteld noch gebleken is dat het Uwv bij de berekening van onjuiste gegevens is uitgegaan. Nu in verband met het verrichten van werkzaamheden geen sprake is geweest van een gehele beëindiging van de WW-uitkering, heeft het Uwv op goede gronden de gehele duur van de ontvangen WW-uitkering in mindering gebracht op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering.

5.5. Uit hetgeen onder 5.4 is overwogen volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat pas in de fase van beroep een onderbouwing is gegeven van het bestreden besluit die aan de daaraan te stellen vereisten voldoet, doch dat er aanleiding is te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 644,-;

Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.

(get.) H. Bolt.

(get.) I.R.A. van Raaij.

TM