Home

Centrale Raad van Beroep, 21-10-2009, BK0978, 07-5145 WIA

Centrale Raad van Beroep, 21-10-2009, BK0978, 07-5145 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 oktober 2009
Datum publicatie
22 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BK0978
Zaaknummer
07-5145 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering. Alle door het systeem aangebrachte signaleringen dienen van een afzonderlijke toelichting te worden voorzien, waarbij in voorkomende gevallen, voorafgaand overleg met de bezwaarverzekeringsarts noodzakelijk zal zijn. Uit de in hoger beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt dat op de items 1.9.8, 6.2.1 en 6.4.1 beperkingen zijn opgenomen, die niet in de aan de schatting ten grondslag gelegde FML voorkomen. Nu het Uwv geen aangepaste FML heeft opgesteld en evenmin per geselecteerde functie een toelichting heeft gegeven op de passendheid daarvan, is de Raad van oordeel dat de gekozen werkwijze inbreuk maakt op een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een met behulp van het CBBS tot stand gekomen besluit. Vernietiging bestreden besluit.

Uitspraak

07/5145 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 juli 2007, 06/2835

(hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 21 oktober 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek, werkzaam bij CNV Hout en Bouw te Drachten, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brieven van 25 februari 2009 en 19 maart 2009 heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding tussen partijen bij de Raad bekend onder nr. 07/6875, plaatsgevonden op 22 april 2009. Namens appellant is

mr. Koekkoek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

J.T. Wielinga.

Na de behandeling ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.

Bij brief van 26 juni 2009 heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens, wederom gevoegd met geding 07/6875 plaatsgevonden op 9 september 2009, waar partijen zich hebben laten vertegenwoordigen als op de zitting van 22 april 2009. Ter afdoening zijn de gedingen vervolgens gesplitst.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is voor 27,5 uur per week werkzaam geweest als onderhoudsschilder. Op

3 februari 2004 heeft hij zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens psychische klachten. Later zijn daar knieklachten bijgekomen. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd is hij op 1 november 2005 onderzocht door de verzekeringsarts E. Talsma. Na verkregen informatie uit de behandelend sector heeft deze verzekeringsarts aangegeven dat appellant geschikt wordt geacht voor passend werk. De daarbij in acht te nemen beperkingen heeft de verzekeringsarts weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige T. Annema vastgesteld dat appellant ongeschikt is te achten voor zijn maatgevende arbeid als schilder, maar dat hij nog wel geschikt wordt geacht voor de op basis van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies. Op basis van drie van deze functies (vleeswarenmaker, productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en productiemedewerker metaal) heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op minder dan 35%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2006 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 31 januari 2006 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.

1.2. Bij besluit van 16 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer en van de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2006 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu de schatting is gebaseerd op de door de verzekeringsarts Talsma opgestelde en in bezwaar door de bezwaarverzekeringsarts Zwemer aangepaste FML, waarin de belastbaarheid van appellant per 31 januari 2006 is vastgelegd en dat zij in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding ziet aan de juistheid daarvan te twijfelen. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak heeft de rechtbank overwogen dat de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting bij de belastbaarheid in de geduide functies voldoende wordt geacht, terwijl ook overigens niet is gebleken dat de geduide functies -gelet op de FML en de beschrijvingen van de geduide functies- niet geschikt zijn te achten voor appellant. Mitsdien heeft het Uwv volgens de rechtbank de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 januari 2006 terecht en op goede gronden op minder dan 35% bepaald.

3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de door hem in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie, gesteld dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld, gelet op zijn psychische klachten als gevolg van zijn gecompliceerde gezinssituatie en op de forse beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied. In dat verband heeft hij gewezen op zijn medicijngebruik en zijn intensieve begeleiding door de GGZ vanaf juni 2006. Voorts is hij van mening dat ook zijn knieklachten reeds op 31 januari 2006 aanwezig waren en dat de geduide functies niet passend zijn, omdat daarmee zijn belastbaarheid wordt overschreden.

4. De Raad, overweegt het volgende.

4.1. Zoals de Raad in het kader van de toepassing van het CBBS reeds vaker heeft geoordeeld, onder meer in zijn uitspraak van 12 oktober 2006, LJN AY9974, dienen alle door het systeem aangebrachte signaleringen van een afzonderlijke toelichting te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de bezwaarverzekeringsarts noodzakelijk zal zijn. In dat verband stelt de Raad vast dat uit de in hoger beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige

B.H.M. Bootsma van 5 maart 2009 blijkt dat op de items 1.9.8, 6.2.1 en 6.4.1 beperkingen zijn opgenomen, die niet in de aan de schatting ten grondslag gelegde FML van 19 oktober 2006 voorkomen. In deze rapportage wordt weliswaar vermeld dat de bezwaararbeidsdeskundige hierover overleg heeft gevoerd met de bezwaarverzekeringsarts, maar een schriftelijke rapportage van de bezwaarverzekeringsarts en een aangepaste FML zijn daarbij niet overgelegd. In de aanvullende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Zwemer, die is opgesteld naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad, is aangegeven dat niet van een andere FML is uitgegaan, maar dat is gedaan alsof op de genoemde items beperkingen waren opgenomen in de FML en is getoetst of hierop beperkingen voorkwamen bij de geselecteerde functies. Voor de Raad is het niet duidelijk geworden waarom voor deze benadering is gekozen. Nu het Uwv geen aangepaste FML heeft opgesteld en evenmin per geselecteerde functie een toelichting heeft gegeven op de passendheid daarvan, is de Raad van oordeel dat de gekozen werkwijze inbreuk maakt op een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een met behulp van het CBBS tot stand gekomen besluit. Dat betekent dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en in strijd komt met het vereiste van een deugdelijke motivering, als bedoeld in artikel 3:2, respectievelijk artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

4.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen, komt de Raad dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit dienen te worden vernietigd.

5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

III.BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.288,--;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 145,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en

A.A.H. Schifferstein als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) J.M. Tason Avila.

KR