Centrale Raad van Beroep, 21-04-2010, BM1917, 08-7124 WIA
Centrale Raad van Beroep, 21-04-2010, BM1917, 08-7124 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 april 2010
- Datum publicatie
- 22 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BM1917
- Zaaknummer
- 08-7124 WIA
Inhoudsindicatie
Geen processueel belang.
Uitspraak
08/7124 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2008, 07/3080 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld en zijn nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Namens appellant zijn verschenen zijn raadsvrouw mr. B.C.F. Kramer, advocaat, en J. Kat, zijn moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben hun standpunt schriftelijk nader uiteengezet.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 3 maart 2010. Namens appellant zijn verschenen mr. Kramer en mevrouw Kat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1. Appellant is werkloos geworden uit zijn dienstbetrekking als fulltime software engineer en ontving een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet. Hij heeft zich op 20 februari 2004 ziek gemeld in verband met een benigne hypofysetumor. Bij besluit van 3 maart 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat aan appellant per 17 februari 2006 op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in afwachting van een medische operatie, tot 17 februari 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering (uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) toekomt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na de operatie is het arbeidsvermogen van appellant opnieuw beoordeeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is zijn loonverlies vastgesteld op 63,46%. Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 15 februari 2007 voor de uitvoering van de Wet WIA wordt ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Daarbij is appellant meegedeeld dat de hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering niet wijzigt. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 4 oktober 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit rust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Er is op 11 september 2007 een gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld, waarin de medische beperkingen van appellant zijn weergegeven. Het Uwv gaat er volgens het bestreden besluit van uit dat appellant ondanks zijn medische beperkingen gedurende 40 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De arbeid die appellant naar de mening van het Uwv nog kan verrichten bestaat uit de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het maatmaninkomen leidt er volgens het Uwv toe dat appellants loonverlies 65,1% bedraagt en dat hij dus voor 35 tot 80% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 17 juli 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 juni 2008 wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid vastgesteld op meer dan 80%.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1. In hoger beroep heeft appellant onder meer betoogd dat hij geacht wil worden de gronden die hij naar voren heeft gebracht in bezwaar en eerste aanleg ook in hoger beroep te hebben aangevoerd. Appellants stellingen komen hierop neer dat hij meer medische beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft dan waarvan het Uwv uitgaat.
3.2. Het Uwv heeft aangevoerd dat appellant geen processueel belang heeft bij het hoger beroep. Ingevolge artikel 60, derde lid, van de Wet WIA, zoals die bepaling ten tijde hier in geding luidde, geldt voor een WGA-gerechtigde die van 80 tot 100% arbeidsongeschikt is aansluitend gedurende 24 kalendermaanden geen inkomenseis. Overeenkomstig artikel 61, tweede lid, van de Wet WIA heeft appellant gedurende die periode aanspraak op een loonaanvullingsuitkering ter hoogte van de loongerelateerde uitkering zoals bedoeld in artikel 61, eerste lid, onder b, van de Wet WIA. In het geval van appellant ving op 15 februari 2007 de bedoelde periode van 24 maanden aan. Gedurende die periode wordt appellants uitkering uitbetaald op gelijke hoogte. Ten gevolge van het besluit van 17 juli 2008 werd hij met ingang van 1 juni 2008 opnieuw ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% en bleef de hoogte van zijn uitkering wederom ongewijzigd. Appellant heeft dus geen concreet belang bij een uitspraak van de rechter over het bestreden besluit, aldus het Uwv. Appellant heeft aangevoerd dat zijn processueel belang gelegen is in het verkrijgen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Dat belang heeft hij al in bezwaar naar voren gebracht, aldus appellant.
4. De Raad overweegt dat voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak naar vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2008, LJN BC3264, bepalend is of het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Nu appellant stelt dat hij, gezien zijn gezondheidstoestand op de datum die in dit geding van belang is, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en deze uitkering voordeliger voor hem is dan een WGA-uitkering naar mate van arbeidsongeschiktheid van meer dan 80% en voorts dit resultaat kan ook daadwerkelijk bereikt kan worden in de onderhavige procedure, kan appellant processueel belang niet worden ontzegd. Dat belang is voorts niet komen te ontvallen door het besluit van 17 juli 2008.
5. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit had moeten vernietigen reeds omdat het loonverlies dat appellant blijkens de heroverweging in bezwaar lijdt hoger uitkomt dan tijdens de zogenoemde primaire besluitvorming. De Raad volgt appellant hierin niet. Aan het bestreden besluit ligt een medisch onderzoek ten grondslag waarin een aangepaste FML is vastgesteld en een arbeidskundig onderzoek waarin bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit een andere reductiefactor is gehanteerd. Dit heeft geleid tot een andere omvang van het eerder geconstateerde loonverlies. De bezwaren van appellant tegen het besluit van 23 januari 2007 waren medisch van aard en hebben niet de door hem gewenste wijziging gebracht in de medische grondslag van de besluitvorming. Ook het rechtsgevolg dat was teweeggebracht door het besluit van 23 januari 2007 heeft geen wijziging ondergaan. In het enkele feit dat het loonverlies in bezwaar hoger bleek uit te komen was dan ook geen reden gelegen voor herroeping van het bestreden besluit en gegrond verklaren van het bezwaar van appellant.
6. Met betrekking tot hetgeen partijen inhoudelijk verdeeld houdt, komt de Raad tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
6.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Van duurzame arbeidsongeschiktheid is volgens artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA, sprake ingeval van een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Ingevolge artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Zij heeft terecht geen redenen gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen zoals weergegeven in de FML van 11 september 2007. De Raad verenigt zich voorts met het oordeel van de rechtbank dat in het rapport van 11 september 2007 van de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en gemotiveerd is uiteengezet welke beperkingen voor appellant moeten worden aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft blijkens dit rapport rekening gehouden met de informatie van de behandelende sector. Uit de informatie van de behandelend endocrinoloog dr. M.L. Drent van l5 mei 2007 komt onder andere naar voren dat op de meest recente MRI van 14 oktober 2006 van het hypofysegebied een afname van de tumormassa, met name supracellair, wordt gezien en dat er sinds de operatie van 16 februari 2006 geen liquorlekkage meer is opgetreden. Voorts komt uit de informatie van deze arts naar voren dat er sinds april 2006 geen adviezen zijn verstrekt over het verrichten van arbeid. Ook uit de informatie van de behandelend neurochirurg J.C. Baayen van 3 juli 2007 kan worden opgemaakt dat er na de ingreep geen liquorlekkage meer is geweest en dat de kans hierop in de toekomst daarmee heel klein is geworden. Volgens deze neurochirurg zijn speciale maatregelen niet nodig. De rechtbank is terecht voorbij gegaan aan het betoog van appellant dat zijn behandelend neurochirurg Baayen hem heeft geadviseerd om het één tot twee jaar na de operatie rustig aan te doen om elk risico van hernieuwd vochtverlies te vermijden en dat hij daarom niet mag werken. Dit betoog van appellant vindt geen bevestiging in de medische stukken. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat uit de voorhanden zijnde objectieve medische gegevens niet kan worden opgemaakt dat er voor appellant meer beperkingen gelden dan waarvan de FML uitgaat. De Raad constateert tot slot dat de bezwaarverzekeringsarts zich ervan heeft vergewist of appellant al of niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Uit hetgeen moet worden afgeleid uit de medische stukken, afkomstig van de behandelend sector, in het bijzonder van de neurochirurg Baayen, volgt dat ten aanzien van appellant geen sprake is van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, tweede en derde lid van de
Wet WIA. Het ter zitting met nadruk gehouden betoog dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant nog niet kon worden vastgesteld omdat de effecten van zijn medicatie nog niet duurzaam zijn vast te stellen, is evenmin met objectieve medische gegevens onderbouwd. Dat betoog brengt dan ook geen verandering in het oordeel van de Raad.
6.3. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De zogenoemde signaleringen zijn toereikend toegelicht.
6.4. De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010.
(get.) H. Bolt.
(get.) T.J. van der Torn.
TM