Centrale Raad van Beroep, 27-04-2010, BM3103, 09-1518 WWB
Centrale Raad van Beroep, 27-04-2010, BM3103, 09-1518 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 april 2010
- Datum publicatie
- 3 mei 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BM3103
- Zaaknummer
- 09-1518 WWB
Inhoudsindicatie
Toekenning bijzondere bijstand voor verhuiskosten onder toepassing van hardheidsclausule en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor vloerbedekking en kookplaat. Uitgaande van een tijdige aanvraag geldt een lening bij de Kredietbank als voorliggende voorziening. Nu appellant reeds een lening had afgesloten is toekkenning van bijzondere bijstand niet meer aan de orde.
Uitspraak
09/1518 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 januari 2009, 07/3340 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Voor appellante is verschenen mr. Groeneweg. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1 Appellante heeft op 17 november 2006 bij het College bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten en voor de kosten van vloerbedekking en een elektrische kookplaat. De kosten zijn in juni en juli 2006 gemaakt.
1.2 Bij besluit van 26 april 2007 heeft het College de aanvraag gehonoreerd voor zover het betreft de gemaakte verhuiskosten. Daarbij heeft het College overwogen dat sprake is van zeer bijzondere individuele omstandigheden die op grond van artikel 46 (de hardheidsclausule) van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2004 (hierna: Richtlijnen) bijstandsverlening noodzakelijk maken. De aanvraag is voor het overige afgewezen op de grond dat - zo begrijpt de Raad - de vloerbedekking en de kookplaat al voor de aanvraag waren aangeschaft waardoor de noodzaak niet meer aantoonbaar was.
1.3. Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 april 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College in de eerste plaats in aanmerking genomen dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin dient te worden voorzien door reservering vooraf of door gespreide betaling achteraf. Verder is overwogen dat volgens de Richtlijnen hooguit bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening zou kunnen worden toegekend als een lening bij de gemeentelijke kredietbank niet mogelijk is. Aangezien appellante via een lening bij derden heeft voorzien in de betaling van deze kostenposten, acht het College leenbijstand niet aan de orde. In de omstandigheden van appellante heeft het College ten slotte geen aanleiding gezien om, in afwijking van de Richtlijnen, over te gaan tot verlening van bijstand om niet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat in dit geval niet kan worden gesproken van kosten, aangezien appellante de goederen voorafgaand aan de aanvraag al via een lening heeft gefinancierd.
3. Appellante heeft deze uitspraak in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 27 februari 2007, LJN BA0163, dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand WWB) - waarvan de tekst is weergegeven in de aangevallen uitspraak - eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het College ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3. Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat de vloerbedekking en de kookplaat al (ruim) voor de onderhavige aanvraag zijn aangeschaft en dat de kosten zijn gefinancierd met een lening. Dat betekent dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd gevraagd zich ten tijde van de aanvraag niet meer voordeden en dat hierin reeds een belemmering is gelegen voor verlening van bijzondere bijstand met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het beroep dat appellante in dit verband nog heeft gedaan op de uitspraak van de Raad van 18 november 2006, LJN BG4791, waarin de Raad heeft geoordeeld dat het afsluiten van een lening door de betrokkene ter financiering van de kosten op zichzelf niet in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand, treft geen doel. Anders dan in de onderhavige zaak het geval is, was in die uitspraak de situatie aan de orde waarin de betrokkene pas na de indiening van de aanvraag een lening had afgesloten ter financiering van de desbetreffende kosten.
4.4. De Raad zal vervolgens ingaan op de hantering door het College van de Richtlijnen.
4.4.1. De Raad beschouwt de Richtlijnen - voor zover voor dit geding van belang - als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. Van de kant van appellante is aangevoerd dat dit niet het geval is, aangezien het College bij haar wel bijzondere omstandigheden heeft aangenomen voor zover het de verhuiskosten betreft, maar niet bij de twee in geding zijnde kostenposten.
4.4.2. Uit het ambtelijk rapport dat aan de toekenning van bijzondere bijstand voor de verhuiskosten ten grondslag ligt leidt de Raad af dat rechtstreekse toepassing van artikel 15 van de Richtlijnen niet kon leiden tot verlening van bijzondere bijstand voor die kosten. De Raad stelt voorts vast dat aan appellante niet is tegengeworpen dat de verhuiskosten ruim voor de aanvraagdatum zijn gemaakt en dat de bijzondere bijstand voor de verhuiskosten van appellante is toegekend onder toepassing van de in de Richtlijnen opgenomen hardheidsclausule. Voor deze kosten wordt volgens de Richtlijnen bijstand om niet verleend.
4.4.3. Voor de verlening van bijzondere bijstand voor de kosten van de vloerbedekking zou eveneens toepassing van de hardheidsclausule nodig zijn geweest, aangezien aan de Richtlijnen geen rechtstreekse aanspraak voor appellante op bijzondere bijstand voor die kosten kan worden ontleend. De kookplaat kan worden begrepen onder de in artikel 16, eerste lid, van de Richtlijnen gegeven opsomming van duurzame gebruiksgoederen waarvoor in beginsel wel bijzondere bijstand kan worden verleend. Het College heeft zich op goede gronden, onder verwijzing naar artikel 16, vierde lid, van de Richtlijnen, op het standpunt gesteld dat - uitgaande van een tijdige aanvraag en van de noodzaak van aanschaf van de vloerbedekking en de kookplaat - een lening bij de Kredietbank hier geldt als voorliggende voorziening. Het College heeft voorts niet ten onrechte opgemerkt dat hierin nu juist het verschil is gelegen met de verhuiskosten. In het besluit van 12 oktober 2007 heeft het College voorts mee laten wegen dat appellante, afgezien van de schuld ter zake van de lening voor de aanschaf van de vloerbedekking en de kookplaat, geen schulden had. Appellante heeft dat niet tegengesproken. Gegeven de door appellante reeds afgesloten lening voor deze twee kostenposten, acht de Raad het standpunt van het College dat toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een lening hier niet meer aan de orde kon zijn, niet onjuist. De Raad ziet ten slotte onvoldoende grondslag voor het oordeel dat een consistente toepassing van de Richtlijnen, waaronder begrepen de hardheidsclausule, er in dit geval toe had moeten leiden dat aan appellante voor deze kosten bijstand om niet zou worden verleend.
4.5. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat het College de aanvraag om bijzondere bijstand voor de hier in geding zijnde kosten terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt, met enige verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 april 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
JL