Home

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2010, BM6329, 09-2638 WIA

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2010, BM6329, 09-2638 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 mei 2010
Datum publicatie
1 juni 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM6329
Zaaknummer
09-2638 WIA

Inhoudsindicatie

Recht op een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Voldoende medische grondslag. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat in de rapportages van arbeidsdeskundige H. Donker van 4 maart 2008, gelezen in samenhang met de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 22 augustus 2008, 26 februari 2009 en van 18 juni 2009, alle signaleringen van mogelijke overschrijdingen in de uiteindelijk geduide functies zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering en dat in deze functies geen ontoelaatbare overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant voorkomen. De Raad acht het zonder meer aannemelijk dat een voorziening als een toilet in de nabijheid van de werkplek aanwezig is en dat anders deze voorziening kan worden aangebracht. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat ook de belasting op het aspect zitten in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.

Uitspraak

09/2638 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 april 2009, 08/2583 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 28 mei 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is overgelegd een rapport van 15 juni 2009 van bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer en een rapport van 18 juni 2009 van bezwaararbeidsdeskundige J. Langius.

Bij brief van 21 december 2009 heeft mr. F. Hofstra, advocaat te Leeuwarden, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T.R. Vallinga.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als technisch medewerker. Hij is voor dat werk op 3 mei 2006 uitgevallen vanwege de ziekte van Crohn.

1.2. Bij besluit van 19 maart 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant van 30 april 2008 tot 26 november 2008 ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht heeft op een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

1.3. Bij besluit van 9 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 maart 2008 ongegrond verklaard.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort samengevat - overwogen dat een medische beoordeling in het kader van de ziektewet een andere is dan de medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheidswetgeving. Aangezien het mogelijk is dat iemand ongeschikt is voor het eigen werk maar wel in staat moet worden geacht andere werkzaamheden te kunnen verrichten, leidt de door appellant aangehaalde discrepantie niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onnavolgbaar of onbegrijpelijk is zonder nadere motivering daaromtrent. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van appellant, dat de verzekeringsarts meer specifiek had moeten zijn over de afstand van de werkplek tot een toilet, niet zonder meer onderdeel behoeft uit te maken van de medische beoordeling in het kader van de WIA, aangezien de vaststelling van de verzekeringsarts dat appellant in de buurt van een toilet moet werken voldoende waarborg biedt voor de mogelijkheid van passende functieduiding door een arbeidsdeskundige. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.

2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is volgens de rechtbank voor een deugdelijke motivering van het besluit niet vereist dat de arbeidsdeskundige navraag doet naar de situering van een toilet op de werkplek. In dit geval is het voldoende dat de arbeidsdeskundige op basis van regels van algemene bekendheid een inschatting maakt van de beschikbaarheid van een toilet bij de te duiden functies. Nu bovendien is komen vast te staan dat de verzekeringsarts niet gehouden was een oordeel te vellen over de exacte afstand tot het toilet en over de mogelijkheid tot verschonen, bevat het oordeel van de arbeidsdeskundige ook op deze punten geen motiveringsgebrek. Wat betreft het aspect duwen en trekken heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige met de uitleg omtrent het systeem van de signaleringen in combinatie met de motivering dat geen sprake is van een kenmerkende belasting de signalering op voldoende wijze heeft weerlegd. De rechtbank is voorts van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent de hoofdbewegingen, in het licht van het gemotiveerde verweer, geen doel treft nu bij geen van de geduide functies een signalering op aspect 4.17 (hoofdbewegingen maken) dan wel 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk) optreedt. De rechtbank heeft met betrekking tot het aspect knielen en hurken overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van de geduide functies waarin op dit aspect een signalering werd gescoord een motivering in zijn rapportage heeft opgenomen. Deze motivering komt er in alle gevallen op neer dat appellant weliswaar beperkt is op het aspect knielen en hurken, maar dat de frequentie van het knielen en hurken in de betreffende functies zodanig is dat dit niet in de weg staat aan de geschiktheid voor de functies. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen en voldoende is gemotiveerd, zodat het in stand kan blijven.

3.1. De Raad heeft in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - hetgeen grotendeels neerkomt op een herhaling van de reeds eerder aangevoerde gronden - geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank uitvoerig gemotiveerd waarom zij de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven. De Raad kan zich met de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank ten volle verenigen en maakt die overwegingen en dat oordeel tot de zijne. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.

3.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat in de rapportages van arbeidsdeskundige H. Donker van 4 maart 2008, gelezen in samenhang met de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 22 augustus 2008, 26 februari 2009 en van 18 juni 2009, alle signaleringen van mogelijke overschrijdingen in de uiteindelijk geduide functies zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering en dat in deze functies geen ontoelaatbare overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant voorkomen. Wat betreft de gronden van appellant aangaande het moeten werken in de onmiddellijke nabijheid van het toilet overweegt de Raad onder verwijzing naar zijn uitspraak van 22 februari 2005, LJN AT1044 dat het voldoende is dat het aannemelijk is dat, voorzover al niet de noodzakelijke voorzieningen aanwezig zijn, deze alsnog kunnen worden aangebracht. In dit geval acht de Raad het zonder meer aannemelijk dat een voorziening als een toilet in de nabijheid van de werkplek aanwezig is en dat anders deze voorziening kan worden aangebracht. Met betrekking tot hetgeen appellant heeft aangevoerd dat uit de verwoording functiebelasting niet naar voren komt dat het zitten ieder uur kan worden onderbroken is de Raad met de rechtbank van oordeel dat ook de belasting op het aspect zitten in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.

3.3. Uit de overwegingen 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2010.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) M. Mostert.

EK