Home

Centrale Raad van Beroep, 29-06-2010, BN0595, 09-712 WWB

Centrale Raad van Beroep, 29-06-2010, BN0595, 09-712 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 juni 2010
Datum publicatie
8 juli 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BN0595
Zaaknummer
09-712 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 15, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 35

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering huurtoeslag. Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. De Raad stelt eerst vast dat appellante over de hier te beoordelen periode huursubsidie is verleend, zodat in beginsel artikel 15, eerste lid, van de WWB aan het verlenen van bijzondere bijstand in de weg stond. Het enkele feit dat (de huurtoeslag) later is teruggevorderd maakt dit niet anders aangezien de terugvordering van de huursubsidie onverlet laat dat appellante over de betreffende periode daarover kon beschikken. (...) indien het ministerie van VROM tijdig over de juiste in aanmerking te nemen inkomensgegevens van appellante had beschikt aan haar in plaats van huursubsidie tot 1 januari 2006 een bijdrage in de woonkosten op grond van de toentertijd nog geldende Vangnetregeling had kunnen worden toegekend.

Uitspraak

09/712 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 december 2008, 07/1200 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (hierna: College)

Datum uitspraak: 29 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Offermans. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns, werkzaam bij de gemeente Roermond.

II. OVERWEGINGEN

1.Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Appellante ontvangt sinds 2 februari 2005, in aansluiting op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Over de periode van april tot en met juni 2005 is aan appellante een bijdrage in de huurkosten op grond van het Besluit vangnetregeling huursubsidie (hierna: Vangnetregeling) toegekend. Bij besluit van 3 december 2005 is aan appellante vervolgens huursubsidie ingevolge de Huursubsidiewet toegekend over de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005. Bij besluit van 22 november 2006 van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) is de toekenning van de huursubsidie, naar aanleiding van ingekomen informatie van de Belastingdienst over het inkomen van appellante over de in aanmerking te nemen periode, herzien en is het bedrag van de huursubsidie alsnog op nihil gesteld. Daarbij is tevens aangegeven dat zij het haar toegekende bedrag aan huursubsidie van € 1.477,68 dient terug te betalen.

1.2. Op 29 december 2006 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd in de vorm van een woonkostentoeslag over de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005. Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat zij destijds een beroep had kunnen doen op de Vangnetregeling zijnde een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de WWB.

1.3. Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het College het tegen het besluit van 6 februari 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 10 juli 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de Vangnetregeling geen voorliggende voorziening is, dat appellante geen verwijt treft dat zij niet eerder een beroep op de Vangnetregeling heeft gedaan, dat appellante van de gemeente eerst huursubsidie moest aanvragen, dat appellante steeds juiste inlichtingen heeft verstrekt, dat aan appellante in redelijkheid niet het recht op bijzondere bijstand kan worden ontzegd en dat er dringende redenen zijn omdat zij zonder woonkostentoeslag de door haar verschuldigde huur van € 611,-- niet kan voldoen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

4.2. De Raad heeft al vaker geoordeeld (zie onder meer de uitspraken van 9 december 2003, LJN AO1287 en van 28 april 2009, LJN BI3467) dat de Huursubsidiewet en de daarop gebaseerde regelgeving, waaronder de Vangnetregeling, met betrekking tot de woonkosten als een aan de bijstand voorliggende, passend en toereikend te achten voorziening moet worden beschouwd.

4.3. De Raad stelt eerst vast dat appellante over de hier te beoordelen periode huursubsidie is verleend, zodat in beginsel artikel 15, eerste lid, van de WWB aan het verlenen van bijzondere bijstand in de weg stond. Het enkele feit dat deze later is teruggevorderd maakt dit niet anders aangezien de terugvordering van de huursubsidie onverlet laat dat appellante over de betreffende periode daarover kon beschikken. De Raad voegt daaraan nog toe dat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting tevens als vaststaand mag worden aangenomen dat, indien het ministerie van VROM tijdig over de juiste in aanmerking te nemen inkomensgegevens van appellante had beschikt aan haar in plaats van huursubsidie tot 1 januari 2006 een bijdrage in de woonkosten op grond van de toentertijd nog geldende Vangnetregeling had kunnen worden toegekend. Ook deze Vangnetregeling dient voor de hier aan de orde zijnde periode als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB te worden aangemerkt. Dat de Vangnetregeling ten tijde van de onderhavige aanvraag was ingetrokken, zodat daar toen geen beroep meer op kon worden gedaan doet daaraan niet af, aangezien het erom gaat of appellante ten aanzien van de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 een voorliggende voorziening had kunnen benutten.

4.4. Het betoog van appellante dat zij voor bijzondere bijstand in aanmerking moet worden gebracht omdat zij door toedoen van de gemeente niet tijdig een beroep op de Vangnetregeling heeft kunnen doen, kan de Raad niet volgen. Gelet op de toen bij de betreffende bijstandsafdeling van de gemeente bekende financiële gegevens uit de in aanmerking te nemen referteperiode is niet onbegrijpelijk dat appellante is geadviseerd (eerst) huursubsidie aan te vragen. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank daaromtrent onder 2.13 van de aangevallen uitspraak terzake van onder meer het verhoor van getuige [H. ] heeft overwogen. Bovendien zijn er voorafgaand aan 1 oktober 2005 (tot welke datum uiterlijk een aanvraag voor een bijdrage op grond van de Vangnetregeling kon worden ingediend) diverse signalen geweest op grond waarvan het appellante zelf duidelijk had kunnen zijn dat het ministerie van VROM bij de toekenning van de huursubsidie van onjuiste inkomensgegevens uit de referteperiode was uitgegaan. De Raad wijst in dit verband onder meer op het aan appellante gerichte schrijven van de Belastingdienst van 20 juli 2005 (de zgn Inkomensverklaring/IB60) waarop een inkomen van € 30.335,-- stond vermeld, het telefonisch onderhoud op 22 september 2005 met een medewerker van de gemeente waarbij appellante er nog op is gewezen dat het ministerie van VROM van een inkomen van € 8.996,-- is uitgegaan en de door appellante van het ministerie van VROM ontvangen voorschotbeschikking huursubsidie waarop, naar moet worden aangenomen, het in aanmerking genomen lagere inkomen stond vermeld.

4.5. Het door appellante gedane beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB slaagt evenmin. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om, in afwijking van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB niettemin (bijzondere) bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad merkt daarbij nog op dat de teruggevorderde huursubsidie ad € 1.477,68 door middel van beslag op de bijstandsuitkering met inachtneming van de beslagvrije voet is ingevorderd.

4.6. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.E.V. Lenos en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2010.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) R. Scheffer.

AV