Home

Centrale Raad van Beroep, 04-02-2011, BP3815, 10-4888 WWB-W

Centrale Raad van Beroep, 04-02-2011, BP3815, 10-4888 WWB-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 februari 2011
Datum publicatie
10 februari 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BP3815
Zaaknummer
10-4888 WWB-W

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om wraking. De Raad is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat mr. Korte, als lid van een meervoudige kamer, heeft meegewerkt aan een - in de ogen van verzoekster - haar onwelgevallige uitspraak, geen reden vormt om aan te nemen dat hij jegens haar partijdig of vooringenomen is ten aanzien van de onderhavige zaak.

Uitspraak

10/4888 WWB-W

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

B E S L I S S I N G

op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door:

[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),

Datum beslissing: 4 februari 2011

I. PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 juli 2010, 09/6259. Deze uitspraak is gegeven op het beroep van verzoekster tegen de besluiten op bezwaar van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland (hierna: College) van 23 juli 2009 en 14 september 2009.

Bij brieven van 11 januari 2011 zijn verzoekster en het College uitgenodigd voor de zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 8 februari 2011, waarin zitting zullen hebben mrs. J.J.A. Kooijman, J.N.A. Bootsma en O.L.H.W.I. Korte.

Bij brief van 15 januari 2011, voor zover van belang, heeft verzoekster de Raad verzocht mr. Korte te wraken.

Verzoekster en mr. Korte zijn op grond van artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 1 februari 2011. Zowel verzoekster als mr. Korte zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit artikel is op grond van artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet op het hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van partijdigheid.

1.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1995, LJN ZD0257).

2. Verzoekster voert aan dat mr. Korte niet onpartijdig en onbevooroordeeld kan oordelen omdat hij op 16 maart 2010, LJN BL8044, als lid deel uitmakend van een meervoudige kamer van de Raad, een uitspraak heeft gedaan in een zaak tussen verzoekster en het College. In die uitspraak heeft de Raad het hoger beroep van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard wegens het vervallen van procesbelang omdat aan de bezwaren van verzoekster geheel tegemoet was gekomen. Verzoekster heeft te kennen gegeven dat zij het met die uitspraak niet eens is, omdat zij wel degelijk voldoende procesbelang had.

3. De Raad is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat mr. Korte, als lid van een meervoudige kamer, heeft meegewerkt aan een - in de ogen van verzoekster - haar onwelgevallige uitspraak, geen reden vormt om aan te nemen dat hij jegens haar partijdig of vooringenomen is ten aanzien van de onderhavige zaak. De gedingstukken waarnaar verzoekster ter zitting van de wrakingskamer heeft verwezen leiden niet tot een ander oordeel.

4. Het bovenstaande leidt ertoe dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) partijdigheid van mr. Korte, zodat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Wijst het verzoek om wraking af.

Deze beslissing is gegeven door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.

(get.) C. van Viegen.

(get.) R.L.G. Boot.

BvW