Home

Centrale Raad van Beroep, 08-03-2011, BP8139, 08-7239 WWB

Centrale Raad van Beroep, 08-03-2011, BP8139, 08-7239 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 maart 2011
Datum publicatie
18 maart 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BP8139
Zaaknummer
08-7239 WWB

Inhoudsindicatie

Opschorting en intrekking bijstand omdat appellante geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen om op 22 april 2008 en 25 april 2008 in het kader van een onderzoek naar haar woonsituatie naar de DWI te komen. Het College mag er in beginsel vanuit gaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag bij de DWI te komen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij te ziek was om op het geplande gesprek op 25 april 2008 te verschijnen.

Uitspraak

08/7239 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2008, 08/2647 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 8 maart 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 09/5790 WWB en 09/5938 WWB, plaatsgevonden op 25 januari 2011. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. drs. A.C. van Helvoort, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Na de gevoegde behandeling ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontving sinds 1 november 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Volgens haar opgave is zij op 18 februari 2008 verhuisd naar het adres [adres 1] te [naam gemeente]. Omdat het aantal ingeschreven personen niet overeenkwam met de grootte van de betreffende woning is het College onderzoek gaan doen naar de woonsituatie van appellante. Op 11 april 2008 en 21 april 2008 is getracht een huisbezoek op dat adres af te leggen. Op 21 april 2008 is om 11.35 uur een brief in de brievenbus van het door appellante opgegeven woonadres gedeponeerd met het verzoek om op 22 april 2008 om 11.00 uur op gesprek bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) te komen. Appellante is toen niet verschenen. Op 22 april 2008 is opnieuw getracht een huisbezoek bij appellante af te leggen. Omdat appellante niet thuis werd aangetroffen, is het besluit van 22 april 2008 tot opschorting van de bijstand met ingang van 22 april 2008 met daarin tevens het verzoek om op 25 april 2008 om 9.00 uur bij de DWI te komen in de brievenbus gedeponeerd. Appellante heeft ook aan die uitnodiging geen gevolg gegeven. Appellante heeft op

28 april 2008 naar de DWI gebeld en gezegd dat zij op 25 april 2008 ziek was.

1.2. Bij besluit van 25 april 2008 heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 22 april 2008 ingetrokken, omdat zij geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen om op 22 april 2008 en 25 april 2008 in het kader van een onderzoek naar haar woonsituatie naar de DWI te komen.

1.3. Bij besluit van 20 juni 2008 heeft het College de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 22 april 2008 en 25 april 2008 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 juni 2008 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Met betrekking tot de opschorting van het recht op bijstand.

4.2. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

4.3. Bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand van appellante is zij tweemaal niet thuis aangetroffen. Zij heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodiging van 21 april 2008 om op 22 april 2008 om 11.00 uur op kantoor van de DWI te verschijnen. De stelling van appellante dat zij de uitnodiging van 21 april 2008 niet heeft ontvangen, acht de Raad niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het verhandelde ter zitting en de gedingstukken staat voor de Raad vast dat de handhavingspecialist de brief met de uitnodiging op 21 april 2008 om 11.35 uur in de brievenbus van de woning op het adres [adres 1] in [naam gemeente] heeft gedeponeerd. Zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 31 maart 2009, LJN BI1806, mag het College er in beginsel vanuit gaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag bij de DWI te komen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Indien appellante deze, voor haar bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde, post niet heeft ontvangen, komt dit voor haar risico. De Raad is derhalve met de rechtbank van oordeel dat appellante onvoldoende medewerking heeft verleend en verwijtbaar heeft verzuimd de voor de verlening van bijstand van belang zijnde informatie te verstrekken.

4.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand van appellante met ingang van 22 april 2008 gebruik heeft kunnen maken.

4.5. Met betrekking tot de intrekking van de bijstand.

4.6. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

4.7. Bij besluit van 22 april 2008 heeft het College appellante in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door op 25 april 2008 om 9.00 uur op kantoor van de DWI te verschijnen. Vast staat dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid om het verzuim te herstellen. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het College was derhalve bevoegd de bijstand met ingang van 22 april 2008 in te trekken. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Appellante heeft haar stelling dat zij op 25 april 2008 tijdig heeft getracht telefonisch contact op te nemen met de DWI, maar geen gehoor kreeg omdat de telefoonverbinding na een lange wachttijd werd verbroken, niet aannemelijk gemaakt. Namens het College is ter zitting van de Raad toegelicht dat het niet aannemelijk is dat er geen contact kan worden verkregen met het callcenter en dat bij een binnenkomend gesprek, dat niet direct kan worden doorgeschakeld naar de betreffende medewerker, een telefoonnotitie wordt gemaakt dat per e-mail wordt gestuurd naar die medewerker. In het geval van appellante is het College niet gebleken van een dergelijke telefoonnotitie. De Raad ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van deze geschetste gang van zaken. De Raad voegt hier aan toe dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te ziek was om op het geplande gesprek op 25 april 2008 te verschijnen.

4.8. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2011.

(get.) J.F. Bandringa.

(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.

HD