Home

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2011, BR4926, 09-6522 WWB

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2011, BR4926, 09-6522 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 augustus 2011
Datum publicatie
16 augustus 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BR4926
Zaaknummer
09-6522 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking bijstandsuitkering is terecht. Niet woonachtig in de Gemeente. Niet gebleken dat het College als het tot beslissen bevoegde orgaan ermee heeft ingestemd dat appellante gedurende drie maanden bijstand zou blijven ontvangen bij gebruikmaking van een postbusadres in de gemeente Purmerend.

Uitspraak

09/6522 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 oktober 2009, 09/3201 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend (hierna: College)

Datum uitspraak: 9 augustus 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Marwijk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.G. van der Eijk, werkzaam bij de gemeente Purmerend.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontving sinds 31 maart 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2. Bij besluit van 20 oktober 2008 heeft het College de aan appellante verleende bijstand met ingang van 12 augustus 2008 beëindigd (lees: ingetrokken) omdat zij per voornoemde datum niet meer woont op het adres [adres 1] te [naam gemeente] (wegens een ontruiming van de woning) en het College niet op de hoogte heeft willen stellen van haar verblijfadres. Mitsdien kan niet worden vastgesteld of appellante sinds 12 augustus 2008 haar woonstede of hoofdverblijf in de gemeente Purmerend heeft en kan niet worden beoordeeld of appellante nog recht heeft op bijstand. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.

1.3. Bij besluit op bezwaar van 20 mei 2009 heeft het College het besluit van 20 oktober 2008 gehandhaafd op de grondslag dat appellante geen woonplaats meer had in de gemeente Purmerend als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en dat appellante, onder verwijzing naar de artikelen 17 en 40, eerste lid, van de WWB geen recht op bijstand heeft.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 20 mei 2009 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad stelt voorop dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 12 augustus 2008 tot en met 20 oktober 2008, de datum van het primaire intrekkingsbesluit.

4.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB dient naar vaste rechtspraak van de Raad te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

4.3. Onbetwist is dat appellante gedurende de periode van 12 augustus 2008 tot en met 20 oktober 2008 feitelijk niet meer woonde op het adres [adres 1] te [naam gemeente]. Appellante had vanaf 12 augustus 2008 geen toegang meer tot die (sloop)woning. Uit de stukken blijkt verder dat appellante op 5 september 2008 telefonisch aan haar klantmanager heeft doorgegeven dat zij op 12 augustus 2008 naar familie in Hilversum is gegaan en op 5 september 2009 in Hoofddorp verbleef, maar dat appellante desgevraagd niet wilde melden op welk adres. Appellante heeft daarnaast tijdens de hoorzitting in bezwaar op 23 maart 2009 verklaard dat zij tussen 12 augustus 2008 en 20 oktober 2008 bij oude kennissen van haar moeder in Hilversum, Hoofddorp en Utrecht heeft gewoond en dat zij in die periode niet in de gemeente Purmerend verbleef. Het gegeven dat appellante tot 20 oktober 2008 nog bij de GBA stond ingeschreven op het adres [adres 1] te [naam gemeente] kan naar het oordeel van de Raad aan vorenstaande feiten en omstandigheden niet afdoen. Hieraan kan evenmin afdoen appellantes intentie - wat daarvan ook zij - om binnen de gemeente Purmerend te blijven wonen.

4.4. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat de woonplaats van appellante ten tijde in geding niet Purmerend was, zodat appellante jegens het College geen recht op bijstand had.

4.5. De Raad ziet in de stukken geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat haar klantmanager haar op 5 augustus 2008 heeft toegezegd dat zij gedurende drie maanden gebruik mocht maken van een postbusadres en dat dit postbusadres zou worden aangemerkt als haar verblijfadres binnen de gemeente Purmerend. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2009, LJN BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Aan deze eisen wordt in dit geval niet voldaan. De Raad sluit niet uit dat appellante het een en ander tijdens het gesprek met haar klantmanager op 5 augustus 2008 verkeerd heeft begrepen, maar uit de stukken is niet gebleken dat het College als het tot beslissen bevoegde orgaan ermee heeft ingestemd dat appellante gedurende drie maanden bijstand zou blijven ontvangen bij gebruikmaking van een postbusadres in de gemeente Purmerend.

4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2011.

(get.) C. van Viegen.

(get.) J. de Jong.

HD